ECLI:NL:RBDOR:2011:BP8706

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
88567 / HA ZA 10-2666
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vorderingen tijdens faillissement en bewijsopdracht voor ontvangst aanmaningen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, gaat het om een vordering van LaSer Nederland B.V. tegen een gedaagde die in het verleden een lening heeft afgesloten bij PrimeLine services B.V. De lening, verstrekt op 18 april 1998, betrof een bedrag van ƒ 6.360,-- voor de aanschaf van een CV combiketel. De overeenkomst bevatte bepalingen over de aflossing en de gevolgen van niet-betaling. De gedaagde heeft zich beroepen op verjaring van de vordering, stellende dat hij sinds juni 1999 niet meer aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, waardoor de vordering in augustus 1999 opeisbaar zou zijn geworden en in augustus 2004 zou zijn verjaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat voor directe opeisbaarheid van de vordering ook een ingebrekestelling vereist is, en dat de gedaagde heeft verklaard deze niet te hebben ontvangen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de aanmaningen die door LaSer zijn verstuurd, ook al was de gedaagde failliet, wel degelijk als stuitingshandelingen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft LaSer opgedragen te bewijzen dat ten minste één van de aanmaningen door de gedaagde is ontvangen. Dit is van belang voor de beoordeling van de verjaring van de vordering. De zaak is vervolgens aangehouden voor bewijslevering, waarbij LaSer de gelegenheid krijgt om bewijsstukken over te leggen en getuigen te noemen. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgedaan en dat er nog verdere stappen moeten worden ondernomen om tot een uitspraak te komen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 88567 / HA ZA 10-2666
Vonnis van 16 maart 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LASER NEDERLAND B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
eiseres,
advocaat mr. G.E.J. Kornet,
tegen
[gedaagde],
wonende te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.S. Nan.
Partijen zullen hierna LaSer en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 oktober 2010, en de processtukken waarnaar in dat vonnis is verwezen;
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 31 januari 2011, en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 18 april 1998 is tussen de rechtsvoorganger van LaSer, PrimeLine services B.V. (hierna: PrimeLine) en [gedaagde] een overeenkomst gesloten (hierna: de Overeenkomst), in het kader waarvan door PrimeLine aan [gedaagde] een geldlening is verstrekt van ƒ 6.360,-- ten behoeve van de aanschaf van een CV combiketel. Uit de Overeenkomst blijkt dat aflossing van de lening en de kredietvergoeding (in totaal ƒ 10.680,--) plaatsvindt door middel van maandelijkse automatische incasso’s van de bankrekening van [gedaagde] gedurende een looptijd van 120 maanden. In de Overeenkomst staat voorts – voor zover van belang –:
“GRATIS PRIMELINE KAART
PrimeLine zal in de meeste gevallen op deze rekening [de rekening van [gedaagde]; toevoeging rechtbank] voor u en uw partner (indien van toepassing) een gratis persoonlijke PrimeLine kaart uitgeven waarmee vervolgtransacties kunnen worden uitgevoerd. De bestedingslimiet zal ƒ 2.500,- (…) bedragen (…).”
2.2. Op de Overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden PrimeLine van toepassing. Hierin staat – voor zover van belang –:
“Artikel 1 – Algemene bepalingen:
(…)
2. De natuurlijke persoon aan wie PrimeLine een kredietfaciliteit verstrekt (de ‘Rekeninghouder’) en/of zijn/haar echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, die door de rekeninghouder wordt gemachtigd om namens hem transacties te verrichten op de rekening (de ‘Partner’), gezamenlijk (de ‘Cliënt’) zullen deze steeds en onder alle omstandigheden hoofdelijk zijn gebonden (…)
(..)
Artikel 8 – Terbeschikkingstelling krediet:
(..)
2. Ten aanzien van het verschuldigde uit hoofde van het totaalbedrag van de door de Cliënt gedane bestedingen en geldopnamen, vermeerderd met de (variabele) kredietvergoeding, eventuele premies en verminderd met het totaalbedrag van de door de Rekeninghouder aan PrimeLine gedane betalingen (het ‘Uitstaand saldo’) zal de Cliënt zich houden aan de door PrimeLine overeenkomstig haar administratie verstrekte opgave, welke opgave tegenover de Cliënt tot volledig bewijs zal strekken, behoudens het recht van de Cliënt om tegenbewijs te leveren.
