ECLI:NL:RBDOR:2011:BP5399

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
10 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
263977 CV EXPL 10-9036
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.M. Lecluse-de Bruijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en toepasselijk recht in een agentuurovereenkomst tussen een Duitse principaal en een Nederlandse handelsagent

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, gaat het om een geschil tussen een Nederlandse handelsagent en de Duitse vennootschap J&K Automobile GmbH. De handelsagent, eiser in conventie en verweerder in reconventie, heeft de agentuurovereenkomst opgezegd op grond van dringende redenen, zoals vermeld in zijn opzeggingsbrief van 20 april 2010. De vorderingen in conventie betreffen onder andere schadevergoeding voor gederfde inkomsten en een klantenvergoeding. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de handelsagent de overeenkomst heeft opgezegd zonder dat sprake was van een dringende reden, waardoor hij schadeplichtig is op grond van artikel 7:439 BW. De kantonrechter heeft de vorderingen van de handelsagent in conventie afgewezen, maar heeft wel een bedrag van € 9.726,70 toegewezen aan de handelsagent ter zake van onbetaald gebleven facturen en autokosten. In reconventie heeft J&K een schadevergoeding van € 13.125,00 gevorderd, die ook is toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak illustreert de complexiteit van agentuurovereenkomsten en de toepassing van het Nederlandse recht in internationale geschillen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
Locatie Dordrecht
kenmerk: 263977 CV EXPL 10-9036
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 10 februari 2011
in de zaak van:
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
gemachtigde mr. G.M.J. van Oijen, advocaat,
tegen:
de vennootschap naar Duits recht [J & K] Automobile GmbH,
gevestigd te [adres], Duitsland,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
gemachtigde mr. P. Pijls, advocaat.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en J&K.
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 9 juli 2010;
2. de conclusie van antwoord tevens conclusie van eis in reconventie;
3. het tussenvonnis van 23 september 2010 waarin een comparitie van partijen is bevolen;
4. het proces-verbaal van de gehouden comparitie op 21 oktober 2010;
5. de akte van J&K inhoudende een reactie op de producties van [eiser in conventie, verweerder in reconventie], zoals genoemd in voormeld proces-verbaal;
6. de akte na comparitie, tevens akte vermeerdering van eis in conventie van [eiser in conventie, verweerder in reconventie];
7. de akte in reconventie van J&K;
8. de antwoordakte in conventie van J&K;
9. de antwoordakte in reconventie van [eiser in conventie, verweerder in reconventie];
10. de overgelegde producties.
Omschrijving van het geschil
1. De feiten in conventie en in reconventie
1.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de inhoud van de overgelegde producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
1.2 In 2006 zijn partijen een overeenkomst, ingaande 11 december 2006, aangegaan waarbij [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in de functie van Manager Purchase (Europe) auto’s inkocht, welke door J&K weer verder werden doorverkocht. In een hiervan opgemaakt en door partijen ([J&K] en [eiser in conventie, verweerder in reconventie]) ondertekend schriftelijk stuk is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
Samenwerkingscontract tussen [J] & [K] GmbH en [eiser in conventie, verweerder in reconventie], [adres]. (…) Jij factureerd via je Nederlandse bv aan [J]&[K] GmbH. Facturatie nadat de auto is uitgeleverd aan klant.
1.3 [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zocht op naam en voor rekening van J&K auto’s bij leveranciers. J&K plaatste de definitieve order bij de leverancier. De facturen en leveringen van de auto’s gingen rechtstreeks naar J&K. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] liep geen eigen commercieel risico wat betreft de betaling van deze (ingekochte) auto’s. Tussen J&K en de desbetreffende leverancier kwam rechtstreeks een overeenkomst tot stand. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] was in het bezit van een visitekaartje van J&K, dat hij bij de leveranciers kon afgeven. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] was vrij in het bepalen van de leveranciers die hij bezocht. Het werkgebied van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] was voor het grootste gedeelte geconcentreerd in Europa, met Nederland als grootste werkgebied.
1.4 Na een stilzwijgende verlenging is de overeenkomst tussen partijen op 28 maart 2009 voor onbepaalde tijd verlengd.
1.5 Ter beloning van de werkzaamheden van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn partijen provisie overeengekomen. Mondeling is in 2006 tussen partijen een voorschotprovisie per maand van € 2.500,00 overeengekomen. In maart/april 2009 is dit verhoogd naar € 7.500,00. In januari 2010 is in overleg met [naam] van J&K € 2.500,00 overeengekomen. Voor februari 2010 en maart 2010 heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zelf de voorschotprovisie in zijn facturen gesteld op € 5.000,00.
