ECLI:NL:RBDOR:2011:BQ7685

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
89065 - HA ZA 10-2757
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en betaling van vloerplaten tussen Infra Holland B.V. en gedaagde

In deze zaak vordert Infra Holland B.V. van gedaagde een bedrag van € 22.862,00 voor vloerplaten die zonder toestemming zijn verkocht. Gedaagde, die het perceel waar de vloerplaten lagen heeft gekocht, stelt dat hij de vloerplaten heeft gekocht van Infra Holland en dat hij niet onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vloerplaten op het terrein van gedaagde waren opgeslagen en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Gedaagde heeft erkend dat hij voor de vloerplaten € 22.862,00 verschuldigd is aan Infra Holland, waardoor de rechtbank deze vordering heeft toegewezen. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van Infra Holland begroot op € 1.801,89, die gedaagde moet betalen. In reconventie heeft gedaagde vorderingen ingesteld tegen Infra Holland, maar deze zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat Infra Holland niet onrechtmatig heeft gehandeld door aangifte te doen van diefstal van de vloerplaten, aangezien er geen bewijs is dat de aangifte opzettelijk onjuist was. De vorderingen van gedaagde worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 89065 / HA ZA 10-2757
Vonnis van 8 juni 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INFRA HOLLAND B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. L.P. Quist,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te La Manga del Mar Menor (Spanje),
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.S. van Dijk.
Partijen zullen hierna Infra Holland en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 januari 2011 met de daarin genoemde stukken
- het proces-verbaal van comparitie van 21 april 2011
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is vanaf 21 juli 2009 eigenaar van het perceel gelegen aan de Strijenseweg 105 te ’s-Gravendeel (hierna: het perceel). Tot 21 juli 2009 was het perceel eigendom van Von Weiler, die het aan [gedaagde] heeft verkocht.
2.2. Toen Von Weiler nog eigenaar was van het perceel, zou Slavenburg B.V. het perceel van Von Weiler gaan huren. Infra Holland heeft in 2008 op verzoek van Slavenburg B.V. 339 stelconvloerplaten (hierna: de vloerplaten) op het perceel afgeleverd. Toen [gedaagde] het perceel kocht, lagen de vloerplaten nog op het perceel.
2.3. Infra Holland en [gedaagde] hebben contact met elkaar gehad over een eventuele overname van de vloerplaten. Infra Holland heeft [gedaagde] op 31 juli 2009 per fax aangeboden de vloerplaten te verkopen voor € 22.862,- exclusief BTW.
2.4. [gedaagde] heeft opdracht gegeven aan een bij hem werkende stratenmaker om de vloerplaten van het perceel te verwijderen. De vloerplaten zijn op 8, 9 en 10 september 2009 met vrachtwagens van een transportbedrijf naar Zegveld vervoerd.
2.5. Namens Infra Holland is op 14 september 2009 aangifte gedaan van diefstal c.q. verduistering van de vloerplaten. De officier van justitie van het arrondissementsparket Dordrecht heeft bij brief van 29 april 2010 besloten [gedaagde] niet strafrechtelijk te vervolgen.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Infra Holland vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
1. € 22.862,00 (vloerplaten) vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 7 september 2009, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum, althans vanaf de dag der dagvaarding;
2. € 2.245,00 (schade ter vaststelling van aansprakelijkheid);
3. € 898,00 (buitengerechtelijke kosten);
4. de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
3.2. Infra Holland heeft de volgende stellingen aan haar vordering ten grondslag gelegd. Primair heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door de vloerplaten, die eigendom zijn van Infra Holland, zonder haar toestemming te verkopen. Subsidiair is [gedaagde] ongerechtvaardigd verrijkt met de waarde van deze vloerplaten en Infra Holland met ditzelfde bedrag verarmd door zich de vloerplaten zonder redelijke grond toe te eigenen en te verkopen aan een derde. Meer subsidiair is [gedaagde] tekortgeschoten in zijn verplichting zich als een goed zaakwaarnemer van de vloerplaten te gedragen.
Infra Holland heeft door het (onrechtmatig) handelen van [gedaagde] schade geleden, althans is daardoor verarmd.