(…)
Artikel 11 – Beëindiging en vervroegde opeisbaarheid:
1. Het uitstaand saldo zal vervroegd (direct) opeisbaar zijn, indien en zodra:
a) de Rekeninghouder gedurende tenminste 2 (twee) maanden achterstallig is met de betaling van een door hem aan PrimeLine verschuldigd termijnbedrag en na door PrimeLine in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen ter zake;
(..)
d. de Rekeninghouder in staat van faillissement is komen te verkeren;
(…)”
2.3. Op 16 mei 2001 is [gedaagde] failliet verklaard. Het faillissement is op 12 augustus 2008 wegens gebrek aan baten opgeheven.
3. Het geschil
3.1. LaSer vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan LaSer tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 8.946,31, te vermeerderen met de overeengekomen rente ad 1,171% per maand over € 5.812,99 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, alsmede in de kosten van deze procedure.
3.2. LaSer heeft aan haar vordering het volgende ten grondslag gelegd.
Op grond van de Overeenkomst heeft LaSer een bedrag van € 5.812,99 te vorderen van [gedaagde] (saldo per 15 juli 2007). De over dit bedrag verschuldigde contractuele rente bedraagt over de periode van 15 juli 2007 tot 15 juni 2010 € 3.133,32 en thans 1,171% per maand.
3.3. Het verweer van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vorderingen van LaSer, met veroordeling van LaSer, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding.
3.4. [gedaagde] voert daartoe primair aan dat de dagvaarding nietig is althans dat LaSer niet heeft voldaan aan haar stelplicht. Subsidiair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat de vordering van LaSer is verjaard. Voorts heeft [gedaagde] betwist dat aan hem uit hoofde van de Overeenkomst een kredietfaciliteit is verstrekt en dat hij in het kader daarvan geldsommen heeft opgenomen.
4. De beoordeling
4.1. Uit artikel 111 lid 2 sub d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in samenhang met artikel 120 lid 1 Rv volgt dat de dagvaarding op straffe van nietigheid de eis en de gronden daarvan dient te vermelden. Volgens [gedaagde] is de dagvaarding nietig, omdat de stellingen van LaSer “onbegrijpelijk en ongestructureerd” zijn en omdat uit de dagvaarding niet blijkt dat de gevorderde hoofdsom verband houdt met het in de Overeenkomst genoemde bedrag van ƒ 10.680,--. Dit verweer wordt verworpen. Uit de dagvaarding is voldoende duidelijk op te maken dat LaSer zich op het standpunt stelt dat partijen in het kader van de Overeenkomst (ook) een kredietfaciliteit zijn overeengekomen, dat [gedaagde] volgens LaSer tekortgeschoten is in de nakoming van zijn financiële verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst, en dat zij aanspraak maakt op betaling van het uitstaand saldo van – in haar visie – € 5.812,99 (per 15 juli 2007) alsmede de contractuele rente over dat bedrag. Daarmee is voldaan aan het bepaalde in artikel 111 lid 2 sub d Rv. In dit oordeel ligt tevens besloten dat LaSer heeft voldaan aan haar stelplicht.
4.2. [gedaagde] heeft zich voorts beroepen op verjaring. Hij heeft daartoe primair gesteld dat hij vanaf juni 1999 langer dan twee maanden niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichtingen jegens PrimeLine, zodat het destijds uitstaand saldo ingevolge artikel 11 lid 1 onder a van de algemene voorwaarden (zie 2.2) in augustus 1999 direct opeisbaar is geworden. Deze vordering is in augustus 2004 verjaard, aldus [gedaagde].
Dit verweer faalt nu volgens artikel 11 lid 1 onder a van de algemene voorwaarden voor directe opeisbaarheid van de vordering ook een ingebrekestelling vereist is en [gedaagde] zelf ter comparitie heeft verklaard dat hij die destijds niet heeft ontvangen.