1.6 Naast provisie is tussen partijen een onkostenvergoeding overeengekomen ter zake van auto-, telefoon- en reiskosten.
1.7 In een e-mail d.d. 17 februari 2010 met betrekking tot een “Regelung mit [eiser in conventie, verweerder in reconventie]” is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“Guten Morgen Herr [J], Guten Morgen Herr [eiser in conventie, verweerder in reconventie], anbei nun die zusammenfassenden Inhalte der Vereinbarung mit Ihnen, Herrn [eiser in conventie, verweerder in reconventie]:
zu den Zahlungen
• sofortige Zahlung von 15 t€
• nächste Woche weitere 5t€
• danach Differenz zur Endsumme X € (von [naam] zu ermitteln)
Rahmenbedingungen
(…)
• Grundsätzliche Regelung 0,5 % vom Nettoeinkaufspreis der Fahrzeuge, mindestens 50 €
• Bei “Sondergeschäften”mit außergewöhnlich guten Konditionen werden Einzelabsprachen getroffen (0,75 %), direkt zwischen Herrn [J] und Herrn [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als Einzelfallvereinbarung
(…)
• Mtl. werden 850 € an Fahrzeugkostenpauschale gezahlt
• Telefonkosten werden nach Einzelnachweis bezahlt
(…)
• Abrechnung erfolgt ab März 2010 immer zum 15. des Folgemonats anhand der ausgelieferten Fahrzeuge, die auch bezahlt sind (hier entsteht der Bonianspruch), als Gegenleistung erhält Herr [eiser in conventie, verweerder in reconventie] sein Geld dann auch pünktlich, und nicht erst Monate später
(…)
1.8 [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is directeur / enig aandeelhouder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Beleggingsmaatschappij Carva B.V. (hierna: Carva). Carva houdt kantoor te [plaatsnaam]. Via zijn gewone verblijfplaats in [plaatsnaam] en het kantooradres van Carva te [plaatsnaam] heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] tal van werkzaamheden voor J&K verricht. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] factureerde zijn werkzaamheden via Carva.
1.9 In een e-mail van [J] aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] d.d. 6 april 2010 is het volgende opgenomen:
Hallo [voornaam eiser in conventie, verweerder in reconventie], ich habe alle Unterlagen an useren Rechtsanwalt Herrn [naam] weiter geleitet. Der wird sich in Kürze mit Dir in Verbindung setzen. Des weiteren habe ich heute morgen [naam] über Dein Vorgehen und Verhalten informiert sowie alle Unterlagen als Beweis vorgelegt. [Naam] war erstaunt und zugleich auch sauer über Dein Verhalten zum Schaden von J&K. Alle anderen Lieferanten werde ich auch noch über Deine Machenschaften informieren. Gruss [naam]
1.10 De gemachtigde van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft een aangetekende brief d.d. 20 april 2010 aan J&K verzonden waarin- voor zover relevant – het volgende is vermeld:
Geachte heer [J], Tot mij wendde zich de heer [eiser in conventie, verweerder in reconventie] met het verzoek zijn belangen te behartigen in de onderhavige kwestie. Op grond van “dringende redenen”, zoals genoemd in boek 6 artikel 439 van het Nederlandse Burgerlijke Wetboek, deel ik u mede dat mijn cliënt de tussen [J & K] Automobile GmbH (hierna: J&K) en hem bestaande (agentuur)overeenkomst, gesloten op 21 december 2006 en sedertdien verlengd op 25 maart 2009 respectievelijk op 16 februari 2010 per direct opzegt. Cliënt voert voor deze opzegging de volgende gronden aan:
1. Niet-nakoming afspraken
Op 16 februari 2010 zijn – door het vertrek van de heer [K] – de bestaande afspraken tussen partijen nog eens bekrachtigd. Ten aanzien van de afspraak dat cliënt, net als in de periode daarvoor, een vergoeding zou ontvangen voor reis-, telefoon- en autokosten, bent u tot op heden tekortgeschoten in de nakoming daarvan. (…)
2. Niet/te laat betalen
(…) Momenteel heeft mijn cliënt per 1 april 2010 nog te vorderen van u € 22.942,77, bestaande uit nabetalingen, alsmede de betaling van provisie en onkosten over de maand maart. (…)
3. Ondermijning positie de heer [eiser in conventie, verweerder in reconventie]
Buiten het medeweten om van mijn cliënt maakt u afspraken met contacten van mijn cliënt, bijvoorbeeld met de heren [naam] en [naam]. (…)
4. Belediging
Op grond van een e-mail aan mijn cliënt waarin u stelt dat er “een huisverbod geldt voor die kleine dikke” voelt mijn cliënt zich in zijn eer en goede naam aangetast. (…)
5. Eerdere onderhandelingen afkoopsom
Naar aanleiding van een telefoongesprek tussen partijen op 1 april 2010, waarin de beëindiging van de samenwerking van partijen is besproken, doet mijn cliënt vervolgens in zijn e-mail aan u een voorstel om met een afkoopsom uit elkaar te gaan. Dit heeft tot op heden slechts geleid tot een kwetsende reactie van uw zijde waarin u uw voornemen openbaart om alle leveranciers/klanten op de hoogte te stellen van het “Machenschaften” van mijn cliënt. Mijn cliënt voelt zich andermaal door u aangetast in zijn eer en goede naam.
