parketnummer: 11/860505-10
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 februari 2011
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Afghanistan) op [1987],
wonende te [adres en woonplaats],
hierna: verdachte.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 1 februari 2011.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het onder 1 ten laste gelegde en - het onder 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 132 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd tot bepaling van de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag of Het Dok (centra voor ambulante forensische psychiatrie).
3.2 De verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Voorts heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging er rekening mee te houden dat verdachte reeds twee weken in voorarrest heeft doorgebracht.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd
* Gemachtigde van benadeelde [benadeelde partij 1], [adres en woonplaats];
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 150,00 ter zake van schadevergoeding voor de door haar, als gevolg van het onder 1 gepleegde strafbare feit, geleden immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde in haar vordering omdat voor feit 1 vrijspraak is gevorderd.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
* Gemachtigde van benadeelde [benadeelde partij 2], [adres en woonplaats];
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van totaal
€ 240,80 ter zake van schadevergoeding voor de door haar, als gevolg van het onder 4 gepleegde strafbare feit, geleden materiële (€ 40,80) en immateriële (€ 200,00) schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding, te weten € 240,80.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank heeft geen reden in twijfel te trekken dat [benadeelde partij 1] is overkomen hetgeen ten laste is gelegd, maar er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat het verdachte is geweest die het ten laste gelegde heeft begaan.
[benadeelde partij 1] verklaart bij de politie wat haar is overkomen en geeft daarbij een signalement van de dader. De politie denkt bij dat signalement aan verdachte. Verdachte ontkent enige betrokkenheid bij het feit.
Bij een meervoudige fotoconfrontatie wijst [benadeelde partij 1] verdachte niet aan als dader.
Bij gebrek aan andere bewijsmiddelen zal verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin bewezen wat aan de verdachte onder 4 primair ten laste is gelegd.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het ten laste gelegde artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (feitelijke aanranding van de eerbaarheid) moet in dit geval worden vastgesteld dat verdachte aangeefster [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het aanraken van en/of het knijpen in de billen van die [benadeelde partij] door middel van de uitvoeringshandelingen geweld, bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en). De hiermee veroorzaakte druk moet zodanig zijn, dat het slachtoffer hiertegen redelijkerwijze geen weerstand kan bieden.
De uitvoeringshandeling zou, aldus de tenlastelegging, hebben bestaan uit "het onverhoeds en/of tegen de wil van die [benadeelde partij] uitvoeren van die ontuchtige handelingen".
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het behandelde ter terechtzitting en de stukken in het dossier onvoldoende komen vast te staan dat sprake is geweest van een onverhoedse handeling door verdachte. Uit de verklaringen van [benadeelde partij] kan namelijk niet worden afgeleid dat zij door de handeling(en) van verdachte werd overvallen, immers aangeefster heeft verklaard dat zij, voordat zij bij de billen werd aangeraakt en/of geknepen, bang was dat er zoiets ging gebeuren. De verdachte zal worden vrijgesproken van het primaire deel van het feit.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 31 augustus 2010 te Nieuw-Lekkerland zich opzettelijk
oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd (te weten de
de Middelweg ) met ontbloot geslachtsdeel
heeft bevonden;
3.
Ter berechting gevoegd de zaak met parketnummer 11/710913-10
op 18 juli 2010 te Papendrecht zich opzettelijk oneerbaar op
een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd (te weten aan de
Noordhoekse Wiel) met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
4.
Ter berechting gevoegd de zaak met parketnummer 11/710914-10
op 28 juni 2010 te Nieuw-Lekkerland, met [benadeelde partij 2], die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken van en het knijpen in de billen van die [benadeelde partij];
5.
