ECLI:NL:RBDOR:2011:BP8116

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
16 maart 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
87588 / HA RK 10-2039
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot dwingende aankoop van percelen door gemeente op basis van voorkeursrecht

In deze zaak heeft verzoekster, een eigenaar van meerdere percelen in de gemeente Arkel, een verzoek ingediend op basis van artikel 27 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (oud). Dit verzoek was gericht aan de Gemeente Giessenlanden, die eerder een voorkeursrecht had gevestigd op twee van de percelen. Verzoekster had onderhandelingen gevoerd met de Gemeente over de verkoop van de percelen, maar de Gemeente weigerde uiteindelijk de aankoop. Verzoekster stelde dat de Gemeente haar onterecht aan het lijntje hield en dat haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar leeftijd, een dwingende aankoop rechtvaardigden.

De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de onderhandelingen tussen verzoekster en de Gemeente in detail onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de voorwaarden voor een beroep op artikel 27 Wvg niet vervuld waren. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de Gemeente tot aankoop gedwongen zou worden. De rechtbank wees het verzoek van verzoekster af en veroordeelde haar in de proceskosten van de Gemeente, die op € 5.423,- werden begroot. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.

De rechtbank benadrukte dat verzoekster vrij was om de percelen aan een derde te verkopen, aangezien de Gemeente niet binnen de gestelde termijn had besloten tot aankoop. De rechtbank vond dat de stellingen van verzoekster niet voldoende waren om aan te tonen dat de Gemeente onterecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de Gemeente niet verplicht was om de percelen aan te kopen, en dat de persoonlijke omstandigheden van verzoekster niet voldoende waren om een uitzondering te maken op de regels van de Wet voorkeursrecht gemeenten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 87588 / HA RK 10-2039
Beschikking van 16 maart 2011
in de zaak van
[VERZOEKSTER],
wonende te Arkel,
verzoekster,
advocaat mr. N.S. Commijs te Zwolle,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE GIESSENLANDEN,
zetelend te Hoornaar,
verweerster,
advocaat mr. W.J.E. van der Werf te ’s-Gravenhage.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
2. De vaststaande feiten
2.1. [verzoekster] is eigenaar van de percelen, kadastraal bekend gemeente Arkel, sectie D nummers 267 en 310 groot 1.52.95 ha, alsmede van de percelen, kadastraal bekend gemeente Arkel sectie D, nummers 314, 315 en 317, groot 1.210 m2.
2.2. De Gemeente heeft bij besluiten van 12 en 14 februari 2008 een voorkeursrecht gevestigd uit hoofde van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: Wvg) op respectievelijk de percelen nr. 267 en 310. Deze percelen hebben een agrarische functie. De drie overige percelen kennen een andere functie, daarop zijn een woning, tuin en een toegangspad vanaf de openbare weg aanwezig.
2.3. Tussen [verzoekster] en de Gemeente zijn onderhandelingen gevoerd over aankoop door de Gemeente van zowel de twee percelen waarop wél, als de drie percelen waarop geen voorkeursrecht was gevestigd. [verzoekster] werd daarin vertegenwoordigd door makelaar
N. Doelman. In dit verband is onder meer de volgende correspondentie gevoerd:
-bij brief van 24 februari 2009 aan het College van Burgemeester en Wethouders (hierna: B&W) heeft [verzoekster] verzocht om opheffing van het voorkeursrecht omdat een derde geïnteresseerd was in koop van de woning en de grond;
-bij brief van 27 april 2009 aan B&W heeft [verzoekster] de twee percelen waarop het voorkeursrecht was gevestigd ten verkoop aan de Gemeente aangeboden;
-bij brief van 4 mei 2009 hebben B&W het verzoek van [verzoekster] om opheffing van het voorkeursrecht afgewezen;
-bij brief van 5 juni 2009 hebben B&W aan [verzoekster] medegedeeld dat de Gemeente in beginsel bereid is om tegen een nader overeen te komen prijs en nader overeen te komen voorwaarden de twee percelen waarop het voorkeursrecht was gevestigd te kopen;
-bij brief van 15 juli 2009 hebben B&W een bod gedaan van € 560.000 aan [verzoekster], waarvan € 400.000 voor de woning en € 160.000 voor de twee percelen waarop het voorkeursrecht was gevestigd, en met de mededeling: “Het bod is onder voorbehoud van goedkeuring door de gemeenteraad van Giessenlanden”;
-bij brief van 17 september 2009 schrijft [verzoekster] aan B&W dat partijen overleg hebben gevoerd op 14 september 2010 en dat zij overeenstemming hebben bereikt over een prijs van € 620.000, (€ 420.000 woning, € 190.000 achtergelegen grond en € 10.000 deskundigenkosten) alsmede: “U onderzoekt nog of een goedkeuring van de gemeenteraad nodig is en/of wanneer dit gereed kan zijn.”
-bij brief van 27 april 2010 hebben B&W aan [verzoekster] medegedeeld dat de gemeenteraad niet instemt met aankoop en dat de koop niet doorgaat.
3. Het verzoek en de beoordeling
3.1. [verzoekster] doet een verzoek ex artikel 27 Wet voorkeursrecht gemeenten (oud).
Art. 27 is weliswaar per 1 juli 2010 vervallen maar is in nog toepasselijk op het onderhavige verzoek. Het verzoek van [verzoekster] strekt er toe de Gemeente alsnog te dwingen tot aankoop van de vijf percelen van [verzoekster] die de Gemeente bij nader inzien niet wilde kopen. Criterium daarbij is of het redelijk is dat een verkoop aan de Gemeente, gezien de bijzondere persoonlijke omstandigheden die ter zake van belang kunnen zijn, achterwege zou blijven (art. 27 van de Wvg, lid 3).
