ECLI:NL:RBDOR:2011:BP8573
Rechtbank Dordrecht
- Verstek
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de kinderrechter in internationale jeugdbescherming zaken
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Dordrecht op 16 maart 2011 uitspraak gedaan in een verzoek van de William Schrikker Jeugdbescherming (WSJ) om de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen op te heffen. De WSJ, namens het Bureau Jeugdzorg, verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling omdat de moeder van de kinderen, zonder verblijfsvergunning, met hen naar Irak was vertrokken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen vermoedelijk hun gewone verblijfplaats in Irak hebben, waardoor de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om over de verzoeken te oordelen. Dit is in overeenstemming met de Verordening (EG) nr. 2201/2003 en het Haagse Kinderbeschermingsverdrag van 1961, die beide vereisen dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in een lidstaat of verdragsluitende staat hebben. Aangezien dit niet het geval is, heeft de kinderrechter de WSJ niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsmacht in internationale jeugdbescherming zaken en de beperkingen die de Nederlandse rechter heeft wanneer de verblijfplaats van minderjarigen buiten Nederland ligt. De beschikking is gegeven tijdens een openbare zitting en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.