De genoemde omstandigheden zijn van zodanige aard dat van mijn cliënt redelijkerwijs niet meer kan worden gevergd de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten. Nu er voor cliënt geen werkbare situatie meer bestaat, laat u hem geen andere keus dan deze overeenkomst zonder uw toestemming zonder de eerbiediging van haar duur en zonder de inachtneming van de wettelijke opzeggingstermijn per direct te beëindigen. (…)
2. De vordering in conventie
2.1 [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert voor recht te verklaren dat de agentuurovereenkomst tussen [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en J&K door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op grond van dringende redenen bij opzeggingsbrief d.d. 20 april 2010 is beëindigd. Voorts vordert [eiser in conventie, verweerder in reconventie], na vermeerdering van eis, dat J&K bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 51.299,13 ter zake van schadevergoeding voor gederfde inkomsten over de tijd dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige beëindiging had behoren voort te duren, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de datum van beëindiging van de agentuurovereenkomst, althans vanaf 9 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening;
b. € 123.117,91 ter zake van goodwillvergoeding, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de datum van beëindiging van de agentuurovereenkomst, althans vanaf 9 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening;
c. € 21.648,04 ter zake van onbetaald gelaten facturen, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf de vervaldatum van de onderliggende facturen, althans vanaf 9 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening;
d. € 1.158,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 9 juli 2010 tot de dag der algehele voldoening;
e. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente na 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
2.2 [eiser in conventie, verweerder in reconventie] stelt – zakelijk samengevat – het volgende:
a. Er is sprake van een agentuurovereenkomst. De omstandigheden zoals opgesomd in de onder 1.10 vermelde brief d.d. 20 april 2010 vormen dringende redenen in de zin van artikel 7:439 BW. Ten gevolge van de vroegtijdige beëindiging van de agentuurovereenkomst op grond van dringende redenen heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] schade geleden. De schade wordt op grond van artikel 7:441 jo. artikel 7:437 BW gefixeerd op vijf maanden provisie en onkostenvergoeding ter zake van gemaakte reis-, auto- en telefoonkosten. Ter onderbouwing van het bedrag van € 10.259,83 per maand verwijst [eiser in conventie, verweerder in reconventie] naar een overzicht van de beloning van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in het jaar 2009 (productie 19 bij dagvaarding) ten bedrage van
€ 123.117,91. De schade bestaat uit vijf maanden x € 10.259,83 = € 51.299,13.
b. Op grond van artikel 7:442 BW heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] recht op een klantenvergoeding. Betaling van een klantenvergoeding is billijk nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op grond van dringende door J&K veroorzaakte redenen genoodzaakt was de agentuurovereenkomst op te zeggen. Daarnaast gaat het om een overeenkomst van zo’n vier jaar en een maandelijkse provisie van € 8.903,38 waarin geen onkostenvergoeding was begrepen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert als vergoeding de beloning van één jaar ten bedrage van € 123.117,91.
c. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vordert € 8.026,70 ter zake van provisie in de maanden maart – juni 2010,
€ 178,59 ter zake van telefoonkosten maart/april 2010, € 1.700,00 ter zake van autokosten maart/april 2010, € 2.564,18 ter zake van Restzahlung KW 10 en een bedrag van € 9.178,57 ter zake van verkeerde berekening [naam].
3. Het verweer in conventie
3.1 J&K is primair van oordeel dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] geen partij is bij de samenwerkingsovereenkomst. Uit de samenwerkingsovereenkomst volgt dat facturering plaatsvindt door Carva. Nu de beloning aan Carva wordt voldaan, had deze vennootschap J&K in rechte moeten betrekken.
3.2 Voor het geval wordt geoordeeld dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] wel ontvankelijk is in zijn vordering voert J&K aan dat de kantonrechter niet bevoegd is van de vordering kennis te nemen. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft niet bemiddeld voor J&K. Er is geen sprake van een agentuurovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht.
3.3 Ten aanzien van de onbetaald gebleven facturen betwist J&K dat een voorschotprovisie van € 5000,00 tussen partijen is overeengekomen. Tijdens een gesprek op 16 februari 2010 is tussen partijen overeengekomen dat vanaf maart 2010 geen voorschotprovisie meer zal worden betaald, maar dat vanaf maart 2010 uiterlijk de 15e van elke opvolgende maand provisie uitbetaald zou worden in plaats van een voorschot.
3.4 De restantbetaling KW 10 ad € 2.564,18 (factuur d.d. 1 april 2010) is evenmin verschuldigd. Tijdens de bespreking op 16 februari 2010 is afgesproken dat [naam] een afrekening tot en met 28 februari 2010 zou opstellen. De eindafrekening van [naam] is uitgegaan van onjuiste berekeningsgrondslagen. Er zijn twee berekeningen door [naam] opgesteld, te weten een “alte Liste” en een “neue Liste”. Op basis van een door J&K nieuw opgestelde eindafrekening tot en met 28 februari 2010 heeft J&K nog € 10.437,23 te vorderen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]. In haar berekening tot en met februari 2010 is het voorschot autokosten maart 2010 ad € 850,00 verdisconteerd.
