ECLI:NL:RBDOR:2011:BQ4329

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91705 / KG ZA 11-58
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg kort geding inzake inschrijving conservatoire beslag in Nederlands kadaster

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Dordrecht op 28 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ruvejo B.V. en meerdere gedaagden, waaronder vennootschappen onder firma en een particulier. De eiseres, Ruvejo B.V., vorderde dat de gedaagden de inschrijving van een conservatoire beslag in het Nederlands kadaster zouden doorhalen, terwijl het beslag in België was gelegd. De voorzieningenrechter heeft in een eerder tussenvonnis van 31 maart 2011 reeds geoordeeld dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen en heeft partijen de gelegenheid gegeven om zich nader uit te laten.

In de beoordeling heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de inschrijving in het kadaster niet onrechtmatig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat het toepasselijke recht Nederlands recht was, op basis van de EG-Verordening Rome II, omdat de schade zich in Nederland voordeed en zowel Ruvejo als de gedaagden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gedaagden niet onrechtmatig hadden gehandeld door het beslag in te schrijven, aangezien het beslag in België reeds was gelegd voordat de eigendomsoverdracht van het schip aan Ruvejo plaatsvond.

De vordering van Ruvejo werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden tot dat moment waren begroot op EUR 2.778,-. De uitspraak benadrukt de toepassing van het Nederlandse recht in internationale geschillen en de voorwaarden waaronder een conservatoire beslag kan worden ingeschreven in het kadaster.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 91705 / KG ZA 11-58
vonnis in kort geding van 28 april 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUVEJO B.V.,
gevestigd te Werkendam,
eiseres,
advocaten mr. J. Pijper en mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma [gedaagde 1]
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde sub 1,
2. [gedaagde 2]
wonende te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde sub 2,
3. de vennootschap onder firma [gedaagde 3]
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde sub 3,
4. de vennootschap onder firma [gedaagde 4],
gevestigd te Hendrik-Ido-Ambacht,
gedaagde sub 4,
advocaat: mr. J. Smit te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Ruvejo en (gezamenlijk) [gedaagden] genoemd worden.
1. De verdere procedure
1.1. De voorzieningenrechter heeft in het (tussen-)vonnis van 31 maart 2011, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, partijen in de gelegenheid gesteld om zich binnen twee weken na datum vonnis bij akte nader uit te laten. De voorzieningenrechter heeft vervolgens kennis genomen van de akten (na tussenvonnis) van beide partijen. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 31 maart 2011 heeft de voorzieningenrechter zich reeds bevoegd geacht en zij ziet geen aanleiding daarvan terug te komen in dit vonnis.
2.2. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat namens de gedaagden sub 3 en sub 4 niemand was verschenen. Dat mr. Smit, die optreedt voor de gedaagden sub 1 en sub 2, ook optrad voor deze gedaagden, is toen niet gesteld of gebleken. De voorzieningenrechter begrijpt uit de stellingen van [gedaagden] in haar akte na tussenvonnis dat gedaagden sub 3 en 4 (alsnog) in het geding zijn verschenen, zodat het tegen hen verleende verstek is gezuiverd.
2.3. Voor zover nog nodig overweegt de voorzieningenrechter – op grond van het Nederlandse procesrecht dat hier van toepassing is – dat uit de aard van de gevraagde voorziening een spoedeisend belang kan worden afgeleid.
2.4. De voorzieningenrechter begrijpt dat Ruvejo met haar vordering niet (tevens) beoogt dat [gedaagden] het beslag opheft, maar – kort gezegd – dat [gedaagden] de inschrijving van het beslag in het Kadaster doorhaalt met instandhouding van het beslag. In zoverre mist artikel 705 lid 3 en 438 lid 5 Rv toepassing.