ter berechting gevoegd de zaak met parketnummer 11/711025-10
op 28 februari 2010 in de trein op het baanvak Den Haag-Moerwijk - Dordrecht
zich opzettelijk oneerbaar op een plaats
toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren, met ontbloot
geslachtsdeel heeft bevonden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat er in de onderhavige zaak sprake is van wildplassen in plaats van masturberen. Verdachte heeft geen opzet gehad zijn ontblote geslachtsdeel te tonen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank is van oordeel, dat indien en voor zover het al om wildplassen zou gaan er niettemin sprake is van opzet in de zin van voorwaardelijke opzet. Ook indien verdachte nodig had moeten plassen, dan had hij daar niet op de manier als uit de bewijsmiddelen blijkt, te weten met zijn gezicht en ontbloot geslachtsdeel naar aangeefster gewend, moeten gaan staan. In dat geval had hij maatregelen moeten treffen om zijn geslachtsdeel voor passanten aan het zicht te onttrekken. Door evenwel te handelen zoals hij heeft gehandeld, heeft de verdachte de bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat aangeefster, die hij al van ver zag aankomen, zijn ontblote geslachtsdeel zou zien.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de handeling(en) van verdachte niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt en verdachte daarom vrijgesproken moet worden van het ten laste gelegde.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Daargelaten of de fiets van verdachte defect was en of verdachte de hulp van juist deze twee jonge kinderen nodig had, hetwelk op zichzelf al niet zonder meer aannemelijk is, het onder die omstandigheden aanraken van en knijpen in de billen van een onbekend minderjarig meisje kan bezwaarlijk anders dan als een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht worden beschouwd.
4.4 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
2. en 3. telkens:
SCHENNIS VAN DE EERBAARHEID OP OF AAN EEN PLAATS, VOOR HET OPENBAAR VERKEER BESTEMD.
4. subsidiair
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAREN BUITEN ECHT ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN.
5.
SCHENNIS VAN DE EERBAARHEID OP EEN ANDERE PLAATS DAN DE IN ARTIKEL 239 ONDER 1° VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT BEDOELDE OPENBARE PLAATS, TOEGANKELIJK VOOR PERSONEN BENEDEN DE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAAR.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundige
Uit het door drs. T. 't Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, over verdachte uitgebracht rapport van 13 december 2010 komt naar voren:
Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een primair narcistische persoonlijkheidsconstellatie. In termen van de DSM voldoet betrokkene echter niet aan voldoende criteria om te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis. Op As I dient, gezien de tenlastelegging, sterk rekening te worden gehouden met exhibitionisme, maar onderzoeker stelt zich hierin terughoudend op, daar betrokkene het hem ten laste gelegde ontkent.
Dit was eveneens het geval ten tijde van het tenlastegelegde.
Het is onduidelijk, vanwege de ontkennende opstelling van betrokkene, of de eventuele ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde.
Daar betrokkene voor een belangrijk deel de hem ten laste gelegde feiten ontkent, dan wel dat hij zijn gedrag goed praat en anders uitlegt, kon er met betrokkene niet of in ieder geval onvoldoende over het ten laste gelegde worden gesproken. Zodoende kon het hem ten laste gelegde vanuit forensisch gedragskundige optiek niet, of in ieder geval onvoldoende, worden geëxploreerd. Hij is sterk geneigd zich in de slachtofferrol te manoeuvreren en grijpt hier meermalen in het onderzoek op terug. Er is nauwelijks sprake van enig probleembesef, waarbij hij zich zoals gezegd naïef en externaliserend opstelt. Het dient te worden opgemerkt dat betrokkene zich wel degelijk bewust is van de wederrechtelijkheid van het hem ten laste gelegde gedrag, wat zowel uit zijn uitspraken bij de politie als in het onderhavige onderzoek blijkt. Er is echter geen uitspraak te doen over eventueel onderliggende dynamiek van zijn gedrag of de mogelijke aanwezigheid van een parafilie. Onderzoeker kan zodoende geen uitspraak doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, moet hij strafbaar worden gehouden voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze driemaal schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid. Dergelijk gedrag wordt in het algemeen als onfatsoenlijk en aanstootgevend beschouwd. Vooral het onder 5 bewezenverklaarde feit moet voor de in de trein aanwezige vrouw bovendien beangstigend zijn geweest omdat het feit plaatsvond in een afgesloten treincoupe.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een meisje beneden de zestien jaar. Verdachte vroeg het meisje en haar broertje zijn fiets vast te houden omdat de fiets een defect zou hebben. Verdachte heeft vervolgens, terwijl het meisje zijn fiets vasthield, de billen van het meisje aangeraakt en er in geknepen.
Ontuchtige handelingen van welke aard en intensiteit ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot (blijvende) psychische schade. Dat geldt temeer voor jeugdige personen. Door de wetgever wordt de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan zestien jaren uitdrukkelijk beschermd. De aantasting daarvan is dan ook in een aparte strafbepaling strafbaar gesteld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van de reclassering van 20 januari 2011 en het rapport van voornoemde deskundige van 13 december 2010.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 4 januari 2011 waaruit blijkt dat verdachte in 2004 voor vermogensdelicten is veroordeeld, maar niet eerder voor zedendelicten is veroordeeld. Die veroordeling zal de rechtbank niet in strafvermeerderende zin meewegen.