3.5 De autokosten voor april 2010 komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in april de samenwerking per direct heeft beëindigd en geen werkzaamheden meer voor J&K heeft verricht. Ook de telefoonkosten voor maart 2010 komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in die periode reeds over een bedrijfstelefoon beschikte.
3.6 J&K betwist de overeenkomst niet nagekomen te zijn. Er heeft een nabetaling ad
€ 15.000 plaatsgevonden op 17 februari 2010 en een betaling ad € 5.000,00 op 2 maart 2010.
3.7 J&K betwist voorts [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te hebben beledigd dan wel zijn goede naam te hebben aangetast. [J] betwist op of omstreeks 2 februari 2010 op de werkvloer de mededeling te hebben gedaan dat er een huisverbod zou moeten gelden “für den kleinen Dicken”. [J] heeft per e-mail d.d. 2 februari 2010 aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] laten weten dat een verdere samenwerking met [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zeer wenselijk is.
3.8 Met de e-mail van 6 april 2010 (productie 13 bij dagvaarding) heeft J&K proberen druk uit te oefenen op [eiser in conventie, verweerder in reconventie] om te voorkomen dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] verdere schade aan de onderneming zou aanrichten nu hij heimelijk probeerde J&K over te nemen. J&K heeft haar leveranciers niet op de hoogte gesteld van het in haar ogen “Machenschaften” van [eiser in conventie, verweerder in reconventie].
3.9 J&K betwist dat zij buiten medeweten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] om een afspraak heeft gepland met de heer [naam] van Ford Waasland. Uit e-mail correspondentie volgt dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] betrokken was bij deze afspraak. Daarnaast had J&K eveneens regelmatig contact met Ford Waasland.
3.10 J&K betwist dat sprake is van een dringende reden. Subsidiair hebben de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] genoemde omstandigheden zich afgespeeld in de periode van 16 februari tot 12 april 2010 en kan de opzeggingsbrief van 20 april 2010 niet worden beschouwd als een onverwijld mededelen.
3.11 J&K betwist schadevergoeding verschuldigd te zijn op grond van artikel 7:439 jo. artikel 7:441 BW. Primair is geen sprake van een onverwijlde opzegging op grond van een dringende reden. Subsidiair is de hoogte van de beloning in 2009 niet reëel. 2009 was een topjaar. Over de gehele samenwerkingsperiode heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gemiddeld € 4.008,08 per maand aan provisie genoten. Rekening houdend met een correctie voor 2009 bedraagt de gemiddelde provisie niet meer dan € 2.625,00 per maand (gemiddelde provisie per maand berekend over de jaren 2007, 2008 en 2010). Met de onkostenvergoeding mag geen rekening worden gehouden, nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zich deze kosten door het niet verrichten van werkzaamheden heeft bespaard en artikel 7:441 BW slechts een vergoeding geeft voor verloren provisie waarin onkosten niet zijn inbegrepen. Een schadevergoeding zou ten hoogste vijf maanden x € 2.625,00 = € 13.125,00 dan wel vijf maanden x € 4.008,08 = € 20.040,40 mogen bedragen. J&K verzoekt in dat geval matiging tot nihil op grond van artikel 7:441 lid 2 BW.
3.12 J&K betwist een klantenvergoeding verschuldigd te zijn op grond van artikel 7:442 BW. Primair is geen sprake van een onverwijlde opzegging op grond van een dringende reden. Op grond van artikel 7:442 lid 4 sub b BW komt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] dan geen vergoeding toe. Subsidiair kan een klantenvergoeding niet worden toegewezen, omdat aan de cumulatieve vereisten van artikel 7:442 BW niet is voldaan. De hoogte van de vergoeding is niet reëel nu daarbij wordt uitgegaan van 2009. Voor zover een vergoeding al aan de orde is, kan deze niet meer bedragen dan 12 maanden x € 2.625,00 (rekening houdend met een correctie voor 2009) = € 31.500 dan wel 12 maanden x € 4.008,08 (geen correctie voor 2009) = € 48.096,96. J&K verzoekt in dat geval matiging tot nihil op grond van artikel 6:109 BW.
3.13 Tot slot betwist J&K de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke (handels)rente.
4. De vordering in reconventie
4.1 J&K vordert in reconventie dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 13.125,00 ter zake van schadevergoeding voor de tijd dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van beëindiging van de agentuurovereenkomst d.d. 20 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
b. € 10.437,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2010, althans vanaf datum vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
c. de proceskosten.
4.2 Nu geen sprake is geweest van een onverwijlde opzegging van de overeenkomst wegens een dringende reden is [eiser in conventie, verweerder in reconventie] jegens J&K schadeplichtig. De schadevergoeding bedraagt vijf maanden x € 2.625,00 gemiddelde provisie = € 13.125,00. Daarnaast vordert J&K het door haar teveel betaalde bedrag ad € 10.437,23 terug.
5. Het verweer in reconventie
5.1 [eiser in conventie, verweerder in reconventie] betwist dat geen sprake is geweest van een dringende reden. De berekening van J&K gaat uit van onjuiste berekeningsgrondslagen.