2.5. Zoals reeds is overwogen in het tussenvonnis moet, gelet op de (aangevoerde) grondslag van de gevorderde voorziening (onrechtmatige daad) aan de hand van de EG-Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) het toepasselijk recht worden vastgesteld. Volgens Ruvejo is op grond van artikel 4 lid 2 van deze verordening Nederlands recht van toepassing, volgens [gedaagden] is op grond van de uitzonderingsbepaling van lid 3 van genoemd artikel Belgisch recht toepasselijk.
2.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op grond van artikel 4 lid 1 van Rome II op het onderhavige geschil Nederlands recht van toepassing is, omdat de (beweerdelijke) schade zich voordoet in Nederland, zijnde het land waar Ruvejo is gevestigd en waar zich het Kadaster bevindt waarin het conservatoire beslag is ingeschreven. Voor zover toepassing van artikel 4 lid 1 tot een ander toepasselijk recht zou leiden, volgt uit artikel 4 lid 2 desalniettemin de toepasselijkheid van het Nederlandse recht, aangezien [gedaagden] (als degene wiens aansprakelijkheid in het geding is) en Ruvejo (als degene die (beweerdelijk) schade lijdt) beiden hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Het enkele feit dat het schip ten tijde van de beslaglegging in België lag en in België beslag is gelegd, maakt niet dat de gestelde onrechtmatige daad een nauwere band heeft met België dan met Nederland.
2.7. Volgens Ruvejo heeft zij het casco onbelast van Ruijven B.V. geleverd gekregen, wordt zij geconfronteerd met een beslag waarmee zij niets te maken heeft en wordt zij hierdoor zonder rechtsgrond in haar eigendomsrecht beperkt, hetgeen volgens haar onrechtmatig is. Zonder nadere toelichting, die evenwel ontbreekt, kan echter niet worden ingezien dat [gedaagden], die niets met de levering te maken had en die hier de gedaagde partij is, op die grond onrechtmatig jegens Ruvejo heeft gehandeld.
2.8. Ruvejo stelt nog dat [gedaagden] onrechtmatig heeft gehandeld door het beslag in het Nederlandse kadaster in te schrijven (13 dagen) nadat het casco bij notariële akte in eigendom was overgedragen aan Ruvejo, nu [gedaagden] wist, althans het haar uit het kadaster zal zijn gebleken dat het casco op 10 februari 2011 in eigendom werd overdragen en dat Ruijven B.V. ten tijde van de inschrijving van het beslag in het Nederlandse kadaster geen eigenaar van het schip meer was, hetgeen [gedaagden] betwist. Dit enkele feit maakt de inschrijving echter niet onrechtmatig omdat het conservatoir beslag in België reeds was gelegd op 4 februari 2011 en deze beslaglegging in ieder geval (naar Belgisch recht althans) was voltooid met “nederlegging van het bezwarend beslag” op het scheepshypotheekkantoor te Antwerpen op 7 februari 2011 (vgl. het advies van mr. Huyghe en mr. Ballet, in zoverre niet bestreden), welke laatste datum de voorzieningenrechter ter zitting heeft vastgesteld aan de hand van het toen door mr. Smit getoonde origineel, derhalve voordat de eigendomsoverdracht van het schip op 10 februari 2011 plaatsvond. De voorzieningenrechter brengt hierbij in herinnering dat Ruvejo niet opkomt tegen het in België gelegde beslag en in dit geding niet opheffing van het beslag vordert omdat het jegens haar onrechtmatig zou zijn.
2.9. Het enkele stelling dat het schip “oververhypothekeerd” is maakt nog niet dat [gedaagden] geen belang heeft bij het beslag zoals zij terecht aanvoert. Ook op die grond kan de vordering niet worden toegewezen.
2.10. Slotsom is dat de vordering zal worden afgewezen. Ruvejo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op:
- dagvaarding EUR 568,- voor gedaagden sub 1, sub 3, sub 4 en EUR 258,- voor gedaagde sub 2, derhalve in totaal EUR 1.962,-;
- salaris advocaat EUR 816,-;
Totaal EUR 2.778,-.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. wijst de vordering af;
3.2. veroordeelt Ruvejo in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op EUR 2.778,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2011.?