4.3. Het uitstaand saldo is op grond van het bepaalde in artikel 11 lid 1 onder d van de algemene voorwaarden wel direct opeisbaar geworden op de datum waarop [gedaagde] failliet is verklaard (16 mei 2001), zoals [gedaagde] subsidiair heeft gesteld. Deze vordering zou ingevolge artikel 36 lid 1 van de Faillissementswet verjaren op 12 februari 2009 (6 maanden na het einde van het faillissement). Dit geldt ook indien de vordering niet ter verificatie is ingediend. Beoordeeld dient dus te worden of de verjaring vóór 12 februari 2009 is gestuit. LaSer heeft daartoe gesteld dat op 20 juli 2007, 13 augustus 2007 en 28 april 2008 aanmaningen zijn verstuurd naar het adres van [gedaagde].
4.4. De stelling van [gedaagde] dat aanmaningen aan de failliet niet als stuitingshandelingen kunnen worden aangemerkt, wordt verworpen. De strekking van een stuitingshandeling is immers dat de schuldenaar voldoende duidelijk wordt gewaarschuwd dat hij ook na het verstrijken van de verjaringstermijn rekening moet houden met een mogelijkerwijs nog in te stellen rechtsvordering en dat hij met het oog daarop de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal. Dat de schuldenaar ten tijde van de ontvangst van een dergelijke waarschuwing failliet is, doet in het licht van bedoelde strekking aan de rechtsgeldigheid van die waarschuwing als stuitingshandeling niet af.
4.5. [gedaagde] heeft voorts betwist dat hij de brieven heeft ontvangen. In verband met het bepaalde in art. 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek kan slechts sprake zijn van stuitende werking indien de brieven [gedaagde] hebben bereikt of als het niet (tijdig) bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt. De enkele verzending van de brieven naar het juiste adres is onvoldoende. Nu LaSer zich beroept op de rechtsgevolgen van haar stellingen, rust op haar ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv de bewijslast. De brieven hebben ieder voor zich, indien door [gedaagde] ontvangen, tot gevolg dat de verjaring tijdig is gestuit. Daarom zal LaSer worden opgedragen te bewijzen dat tenminste één van haar brieven van 20 juli 2007, 13 augustus 2007 of 28 april 2008 door [gedaagde] is ontvangen.
4.6. Slaagt LaSer niet in het aan haar op te dragen bewijs, dan slaagt het beroep op verjaring en zal de vordering van LaSer worden afgewezen. Indien LaSer wel in het haar op te dragen bewijs slaagt, wordt reeds nu het volgende overwogen.
4.7. Uit de door LaSer overgelegde rekeningoverzichten blijkt dat haar vordering voor een bedrag van € 3.594,28 betrekking heeft op de geldlening en voor een bedrag van € 2.218,71 op de – volgens LaSer tevens verstrekte – kredietfaciliteit. [gedaagde] heeft (behoudens de hiervoor besproken verweren) de verschuldigdheid noch de hoogte van de vordering voor zover deze betrekking heeft op de geldlening betwist, zodat de vordering van LaSer in zoverre voor toewijzing gereed ligt. Voor zover de vordering betrekking heeft op de kredietfaciliteit, geldt ingevolge 8 lid 2 van de algemene voorwaarden (zie 2.2) dat de administratie van LaSer jegens [gedaagde] tot volledig bewijs strekt, behoudens door [gedaagde] te leveren tegenbewijs. Dit betekent dat [gedaagde] in de gelegenheid zal worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat hij ingevolge een aan hem verstrekte kredietfaciliteit een bedrag van € 2.218,71 verschuldigd is aan LaSer. LaSer heeft in dit verband ter comparitie verklaard bereid te zijn [gedaagde] afschriften te verstrekken van de betalingen die met de credit card zijn gedaan.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt LaSer op te bewijzen dat tenminste één van haar brieven van 20 juli 2007, 13 augustus 2007 of 28 april 2008 door [gedaagde] is ontvangen,
5.2. verwijst de zaak naar de openbare terechtzitting van woensdag 13 april 2011 om LaSer in de gelegenheid te stellen bij akte bewijsstukken over te leggen en/of de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen op te geven en de verhinderdata mee te delen van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de daaropvolgende vier maanden,
5.3. bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. A.M. van Kalmthout, die daartoe zal overgaan op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht,
5.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.?