Beoordeling van het geschil
In conventie en reconventie
De kantonrechter ziet aanleiding de conventie en reconventie gezamenlijk te behandelen.
6. Bevoegdheid en toepasselijk recht
Bevoegde rechter
6.1 Aangezien J&K is gevestigd in Duitsland, draagt de zaak een internationaal karakter. Derhalve dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen. Nu geen expliciete forumkeuze is overeengekomen bepaalt artikel 5 lid 1 sub a (voor wat betreft de conventie) van de in deze zaak toepasselijke EEX-Verordening van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-verordening), waarbij zowel Duitsland als Nederland partij zijn, dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst kan worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd.
6.2 In het onderhavige geval heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn vordering gegrond op verschillende verbintenissen uit dezelfde (agentuur)overeenkomst, die niet op dezelfde plaats zijn of moeten worden uitgevoerd. Met betrekking tot de schadeloosstelling is deze een uitvloeisel van de niet-nakoming van de verbintenis om de overeenkomst gedurende de voorgeschreven opzegtermijn te laten voortduren. Deze verbintenis had moeten worden uitgevoerd op de plaats waar [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn activiteiten verrichtte. Onbestreden staat vast dat dit hoofdzakelijk in Nederland was. Er van uitgaande dat Nederlands recht van toepassing is (zie 6.5) geldt ten aanzien van de onbetaald gebleven facturen en de goodwillvergoeding de regel van artikel 6:41 BW waarin is bepaald dat een verbintenis tot betaling van geld daar dient te worden uitgevoerd waar de schuldenaar, in casu J&K, zijn bedrijf uitoefent, te weten Heinsberg in Duitsland. In het onderhavige geval zal bepalend zijn de plaats waar de voornaamste van de verschillende in het geding zijnde verbintenissen is of moet worden uitgevoerd (zie HvJ 15 januari 1987, NJ 1988, 413). Tijdens de comparitie hebben partijen beiden aangegeven de Nederlandse rechter graag als bevoegde rechter te zien. Voor zover hierin al niet een stilzwijgende forumkeuze kan worden aangenomen op grond van artikel 24 EEX-verordening houdt de kantonrechter het ervoor dat partijen als voornaamste verbintenis die van de schadeloosstelling hebben willen aanmerken, mede gelet op de door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gevorderde verklaring voor recht. Het voorgaande brengt mee dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
6.3 Voor wat betreft de vordering in reconventie is de Nederlandse rechter op grond van artikel 6 lid 3 van de EEX-verordening eveneens bevoegd.
6.4 J&K heeft zich op het standpunt gesteld dat de kantonrechter niet bevoegd is van de onderhavige vordering kennis te nemen nu geen sprake is van een agentuurovereenkomst, maar van een overeenkomst van opdracht. Voor het antwoord op de vraag tot wiens kennisneming een vordering met betrekking tot een bepaalde overeenkomst behoort, is bepalend de grondslag van de vordering zoals die blijkens de dagvaarding is ingesteld, waarbij de benaming door eiser gegeven aan de overeenkomst waaruit hij ageert niet beslissend behoeft te zijn. Daarbij is niet relevant wat de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding is, noch wat het verweer van de gedaagde inhoudt (HR 13 juni 2008, LJN: BC 7476). In het onderhavige geval heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de grondslag van zijn vordering gebaseerd op het bestaan van een agentuurovereenkomst. Op grond van artikel 93 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is daarmee de bevoegdheid van de kantonrechter gegeven. Nu als niet betwist vast staat dat de activiteiten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] onder meer vanuit het kantooradres van zijn bedrijf Carva te [plaatsnaam] plaatsvonden is op grond van artikel 100 Rv de kantonrechter te Dordrecht bevoegd.
Toepasselijk recht
6.5 Partijen zijn geen rechtskeuze overeengekomen. Artikel 6 lid 1 van het in deze toepasselijke Haags Vertegenwoordigingsverdrag 1978 bepaalt – samengevat – voor dat geval dat van toepassing is het recht van het land waar de agent op het tijdstip van het aangaan van de agentuurverhouding zijn kantoor heeft, dan wel, bij gebreke daarvan, zijn gewone verblijfplaats heeft. Het door artikel 6 van het Haags Vertegenwoordigingsverdrag 1978 aangewezen recht geldt op grond van artikel 8 van dit verdrag ook voor de vraag of er een agentuurovereenkomst tot stand is gekomen. Vaststaat dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst zijn gewone verblijfplaats en zijn kantoor in Nederland had, zodat Nederlands recht van toepassing is.
