ECLI:NL:RBDOR:2011:BP4875

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/860542-10
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.F. van der Lugt
  • E.H. van der Steeg
  • K. Helmich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hasjiesj en vuurwapen

Op 21 oktober 2010 werd verdachte, samen met een medeverdachte, aangehouden tijdens een verkeerscontrole in Meerkerk. Bij de controle rook de verbalisant een sterke geur van verdovende middelen in de auto. Verdachte en medeverdachte gaven tegenstrijdige verklaringen over de aanwezigheid van tassen met drugs in het voertuig. De rechtbank oordeelde dat verdachte de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij hasjiesj vervoerde, gezien de geur die sterker werd naarmate de verbalisant dichterbij de tas kwam. De rechtbank verwierp het verweer van verdachte dat hij niet op de hoogte was van de drugs, en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van een vuurwapen en cocaïne, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn wetenschap van deze zaken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 weken op, rekening houdend met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/860542-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1987],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de P.I. Dordrecht, te Dordrecht,
hierna: verdachte.
Raadsman mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 februari 2011, waarbij de officier van justitie mr. M.H.A. Paapen, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 21 oktober 2010 te Meerkerk samen met een ander opzettelijk 2702,95 gram hasjiesj heeft vervoerd;
2. op 21 oktober 2010 te Meerkerk samen met een ander een pistool en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;
3. op 21 oktober 2010 te Meerkerk samen met een ander opzettelijk 0,64 gram cocaïne heeft vervoerd.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 tot en met 3 wettig en overtuigend bewezen, gelet op de volgende feiten en omstandigheden.
Zowel verdachte als [medeverdachte] (hierna: medeverdachte) hebben de beide tassen gezien, maar zeggen beiden dat zij niet weten wat erin zat, terwijl:
- verdachte en medeverdachte beiden niet duidelijk zijn over de reden waarom zij in de auto zaten;
- verdachte tegen medeverdachte heeft gezegd dat hij de schuld op zich moest nemen en moest zeggen dat de spullen van hem waren;
- verbalisant een wietlucht heeft geroken zodra het raam van het voertuig waarin verdachte en medeverdachte zich bevonden, werd geopend;
- deze wietlucht sterker werd naarmate verbalisant dichter bij de zich in het voertuig bevindende rugtas kwam;
- zowel verdachte als medeverdachte bij de tas in het voertuig konden;
- verdachte een valse naam heeft opgegeven waarmee hij kennelijk iets probeerde te verbergen,
waardoor er bij verdachte en medeverdachte wetenschap moet zijn geweest over de aanwezigheid van hasjiesj in hun voertuig en verdachte dus een kennelijk leugenachtige verklaring heeft afgelegd om die wetenschap te bemantelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat verdachte van alle drie de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is.
De verdediging heeft hiertoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd:
- verdachte heeft vanaf het begin een gedetailleerde en toetsbare verklaring afgelegd over het feit dat hij geen kennis droeg van de aanwezigheid van drugs en wapens in het voertuig. Hierbij merkt de verdediging op dat:
* het feit dat verdachte tegen medeverdachte heeft gezegd dat deze de schuld op zich moet nemen, een logische en invoelbare verklaring is. Op het moment van aanhouding is immers duidelijk dat er iets aan de hand is. Verdachte wil dat medeverdachte de waarheid zal zeggen omtrent zijn eigendom van de tassen voordat zij apart verhoord worden en geen gelegenheid meer hebben om met elkaar te spreken;
* er geen sprake is van een kennelijk leugenachtige verklaring, nu volgens de Hoge Raad duidelijk moet zijn met welk doel de waarheid wordt bemanteld en verdachte op het moment van aanhouding vreesde dat hij nu de gevangenisstraf van twee maanden die hij nog open had staan uit zou moeten zitten. Het feit dat hij een valse naam heeft opgegeven zegt daarom niets over de wetenschap omtrent de inhoud van beide tassen;