3.3. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen en voert daartoe het volgende aan. De vloerplaten zijn eigendom van [gedaagde]. Hij heeft de vloerplaten op of omstreeks 8 september 2009 van Infra Holland gekocht door toen het aanbod van Infra Holland van 31 juli 2009 te aanvaarden (zie 2.3). [gedaagde] heeft dan ook niet onrechtmatig gehandeld door de vloerplaten aan een derde te verkopen. Van ongerechtvaardigde verrijking kan evenmin sprake zijn. Infra Holland heeft geen schade en al helemaal niet van in omvang. Dat Infra Holland € 22.862,- nog niet betaald heeft gekregen is haar eigen schuld, aangezien zij geen factuur naar [gedaagde] heeft gestuurd; daarom is [gedaagde] geen wettelijke rente verschuldigd. Verder wordt betwist dat sprake is van een overeenkomst van zaakwaarneming.
in reconventie
3.4. [gedaagde] vordert dat voor recht wordt verklaard dat Infra Holland jegens [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door ten onrechte aangifte te doen van diefstal door [gedaagde] van de vloerplaten en dat Infra Holland daardoor aansprakelijk is voor de door [gedaagde] gederfde winst, welke schade zal worden opgemaakt bij staat en dat Infra Holland bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van:
1. € 13.342,28 te verminderen met de BTW (opslagkosten vloerplaten e.d.) en dit bedrag vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
2. € 3.500,00 exclusief BTW (transportkosten vloerplaten) vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
3. € 1.496,44 inclusief BTW (advocaatkosten, reiskosten en omzetderving) vermeerderd met de wettelijke (handels)rente;
4. met veroordeling in de proces- en nakosten.
3.5. [gedaagde] legt aan vordering 1. en 2. primair nakoming van de overeenkomst en subsidiair ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag. Hij stelt daartoe dat tussen partijen is overeengekomen dat Infra Holland naast transportkosten ook opslagkosten verschuldigd is voor de tijd dat de vloerplaten op het terrein van [gedaagde] hebben gelegen. Subsidiair heeft Infra Holland zich ongerechtvaardigd verrijkt, door de vloerplaten niet van het terrein van [gedaagde] te verwijderen; Infra Holland heeft zich daarmee de transport- en opslagkosten voor de vloerplaten bespaard. Aan vordering 3. legt [gedaagde] onrechtmatige daad ten grondslag; Infra Holland heeft onrechtmatig gehandeld door onnodig aangifte te doen tegen [gedaagde], waardoor hij deze schade heeft geleden.
3.6. Infra Holland concludeert tot afwijzing van de vordering en voert het volgende aan. Tussen partijen is niet overeengekomen dat Infra Holland opslagkosten voor de vloerplaten aan [gedaagde] moest voldoen en daarnaast zijn de opslagkosten niet marktconform. Van ongerechtvaardigde verrijking is ook geen sprake. Het doen van aangifte is niet onrechtmatig. Het is onduidelijk of de advocaatkosten betrekking hebben op deze zaak, of deze kosten zijn gedeclareerd aan [gedaagde] en of hij deze advocaatkosten heeft betaald. De omzetderving wegens het tijdverlies van [gedaagde] is geen schade, maar behoort tot zijn werkzaamheden als directeur. De transportkosten worden voor het gedeelte boven
€ 2.000,- betwist.
4. De beoordeling
4.1. Vast staat dat de vloerplaten waren opgeslagen op en zijn verwijderd van het terrein van [gedaagde] te ’s-Gravendeel. De Nederlandse rechter is dan ook bevoegd kennis te nemen van dit geschil krachtens art. 5 lid 1 onder a (overeenkomst) of lid 3 (onrechtmatige daad) EEX-Vo – ongeacht de vraag of [gedaagde] voor de vloerplaten
€ 22.862,- verschuldigd is op grond van onrechtmatige daad of een overeenkomst. Nu beide partijen zich baseren op Nederlands recht zal worden uitgegaan van de toepasselijkheid van het Nederlands recht op deze vorderingen.
in conventie
4.2. Aangezien [gedaagde] heeft erkend dat hij voor de vloerplaten € 22.862,- verschuldigd is aan Infra Holland, kan de grondslag waarop deze vordering is gebaseerd – en waarover partijen twisten – in het midden blijven. De vordering van € 22.862,- zal daarom worden toegewezen. Aan de vraag van wie de vloerplaten op welk moment waren of zijn geworden, wordt dan ook niet toegekomen.