7. Contractspartij
7.1 Tussen partijen is in geschil wie als contractspartij en derhalve als eisende partij heeft te gelden. J&K heeft aangevoerd dat, nu de beloning aan Carva werd voldaan, deze vennootschap J&K in rechte had moeten betrekken. De kantonrechter is van oordeel dat uit de onder 1.2 geciteerde gedeelten van de overeenkomst voor J&K duidelijk had moeten en kunnen zijn dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zich in persoon verbond werkzaamheden te verrichten voor J&K en het de bedoeling was om enkel de financiële afwikkeling via Carva te laten verlopen. Dit staat ook met zoveel woorden in de overeenkomst vermeld. De overeenkomst is daarnaast ondertekend door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] en niet door hem namens Carva. Tot slot had J&K ook uit de e-mail correspondentie (zie bijvoorbeeld onder 1.7) en uit de opzegging (zie onder 1.10) kunnen en moeten afleiden dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in persoon handelde en niet namens Carva. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] is derhalve ontvankelijk in zijn vordering.
8. Kwalificatie overeenkomst
8.1 Beoordeeld dient te worden of de rechtsverhouding tussen partijen voldoet aan de omschrijving van artikel 7:428 BW. Voor het bestaan van een agentuurovereenkomst is vereist dat tussen de handelsagent en zijn principaal een vaste betrekking bestaat en de agentuurovereenkomst zelf verbindt tot permanente bemiddeling voor bepaalde of onbepaalde tijd. Een essentieel kenmerk is dat de handelsagent handelt voor rekening en risico van een ander (de principaal). Hij handelt derhalve niet in eigen naam, maar sluit (eventueel) overeenkomsten op naam en voor rekening van de principaal en loopt zelf geen eigen commercieel risico. Voorts is de handelsagent niet ondergeschikt aan de principaal en is hij werkzaam tegen een beloning.
8.2 De kantonrechter is van oordeel dat de rechtsverhouding tussen partijen op grond van de onder 1.3 tot en met 1.5 vermelde vaststaande feiten kan worden gekwalificeerd als een agentuurovereenkomst in voormelde zin, zodat het onderhavige geschil verder zal worden beoordeeld aan de hand van de agentuurregeling in artikel 7:428-445 BW.
9. Onbetaald gebleven facturen
€ 2.564,18 ter zake van Restzahlung KW 10 en € 9.178,57 ter zake van verkeerde berekening [naam]
9.1 J&K heeft betwist € 2.564,18 ter zake van Restzahlung KW 10 alsmede € 9.178,57 ter zake van verkeerde berekening [naam] verschuldigd te zijn nu hierbij van verkeerde berekeningsgrondslagen is uitgegaan. J&K heeft een tegenvordering van € 10.437,23 ingediend. Op grond van de e-mail d.d. 17 februari 2010 (onder 1.7 vermeld) is vast te stellen dat partijen percentages van 0,5 % en 0,75 % provisie hebben genoemd. Over de uitwerking daarvan verschillen partijen over en weer van mening. Bij akten zijn partijen in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven, alsmede inzichtelijk te maken hoe de eindafrekening februari 2010 tot stand is gekomen. De kantonrechter is van oordeel dat noch voor de ene stelling noch voor de andere stelling, mede gelet op de gemotiveerde betwisting over en weer, voldoende aanknopingspunten zijn te vinden. Bij deze stand van zaken zullen beide vorderingen in conventie en reconventie (ten bedrage van € 10.437,23) worden afgewezen als onvoldoende feitelijk onderbouwd. Aan bewijslevering wordt derhalve niet toegekomen.
€ 8.026,70 ter zake van provisie maanden maart – juni 2010
9.2 Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat ter berekening van deze provisie het uitgangpunt zoals vermeld in de e-mail d.d. 17 februari 2010 (onder 1.7 vermeld) geldt. Hierin zijn partijen overeengekomen dat er nog slechts zou worden uitbetaald over daadwerkelijk geleverde auto’s. Voor de uitlevering van de auto’s in 2010 heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vervolgens verwezen naar de lijst zoals opgenomen als productie 22 bij conclusie van antwoord. J&K heeft in dit kader betwist dat een voorschotprovisie van € 5.000,00 per maand tussen partijen is overeengekomen. De provisie zoals is berekend op voormelde lijst heeft zij echter in punt 14 en punt 41 van haar conclusie van antwoord niet betwist. J&K gaat er in punt 41 immers zelf vanuit dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] over de eerste 6 maanden 2010 (leveringen tot en met juni) een provisieaanspraak heeft gerealiseerd ad € 11.323,20. Onder aftrek van de maanden januari en februari 2010, die reeds waren verdisconteerd in de afrekening van februari 2010, resteert dan nog een provisieaanspraak van € 8.026,70. Dit bedrag wordt als onvoldoende gemotiveerd betwist toegewezen.
€ 178,59 ter zake van telefoonkosten maart/april 2010
9.3 Vast staat dat tussen partijen is afgesproken dat “Telefonkosten nacht Einzelnachweis bezahlt” worden. Tijdens de comparitie heeft [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gesteld dat de kosten van de telefoon op de factuur van 28 maart 2010 daadwerkelijk door hem zijn gemaakt. J&K heeft dit betwist. Gelet op de geldende afspraak van partijen om gemaakte telefoonkosten van bewijsstukken te voorzien had het op de weg van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] gelegen een nadere specificatie van de kosten in te dienen. Nu deze ontbreekt wordt de vordering afgewezen wegens onvoldoende feitelijke onderbouwing.
