parketnummer: 11/510034-09
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2011
[verdachte],
geboren in 1966 te [geboorteplaats]
wonende te [adres en woonplaats],
hierna: verdachte.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 31 maart 2011. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 12 april 2011.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2.1 De gewijzigde dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
2.2 De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
2.3.1 Feit 1
De raadsman heeft verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren wat de periode van 1 november 2006 tot en met 2007 betreft. De officier van justitie zou door het seponeren van de zaak met parketnummer 11/710579-09 op 19 maart 2009 het recht op vervolging van verdachte wat genoemde periode betreft hebben verspeeld.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierna onder 4.1.1. over feit 1 zal beslissen heeft verdachte geen belang meer bij bespreking van dit verweer.
2.3.2 Feit 4
De raadsman heeft verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie zou in strijd met de beginselen van een goede procesorde hebben gehandeld – in het bijzonder met de Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000 (Staatscourant 2000/250 en 2004/246; hierna: de Aanwijzing) – omdat de ten laste gelegde hoeveelheid hennep afkomstig was van verdachtes hennepplanten. Verdachte zou deze 2 à 3 hennepplanten buiten in de zogenaamde ‘koude grond’ hebben geteeld alwaar de opbrengst per plant veelal groter is dan van onder kunstmatige omstandigheden binnen geteelde hennepplanten. De raadsman heeft verwezen naar het arrest van het gerechtshof te ’s Hertogenbosch van 17 december 2008 (LJN: BG7141). Verdachte heeft in dit kader verklaard dat een opbrengst van 200 gram hennep per buitenplant niet bijzonder is.
Aan verdachte is ten laste gelegd – kort samengevat – dat hij (ongeveer) 192 gram van een materiaal bevattende hennep aanwezig heeft gehad. Uit paragraaf 4 van de Aanwijzing blijkt dat het Openbaar Ministerie bij het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 5 gram hennep een politiesepot pleegt toe te passen en dat voor hoeveelheden tussen de 5 en 30 gram hennep een strafrechtelijke sanctie zal worden gevraagd.
Anders dan het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in zijn door de raadsman aangehaalde arrest gaat de rechtbank niet over tot een extensieve interpretatie van de Aanwijzing. De rechtbank is van oordeel is dat een dergelijke interpretatie in strijd is met de strekking van de Aanwijzing. Die strekking komt er wat de rechtbank betreft op neer dat voor een hoeveelheid van ongeveer 192 gram hennep – zijnde een veelvoud van een geringe hoeveelheid – vervolging tot de mogelijkheden behoort, ook indien een dergelijke hoeveelheid afkomstig is van niet meer dan 5 door verdachte zelf gekweekte hennepplanten.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer.
De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte.
2.4 Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – alle tenlastegelegde feiten bewezen achtend – gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
3.2 De verdediging
De raadsman heeft – naast de hiervoor genoemde verweren – algehele vrijspraak bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
4.1.1 Feit 1
De rechtbank acht op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig voor betrokkenheid van verdachte bij – kort samengevat – het tezamen en in vereniging handelen (beroeps- of bedrijfsmatig) in hennepplanten/-stekken of henneptoppen of het aanwezig hebben daarvan in de ten laste gelegde periode, voor zover dat betreft het handelen middels [bedrijfsnaam]
De door de officier van justitie aangehaalde getuigenverklaringen acht de rechtbank onvoldoende bruikbaar voor het bewijs.
De verklaringen van de getuige [getuige 1]acht de rechtbank niet relevant nu deze getuige uitdrukkelijk heeft verklaard dat hij geen hennepplanten/-stekken heeft betrokken van/via verdachte of het bedrijf waar verdachte werkzaam was, [bedrijfsnaam]noch dat hij henneptoppen heeft verkocht aan verdachte of dat bedrijf.
De verklaringen van de getuige [getuige 2]acht de rechtbank eveneens niet relevant nu uit deze verklaringen slechts blijkt dat de getuige in de desbetreffende periode hennepplanten/-stekken heeft gekocht bij [bedrijfsnaam], zijnde niet een bedrijf waar verdachte werkzaam was.
De verklaringen van de getuige [getuige 3], afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting, acht de rechtbank onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen gebruiken.
De verklaringen van de getuige [getuige 4]acht de rechtbank onvoldoende specifiek en duidelijk om te kunnen gebruiken voor het bewijs.
Ook voor betrokkenheid van verdachte bij andere kwekerijen dan die in Streefkerk en Leerdam is onvoldoende wettig en overtuigen bewijs aanwezig.
Verdachte zal daarom in zoverre van feit 1 worden vrijgesproken.
4.1.2 Feit 2
De rechtbank acht op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig van deelname van verdachte aan – kort samengevat – een organisatie (een samenwerkingsverband) die (dat) tot oogmerk had het (beroepsmatig- of bedrijfsmatig) opzettelijk telen, bereiden, verwerken, verkopen, afleveren of verstrekken van hennepplanten.
De officier van justitie heeft de betrokkenheid van verdachte met name gebaseerd op afgeluisterde telefoongesprekken, waaruit zou blijken dat verdachte een rol had doordat hij contact had met leveranciers van hennepplanten en contacten onderhield met de medeverdachten [medeverdachte 1]en [medeverdachte 2], die beiden kunnen worden gekoppeld aan de growshop [bedrijfsnaam], aldus de officier van justitie.