- dat politie en justitie hebben nagelaten een aantal toetsbare elementen uit de verklaring van verdachte na te gaan, te weten:
* de vraag wat de medeverdachte tegen de politieagenten heeft gezegd die bij de aanhouding aanwezig waren en of hij daarbij heeft gezegd dat hij die tassen van iemand had gekregen en hij die moest wegbrengen;
* de vraag wie de getuige is waaraan verbalisanten 1 en 2 refereren in het verhoor van medeverdachte d.d. 28 oktober 2010 waarin zij vragen of het juist is dat iemand heeft gezien dat medeverdachte een zwart tasje om zijn nek had toen hij beltegoed kocht bij een tankstation;
* het opvragen van de camerabeelden van het tankstation waar medeverdachte beltegoed gekocht zou hebben;
- de tas met het vuurwapen en de riem van medeverdachte horen bij elkaar daar zij beide afkomstig zijn van het merk Dolce & Gabbana. Dit zegt iets over de wetenschap van medeverdachte van het vuurwapen;
- verbalisant 3 heeft in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 oktober 2010 in algemene bewoordingen gerelateerd dat hij tijdens de controle een lucht rook die hem ambtshalve bekend is als de lucht van verdovende middelen. Hij heeft niet vermeld dat het een hasjlucht was. Aangezien verdachte verklaarde dat er zojuist een joint in het voertuig was gerookt, is het voorstelbaar dat er een hasjlucht in de auto hing en is niet direct duidelijk dat er nog een bron is. Verdachte had derhalve zelf ook niet moeten weten dat er nog een bron voor de aanwezigheid van een hasjlucht in de auto aanwezig was;
- er is niet voldaan aan het criterium van de Hoge Raad voor medeplegen van het voorhanden hebben van de aangetroffen goederen, zoals neergelegd in het arrest d.d. 22 december 2009, LJN BK3356. Er moet daadwerkelijk een bijdrage zijn geleverd. Verder blijkt uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 19 januari 2010, NJ 2010, 72 dat er geen sprake was van medeplegen van opzetheling omdat er voor het voorhanden hebben van de goederen een machtsrelatie nodig is en een vorm van samenwerken. Een derde arrest waarin dit naar voren komt betreft het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010, LJN BN7725 waarbij een vrouw die een wapen van de bestuurder even in haar handen heeft, geen medepleger is nu er geen sprake was van een nauwe en volledige samenwerking en beschikkingsmacht.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 21 oktober 2010 te Meerkerk wordt de personenauto met daarin als bestuurder medeverdachte en als passagier, naar later blijkt, verdachte, staande gehouden en gevraagd naar ID-gegevens tijdens een algemene verkeerscontrole.
Tijdens de controle ruikt verbalisant 3 een lucht in het voertuig, welke hem ambtshalve bekend is als die van verdovende middelen.
Bij een nader onderzoek in en aan het voertuig ziet verbalisant dat achter de rechter voorstoel een zwarte kunststof rugzak op de vloer ligt met daarnaast een klein zwart kunststof tasje.
Op het moment dat verbalisant met zijn gezicht dicht bij de rugzak komt, ruikt hij een sterkere geur van verdovende middelen. Vervolgens ziet verbalisant dat in die rugzak een plastic boodschappentas zit waarin een hoeveelheid tabletten is geborgen die hij ambtshalve herkent als verdovende middelen.
Bij nader onderzoek op het politiebureau te Gorinchem van voornoemde kleine zwarte tas, treft verbalisant hierin onder meer aan een plastic zakje met een blok van vermoedelijk hasj. Tevens werd hierin aangetroffen een gripzakje met wit poeder, naar later bleek cocaïne, en een vuurwapen.
In de zwarte nylon rugzak met daarin de boodschappentas van de Wibra treft hij 25 tabletten van vermoedelijk hasj aan, met bruin tape omwikkeld.
Op 22 oktober 2010 is een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de in de personenauto aangetroffen rugzak en tas.
Het netto totaalgewicht van het in de kleine tas aangetroffen brok bedroeg circa 95,45 gram.
Het netto totaalgewicht van de in de plastic tas van Wibra aangetroffen brokken bedroeg circa 2607,50 gram. Middels een Narcotest Disposakit nr. 8 zijn beide hoeveelheden stoffen getest. Beide stoffen reageerden positief op de aanwezigheid van hennep/THC, zijnde een middel voorkomende op lijst II van de Opiumwet.
Feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat voornoemde kleine tas en rugzak van medeverdachte waren en dat verdachte niet wist van de inhoud van deze tassen en dat hij dit ook niet had moeten weten nu de wietlucht kon worden verklaard uit het feit dat er eerder een joint in de auto was gerookt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Verbalisant heeft bij de controle een lucht geroken die hem ambtshalve bekend is als de lucht van verdovende middelen. Toen hij daarop een nader onderzoek instelde in de auto van verdachte, en met zijn gezicht dicht bij de rugzak kwam, waarnaast zich tevens de kleine tas bevond, werd de lucht sterker. Op grond hiervan heeft verdachte, die op dat moment op de passagiersstoel zat, de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij op het moment van aanhouding hasjiesj vervoerde. Immers lag het tasje achter de passagiersstoel waardoor hij praktisch gezien op de hasjiesj heeft gezeten en met de (sterkere) geur van de brokken aanwezige hasjiesj in de auto werd geconfronteerd.
De rechtbank verwerpt het verweer dat geen sprake is van medeplegen, nu ook de medeverdachte - die zich eveneens in de auto en de nabijheid van tas met de hasjies bevond - zich bewust geweest moet zijn van de aanwezigheid van de hasjies. Opgemerkt wordt dat vrijspraak van een medeverdachte niet in de weg staat aan dit oordeel, nu dit berust op de waardering van het bewijsmateriaal.
Tot slot is het een feit van algemene bekendheid dat Meerkerk gelegen is in de gemeente Zederik.
Feit 2 en 3
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de onder 2. en 3. ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft verklaard dat de kleine tas aan medeverdachte toebehoorde en dat verdachte geen weet had van de inhoud hiervan. De rechtbank is niet gebleken van enig bewijs waaruit zou blijken dat verdachte moet hebben geweten van het in de kleine tas aanwezige vuurwapen met daarin de volmantelpatronen en het gripzakje met poeder dat positief op cocaïne is getest.
Nu er geen wettig bewijs is voor de bewustheid bij de verdachte van de aanwezigheid van het in de auto aangetroffen vuurwapen met de daarin aangetroffen munitie en de cocaïne, zal de rechtbank hem dan ook van feit 2. en feit 3. vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 21 oktober 2010 te Meerkerk, gemeente Zederik,
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk heeft vervoerd,
een hoeveelheid van ongeveer
2702,95 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken en derhalve geen straf opgelegd zou moeten krijgen.
Subsidiair, in geval van een veroordeling, heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd met het oog op de geringe bijdrage van verdachte aan de feiten. De verdediging heeft bepleit dat de eis van de officier van justitie te hoog is en zij acht een straf gelijk aan het voorarrest passend.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoer van een grote hoeveelheid softdrugs.
Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist.
De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten.
Nu de rechtbank slechts bewezen acht dat verdachte de hasjiesj heeft vervoerd zoals ten laste gelegd onder feit 1, zal zij alleen al om die reden een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Voor het opzettelijk kweken, verkopen, aanwezig hebben en vervaardigen van softdrugs wordt bij een hoeveelheid tussen de tweeënhalf en vijf kilogram in de regel, voor iemand die voor het eerst voor een dergelijk feit in aanraking komt met justitie, een uitgangspunt gehanteerd van een gevangenisstraf van twaalf weken.
Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid meegewogen het feit dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie ('strafblad') d.d. 19 januari 2011 de afgelopen jaren meermalen is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet.
Tevens heeft de rechtbank in strafverzwarende zin rekening gehouden met het door de reclassering in haar rapport d.d. 21 december 2010 uitgebrachte advies voor de terechtzitting, waarin bij een bewezenverklaring oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt geadviseerd. Eerdere hulpverlening aan verdachte is mislukt en de reclassering bespeurt geen motivatie voor gedragsverandering.
De rechtbank ziet, mede gezien de ernst van het feit en de ontkennende houding van verdachte, derhalve geen aanleiding tot oplegging van een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 weken.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en art. 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 2. en 3. ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 (zestien) weken;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mr. E.H. van der Steeg en mr. K. Helmich, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. van der Hoek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2011.
Mr. E.H. van der Steeg is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 21 oktober 2010 te Meerkerk, gemeente Zederik,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer
2702,95 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een
gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep
(hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 21 oktober 2010 te Meerkerk, gemeente Zederik,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
een wapen van categorie III, in de vorm van een vuurwapen, te weten een
pistool, merk Zastava, kaliber 7,65 mm, en/of munitie van categorie III, te
weten een patroonhouder en/of vijf, althans een of meer scherpe kogelpatronen,
(type centraalvuur, volmantel), kaliber 7.65 mm, voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 21 oktober 2010 te Meerkerk, gemeente Zederik,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in
elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 0,64 gram, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Parketnummer: 11/860542-10
Vonnis d.d. 17 februari 2011