€ 1.700,00 ter zake van autokosten maart/april 2010
9.4 Uit de overgelegde stukken en de mail van 17 februari 2010 (zie 1.7) komt naar voren dat partijen zijn uitgegaan van € 850,00 aan autokosten per maand. In haar reconventionele vordering heeft J&K de betaling van de autokosten van maart 2010 ook verdisconteerd. In haar antwoordakte in conventie geeft J&K onder punt 11 aan dit gestand te doen. De autokosten voor maart 2010 komen dan ook als niet betwist voor toewijzing in aanmerking. Met betrekking tot de autovergoeding van april 2010 ad € 850,00 voert J&K aan dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de samenwerking per april heeft beëindigd en geen zakelijke kilometers meer in april heeft gemaakt. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft ter comparitie nog nader toegelicht dat de autokosten op de factuur van april 2010 zien op financiering en afschrijving van zijn leaseauto. Wat daar ook van zij, tussen partijen is een afspraak gemaakt om ter zake van autokosten een bedrag van € 850,00 per maand te vergoeden. Niet is gesteld of gebleken dat daarbij een minimum- of maximumaantal van zakelijk te rijden kilometers is afgesproken. Nu [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op 20 april 2010 de agentuurovereenkomst heeft opgezegd komen de autokosten voor april 2010 voor vergoeding in aanmerking.
9.5 Concluderend wordt een bedrag van (€ 8.026,70 + € 1.700,00=) € 9.726,70 toegewezen. Wat de rente betreft overweegt de kantonrechter het volgende. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft gehandeld als handelsagent, derhalve in de uitoefening van een beroep, zodat vergoeding van wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW aan de orde is. Nu geen duidelijke vervaldatum van de facturen voorhanden is en ten aanzien van het provisiebedrag van € 8.026,70 een factuur ontbreekt zal de wettelijke handelsrente als overigens onbetwist worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
10. Opzegging wegens dringende reden?
10.1 Voor de beoordeling van de dringende reden wordt aansluiting gezocht bij de redenen vermeld in de opzeggingsbrief van 20 april 2010 (zie 1.10). Wat verder in de dagvaarding nog aanvullend staat vermeld, wordt buiten beschouwing gelaten nu voor J&K buiten de brief van 20 april 2010 niet aanstonds duidelijk had kunnen zijn dat ook op basis van deze omstandigheden de agentuurovereenkomst is opgezegd.
Niet-nakoming afspraken / niet, te laat betalen
10.2 Voor een deel ziet het niet nakomen van afspraken dan wel niet of te laat betalen op de Restzahlung KW 10 ad € 2.564,18 en de facturen met betrekking tot de telefoonkosten in maart 2010, de autokostenvergoeding in maart en april 2010 en de voorschotprovisie van € 5.000,00 in maart en april 2010. Ten aanzien van dit laatste staat vast dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zelf de voorschotprovisie op € 5.000,00 heeft gesteld, zonder dat dit tussen partijen was overeengekomen. Dit kan, nu daaraan geen rechtens geldende afspraak ten grondslag ligt, geen dringende reden in de zin van artikel 7:439 BW opleveren. Voor het overige is hiervoor geoordeeld dat enkel de autokostenvergoeding voor toewijzing in aanmerking komt. Het enkele niet betalen van deze vergoeding, die slechts een marginaal onderdeel van de totale beloning van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] vormt, is onvoldoende om een dringende reden te kunnen aannemen. Voor zover ook nog wordt verwezen naar een factuur ter zake van reiskosten van € 8.500,00 is tijdens de comparitie door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aangegeven dat zijn vordering met dit bedrag dient te worden verminderd, zodat ook deze factuur niet redengevend kan zijn voor het aannemen van een dringende reden in de zin van artikel 7:439 BW.
Ondermijning positie de heer [eiser in conventie, verweerder in reconventie]
10.3 J&K heeft betwist dat zij buiten medeweten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] om afspraken heeft gemaakt met contacten van [eiser in conventie, verweerder in reconventie]. [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft ter comparitie aangegeven dat het klopt dat ze gezamenlijk, te weten hijzelf, J&K en [naam van Waasland Ford, hebben geprobeerd een afspraak te maken en dat er regelmatig contact was tussen Waasland Ford en J&K, ook op het niveau van [K] van J&K en [naam] van Waasland. Dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] als enig aanspreekpunt zou fungeren is derhalve niet komen vast te staan. Bovendien is door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt wat de contacten inhielden en op welke wijze deze een ondermijnende invloed zouden hebben op het uitoefenen van zijn activiteiten als handelsagent voor J&K. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen.