De door de officier van justitie genoemde afgeluisterde telefoongesprekken waaraan verdachte deelnam zijn onvoldoende duidelijk en specifiek en daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat de gesprekken gaan over hennepplanten noch blijkt daaruit de rol van verdachte zoals door de officier van justitie geschetst.
Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
4.1.3 Feit 3
Zoals hiervoor onder 4.1.1. ten aanzien van feit 1 overwogen acht de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijs aanwezig voor betrokkenheid van verdachte bij – kort samengevat – het middels [bedrijfsnaam]tezamen en in vereniging handelen (beroeps- of bedrijfsmatig) in hennepplanten/-stekken of henneptoppen of het aanwezig hebben daarvan in de ten laste gelegde periode.
In het verlengde van deze vrijspraak acht de rechtbank ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig dat verdachte het geldbedrag van € 8.020,00 heeft verworven, voorhanden heeft gehad of heeft overgedragen of omgezet terwijl hij wist dat dat geld van misdrijf afkomstig was.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009
te Streefkerk (in een woning gelegen aan de [adres 10]) en/of te Leerdam (in een woning gelegen aan de [adres 11]),
telkens tezamen en in vereniging met een ander telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd hennepplanten/hennepstekken zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
4.
op 18 januari 2010 te Sliedrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 192 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. MEDEPLEGEN VAN: OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER B, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD
4. OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER C, VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is tweemaal betrokken geweest bij het opzetten van een hennepplantage in een tweetal woningen. Verdachte speelde daarbij een prominente rol.
In het eerste geval heeft verdachte voor de thuiskweker (vrijwel) alles geregeld vanaf de aanschaf van de hennepplanten/-stekken tot en met de inrichting van de kwekerij. Daarbij werd tevens op illegale wijze elektriciteit onttrokken aan het net. De elektrische installatie was ondeskundig aangelegd en dat leverde dan ook brandgevaar op voor de omgeving.
In het tweede geval heeft verdachte de hennepplanten/-stekken geleverd.
Daarnaast heeft verdachte bijna 200 gram hennep aanwezig gehad in zijn woning.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd.
Het lijkt er sterk op dat verdachte zich in alle voornoemde gevallen op geen enkele manier om de gevolgen van de strafbare feiten en de neveneffecten daarvan heeft bekommerd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst en de omvang van de feiten, slechts een gevangenisstraf passend is.
Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. In het bijzonder heeft de rechtbank daarbij gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 februari 2011. Uit voornoemd uittreksel blijkt dat verdachte eerder met de strafrechter in aanraking is gekomen vanwege de Opiumwet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 95 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7.2 Het inbeslaggenomen voorwerp
Onder verdachte is inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven een geldbedrag van in totaal € 8.020,00.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het geld zal worden verbeurd verklaard omdat het geheel of grotendeels door middel van strafbare feiten is verkregen.
De raadsman heeft verzocht om teruggave van het geld aan verdachte omdat verdachte en zijn partner het uit legale inkomsten zouden hebben verkregen.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting in de zaak niet aannemelijk geworden dat verdachte het geld geheel of grotendeels door middel van strafbare feiten heeft verkregen.
De rechtbank zal dan ook de teruggave van het geld gelasten aan verdachte.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 en 3 ten laste is gelegd en spreekt
de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het tenlastegelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 95 (vijfennegentig) dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de
tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
- gelast de teruggave aan verdachte van een geldbedrag van € 8.020,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. P. Joele en
mr. M.A.C. Prins, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gaal en R. van Andel, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 april 2011.
BIJLAGE 1: De gewijzigde tenlastelegging
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 18 januari 2010
te Schelluinen, gemeente Giessenlanden (in of nabij (een) pand(en) aan de [adres 1]en/of de [adres 2]) en/of
te Dordrecht ( in (een) woning(en) gelegen aan de [adres 3]en/of de [adres 4]en/of de [adres 5] en/of de [adres 6]) en/of
te Meerkerk (in een woning gelegen aan de [adres 7]) en/of te Vuren, gemeente Lingewaal (in een woning gelegen aan de [adres 8]) en/of te Zwijndrecht (in een woning gelegen aan het [adres 9]) en/of te Streefkerk (in een woning gelegen aan de [adres 10] en/of te Leerdam (in een woning gelegen aan de [adres 11])
althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) in de uitoefening van een beroep of een bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten/hennepstekken en/of (gedroogde) hennep(toppen), en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 Opiumwet
art 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 18 januari 2010 te Schelluinen, gemeente Giessenlanden, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen verdachte en/of (een) medeverdachte(n) (te weten [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [bedrijfsnaam] en/of een of meer anderen) en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het op beroeps- en/of bedrijfsmatige wijze opzettelijk telen en/of bereiden en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van (een) grote hoeveelhe(i)d(en) hennepplanten en/of delen daarvan, althans middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet bedoelde lijst(en) I en/of II;
art 11a lid 1 Opiumwet
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2006 tot en met 18 januari 2010, te Schelluinen, gemeente Giessenlanden, en/of te Sliedrecht, althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van in totaal 8.020 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van (een) voorwerp(en), te weten een geldbedrag van in totaal 8.020 euro, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 18 januari 2010 te Sliedrecht opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (ongeveer) 192 gram van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, danwel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
art 3 Opiumwet