3.2. De wet stelt voorwaarden om een beroep op art. 27 Wvg te kunnen doen. Volgens art. 27 Wvg lid 2 kan een verzoek worden gedaan binnen twee maanden te rekenen van de dag waarop B&W de in art. 16, tweede lid Wvg bedoelde termijn hebben overschreden of de dag van de ontvangst van een bericht ingevolge art. 17, eerste lid, Wvg inhoudende dat de gemeente afziet van de aankoop, of de dag waarop burgemeester en wethouders de in dat artikellid genoemde termijn hebben overschreden.
3.3. De voorwaarden om een beroep te mogen doen op art. 27 Wvg zijn hier niet vervuld. Het desbetreffende verweer van de Gemeente is juist. Geen van de twee situaties, genoemd in art. 27 lid 2 Wvg, doet zich hier voor. Art. 16 lid 2 Wvg ziet op de situatie dat de verkoper aan B&W schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven, dat over de prijs advies zal worden uitgebracht door deskundigen, te benoemen door de rechter. Binnen twee weken na de ontvangst van dat verzoek van de verkoper, moeten B&W de rechtbank verzoeken één of meer deskundigen te benoemen, ten einde het bedoelde advies uit te brengen. Aangezien partijen het in dit geval al eens waren over de eventuele prijs maar niet over de koop als zodanig, bestond er voor hen geen aanleiding om de gerechtelijke prijsvaststellingprocedure van de Wvg te volgen.
3.4. Art. 17, eerste lid, Wvg is evenmin toepasselijk. Dit artikellid betreft de situatie nadat wél benoeming van één of meer deskundigen heeft plaatsgevonden om te adviseren over de prijs.
3.5. De rechtbank ziet geen reden voor een -door [verzoekster] bepleite- analoge toepassing van art. 27 Wvg.
Hiertoe is van belang dat [verzoekster] vrij was het geheel te verkopen aan een derde toen B&W niet binnen de acht weken na het doen van haar opgaaf (onvoorwaardelijk) hadden beslist tot aankoop van de onroerende zaken. Dat zij daartoe of tot het gebruik maken van andere in de Wvg voorziene regelingen geen aanleiding zag is gelet op het feit dat [verzoekster] en B&W wel overeenstemming bereikten over de prijs van de eventuele koop voorstelbaar maar leidt er niet toe dat de rechtbank de voorwaarden van artikel 27 Wvg zal passeren om dat artikel toe te passen in een situatie waarvoor het niet is geschreven.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat, indien analoge toepassing wel aan de orde zou zijn, in dit geval, waarin wel overeenstemming bestaat over de eventuele prijs maar nog niet over de koop zelf, het op zichzelf niet onredelijk is dat de Gemeente de aankoop weigert. Reden daartoe is dat de stellingen van [verzoekster] niet volstaan voor het oordeel dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden aan haar zijde die het redelijk maken dat de Gemeente tot aankoop wordt gedwongen. [verzoekster] stelt in dit verband dat zij op leeftijd is en haar onroerende zaken wenst te verkopen om kleiner te gaan wonen. Daarbij voert zij aan dat zij door de Gemeente al te lang aan het lijntje is gehouden terwijl zij al die tijd haar onroerende zaken niet kon verkopen. Zij wijst tot slot op de prijsdaling van onroerende zaken als gevolg van de financiële crisis.
De gevorderde leeftijd van [verzoekster] is op zichzelf geen persoonlijke omstandigheid die tot het door haar gewenste oordeel kan leiden. Bijkomende persoonlijke omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
Ter zake van de gestelde vertraging in de besluitvorming aan de kant van de Gemeente, geldt dat ook deze omstandigheid op zichzelf en in combinatie met de leeftijd van [verzoekster] onvoldoende is om tot dat oordeel te komen. [verzoekster] was in ieder geval steeds gerechtigd om het deel te verkopen waarop geen voorkeursrecht was gevestigd. Dat deel vertegenwoordigde het overgrote deel van de waarde van de onroerende zaken van [verzoekster]: de Gemeente bood in eerste instantie € 400.000 voor de woning, waarop geen voorkeursrecht was gevestigd, tegenover € 160.000 voor de twee percelen waarop het voorkeursrecht was gevestigd. Die verhouding was bij de uiteindelijke € 620.000 niet wezenlijk anders (€ 420.000 tegenover € 190.000). Voorts wijst niets er op dat de woning een incourant object was zonder de twee percelen waarop het voorkeursrecht was gevestigd.
Eventuele gevolgen van de financiële crisis voor de prijs van de onroerende zaken zijn uit de aard der zaak evenmin persoonlijke omstandigheden die bij toepassing van artikel 27 Wvg van belang zijn.
3.6. Het verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen. De regeling van art. 20 Wvg op grond waarvan de proceskosten in beginsel voor rekening van de Gemeente komen is hier niet toepasselijk. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoekster] worden veroordeeld in een vergoeding van de proceskosten van B&W. Deze kosten worden begroot op € 5.423,-. Dit bestaat uit € 263,- aan griffierecht en € 5.160,- aan salaris advocaat. Het salaris advocaat is gebaseerd op de Liquidatietarieven, met één punt voor het verweerschrift en één punt voor de aanwezigheid ter zitting en tarief VII ad € 2.580 per punt.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten van de Gemeente, tot op heden begroot op € 5.160.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P. Broeders en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.?