Belediging / aantasting eer en goede naam
10.4 In de opzeggingsbrief van 20 april 2010 wordt melding gemaakt van een e-mail met daarin “een huisverbod voor die kleine dikke”. De e-mail is niet overgelegd door [eiser in conventie, verweerder in reconventie]. In de dagvaarding wordt gerefereerd aan een mededeling op de werkvloer door [J] op of omstreeks 2 februari 2010. [J] heeft dit weersproken. Indien en voor zover al de juistheid van deze mededeling moet worden aangenomen is het enkele feit dat een dergelijke mededeling is gedaan onvoldoende redengevend om een dringende reden in de zin van artikel 7:439 BW aan te nemen. Het moet immers gaan om omstandigheden van zodanige aard dat van de partij die de overeenkomst doet eindigen, redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst, zelfs tijdelijk, in stand te laten. Dit zelfde geldt voor het “Machenschaften”. Weliswaar staat vast dat dit in een e-mail (zie 1.9) is vermeld, maar er is slechts sprake van een voornemen om leveranciers hierover te informeren, waar [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in zijn opzeggingsbrief ook vanuit is gegaan. Nu niet is gesteld of gebleken dat aan dit voornemen daadwerkelijk uitvoering is gegeven levert dit reeds om die reden geen dringende reden op. Het bewijsaanbod van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] wordt als niet ter zake dienende – nu geen feiten zijn gesteld, die indien bewezen, tot andere oordelen aanleiding geven – gepasseerd.
10.5 De kantonrechter is op grond van het voorgaande van oordeel dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de agentuurovereenkomst heeft opgezegd zonder dat sprake was van een dringende reden. Het verweer van J&K dat geen sprake is van een onverwijlde opzegging op grond van een dringende reden kan verder onbesproken blijven nu dit niet tot een ander oordeel leidt. De gevorderde verklaring voor recht alsmede de gevorderde € 51.299,13 ter zake van schadevergoeding worden afgewezen.
11. € 13.125,00 ter zake van schadevergoeding
11.1 Onder 10 is reeds geoordeeld dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de agentuurovereenkomst heeft opgezegd zonder dat sprake was van een dringende reden. Dit maakt hem schadeplichtig op grond van artikel 7:439 lid 1 jo. artikel 7: 441 lid 1 BW. Tussen partijen is niet in geschil dat de agentuurovereenkomst bij regelmatige beëindiging nog vijf maanden had behoren voort te duren. Beiden gaan immers bij de berekening van een schadevergoeding uit van vijf maanden.
Op grond van artikel 7:441 lid 1 BW wordt voor de vaststelling van de schadevergoeding rekening gehouden met de in de voorafgaande tijd verdiende provisie en met alle andere ter zake in acht te nemen factoren. Bij de berekening van de schadevergoeding moet in beginsel worden uitgegaan van de in de twaalf maanden voorafgaande aan de beëindiging (in casu 20 april 2010) verdiende provisie. J&K is bij de berekening van de schadevergoeding echter niet uitgegaan van een gemiddelde provisie, berekend over het jaar 2009 (het topjaar), maar zij is uitgegaan van een gemiddelde provisie per maand van € 2.625,00, berekend over de jaren 2007, 2008 en 2010. Nu J&K kennelijk om haar moverende redenen heeft afgezien van het vorderen van schadevergoeding gebaseerd op een gemiddelde provisie (mede) berekend over het jaar 2009 zal het door haar berekende en lager uitvallende bedrag van € 13.125,00 worden toegewezen. De wettelijke rente wordt eveneens als onweersproken toegewezen.
12. Klantenvergoeding
12.1 Op grond van artikel 7:442 lid 4 sub b BW is een klantenvergoeding bij het einde van de agentuurovereenkomst niet verschuldigd, indien de overeenkomst is beëindigd door de handelsagent, tenzij deze beëindiging wordt gerechtvaardigd door omstandigheden die de principaal kunnen worden toegerekend. Vast staat dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] de agentuurovereenkomst heeft beëindigd. Naar de kantonrechter begrijpt voert [eiser in conventie, verweerder in reconventie] voor toewijzing van de klantenvergoeding dezelfde omstandigheden aan die voor hem hebben geleid tot de opzegging van de agentuurovereenkomst bij brief van 20 april 2010. Nu deze omstandigheden niet zijn komen vast te staan dan wel niet redengevend zijn voor het aannemen van een dringende reden in de zin van artikel 7:439 BW kunnen zij evenmin leiden tot een toekenning van een klantenvergoeding. De vordering van € 123.117,91 ter zake van goodwillvergoeding wordt dan ook afgewezen.
13. Buitengerechtelijke incassokosten
13.1 De vorderingen van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] liggen grotendeels voor afwijzing gereed. J&K heeft de buitengerechtelijke incassokosten betwist. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu gesteld noch gebleken is dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht ten aanzien van het thans toe te wijzen bedrag in conventie.
14. Proceskosten
14.1 Nu partijen in conventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in conventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
14.2 Nu partijen in reconventie over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt J&K aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te betalen een bedrag van € 9.726,70, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 9 juli 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
veroordeelt [eiser in conventie, verweerder in reconventie] aan J&K te betalen een bedrag van € 13.125,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de daarin uitgesproken veroordelingen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Lecluse-de Bruijn, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2011, in tegenwoordigheid van de griffier.