Zowel de reclassering als de deskundige adviseren dat verdachte gebaat is bij hulpverlening. Omdat verdachte geen blijk geeft van inzicht in en probleembesef van zijn handelen is de rechtbank van oordeel dat een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek noodzakelijk is.
De rechtbank houdt rekening met de grote persoonlijke consequenties voor de verdachte indien hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt opgelegd.
De rechtbank zal verdachte een straf op leggen die gelijk is aan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van feit 4 primair, terwijl de officier van justitie is uitgegaan van een bewezenverklaring van dat onderdeel, wordt een zwaardere straf opgelegd dan is gevorderd. Hiertoe heeft de rechtbank besloten omdat voor dit soort strafbare feiten in de regel een zwaardere straf dan gevorderd wordt opgelegd. Er is in dit geval voldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk deel van de straf zal de rechtbank in navolging van de adviezen van reclassering en psycholoog bepalen dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering ook als dit inhoudt ambulante behandeling bij forensische polikliniek Het Dok of een soortgelijke instelling.
7.2 De vordering van de benadeelde partij
* De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting de benadeelde partij
[benadeelde partij 1], niet ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte voor het onder
1. ten laste gelegde geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing
van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht zal plaatsvinden.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als in het dictum vermeld.
* De benadeelde partij [benadeelde partij 2] is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen, omdat de vordering voldoende onderbouwd en juist voorkomt.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan, te weten 28 juni 2010.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 239 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. en 4. primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 132 (honderdtwee en dertig) dagen, waarvan 120 (honderdtwintig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
* omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling bij forensische polikliniek Het Dok of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] van € 240,80. waarvan € 40,80 ter zake van materiële schadevergoeding en € 200,00 ter zake van immateriële schadevergoeding en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], € 240,80 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.C. van Walree, voorzitter,
mr. M.A. Waals en mr. R.R. Roukema, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 februari 2011.
De griffier is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 16 september 2010 te Nieuw-Lekkerland, door geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het betasten/aanraken
van de billen van die [benadeelde partij] en bestaande dat geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit
- het in strijd met de waarheid zeggen dat die [benadeelde partij] een spin op haar rok
had en/of
-het (vervolgens) onverhoeds betasten/aanraken van de billen van die [benadeelde partij]
en/of
-het (aldus) misbruik maken van het uit feitelijk omstandigheden (waaronder
leeftijdsverschil) voortvloeiend overwicht
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 september 2010 te Nieuw-Lekkerland, met [benadeelde partij 1],
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een
of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het
betasten/aanraken van de billen van die [benadeelde partij]
hij op of omstreeks 31 augustus 2010 te Nieuw-Lekkerland zich opzettelijk
oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd (te weten de
Tiendweg en/of de Middelweg en/of de Elzenweg) met ontbloot geslachtsdeel
heeft bevonden
Ter berechting gevoegd de zaak met parketnummer 11/710913-10
hij op of omstreeks 18 juli 2010 te Papendrecht zich opzettelijk oneerbaar op
of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd (te weten aan de
Noordhoekse Wiel) met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden
Ter berechting gevoegd de zaak met parketnummer 11/710914-10
hij op of omstreeks 28 juni 2010 te Nieuw-Lekkerland, door geweld of (een)
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere
feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden
van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het aanraken van en/of
het knijpen in de billen van die [benadeelde partij] en bestaande dat geweld of die
andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere
feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds en/of het tegen de wil van die Den
Ouden uitvoeren van die ontuchtige handelingen;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juni 2010 te Nieuw-Lekkerland, met [benadeelde partij 2], die
toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het aanraken van
en/of het knijpen in de billen van die [benadeelde partij]
ter berechting gevoegd de zaak met parketnummer 11/711025-10
hij op of omstreeks 28 februari 2010 in de trein op het baanvak Den
Haag-Moerwijk - Dordrecht zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats
voor het openbaar verkeer bestemd, te weten in de trein, althans op een plaats
toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaren, met ontbloot
geslachtsdeel heeft bevonden
Parketnummer: 11/860505-10
Vonnis d.d. 15 februari 2011