4.3. De door Infra Holland gevorderde schade wegens omzetderving, advertentiekosten en reiskosten zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.4. Infra Holland heeft wettelijke handelsrente gevorderd over de hoofdsom, maar niet gesteld dat en waarom [gedaagde] dit verschuldigd is. [gedaagde] heeft aangevoerd geen wettelijke rente verschuldigd te zijn, omdat het de eigen schuld van Infra Holland is dat zij nog niet is betaald door geen factuur te sturen. Vanaf de dagvaarding verkeerde [gedaagde] echter in verzuim, ongeacht of hij een factuur had ontvangen. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
4.5. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. Uit de door Infra Holland gegeven omschrijving van de verrichte werkzaamheden blijkt niet dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan Infra Holland vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.6. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Infra Holland op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding EUR 73,89
- griffierecht 570,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief III à EUR 579,00)
Totaal EUR 1.801,89
in reconventie
4.7. [gedaagde] heeft tijdens de comparitiezitting gesteld dat hij met Infra Holland is overeengekomen dat Infra Holland opslagkosten moest betalen voor de vloerplaten (en andere zaken), maar [gedaagde] heeft niet onderbouwd wanneer en met wie hij dit is overeengekomen. De vordering tot betaling van opslagkosten op grond van de primaire grondslag (nakoming van de overeenkomst) wordt afgewezen.
4.8. Ten aanzien van de subsidiaire grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) geldt het volgende. De vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking slaagt, indien komt vast te staan dat Infra Holland ongerechtvaardigd is verrijkt door de vloerplaten op het terrein van [gedaagde] te laten liggen en dat [gedaagde] hierdoor schade heeft geleden (art. 6:212 lid 1 BW). [gedaagde] heeft niet gesteld dat – en welke schade – hij daardoor heeft geleden. De vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking zal worden afgewezen.
4.9. [gedaagde] heeft primair nakoming aan de vordering voor de transportkosten ten grondslag gelegd, maar hij heeft niet gesteld dat, wanneer en hoe hij de betaling van transportkosten met Infra Holland is overeengekomen. De vordering op deze grondslag wordt afgewezen. Over de vraag of de transportkosten op grond van de subsidiaire grondslag (ongerechtvaardigde verrijking) kunnen worden toegewezen, wordt als volgt overwogen.
4.10. [gedaagde] heeft niet gesteld dat de door hem betaalde transportkosten zijn aan te merken als schade. Daarnaast heeft [gedaagde] geen inzicht gegeven wat hem voor de vloerplaten is betaald en uit welke componenten dit bedrag is opgebouwd. Het is daarom niet komen vast te staan dat [gedaagde] is verarmd en, zo dit al het geval zou zijn, of dit als schade zou zijn aan te merken. Ook de vordering tot betaling van de transportkosten op grond van ongerechtvaardigde verrijking zal worden afgewezen.
4.11. In geschil is verder nog of Infra Holland onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van [gedaagde] door aangifte te doen van diefstal c.q. verduistering van de vloerplaten.
4.12. Als uitgangspunt heeft te gelden dat slechts in uitzonderingsgevallen het doen van aangifte zo onzorgvuldig is, dat zij ten opzichte van [gedaagde] een onrechtmatige daad oplevert. Gesteld noch gebleken is dat namens Infra Holland een opzettelijk onjuiste aangifte is gedaan; [gedaagde] heeft slechts aangevoerd dat de aangifte onterecht is.
Vast staat dat Infra Holland ten tijde van de aangifte geen betaling had ontvangen voor de vloerplaten en dat voor Infra Holland toen ook onduidelijk was waar de vloerplaten waren. In dat licht heeft Infra Holland niet zo onzorgvuldig gehandeld door aangifte te doen, dat dit moet worden aangemerkt als onrechtmatig ten opzichte van [gedaagde]. Nu Infra Holland niet onrechtmatig heeft gehandeld ten opzichte van Infra Holland zullen de vorderingen tot betaling van de advocaatkosten en de verklaring voor recht (met de daarbij gevorderde schadestaatprocedure) worden afgewezen.
4.13. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Infra Holland worden begroot op:
- salaris advocaat 452,00 (1,0 punt × tarief II à EUR 452,00)
Totaal EUR 452,00
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Infra Holland te betalen een bedrag van EUR 22.862,00 (tweeëntwintig duizendachthonderdtweeënzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van EUR 22.862,00 vanaf 9 september 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Infra Holland tot op heden begroot op EUR 1.801,89, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5. wijst de vorderingen af,
5.6. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Infra Holland tot op heden begroot op EUR 452,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.?