ECLI:NL:RBDOR:2011:BP3750

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
19 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/730006-10
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van DNA-profiel van veroordeelde in verband met steunfraude

Op 19 januari 2011 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een zaak waarin een bezwaarschrift is ingediend tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor steunfraude. De rechtbank heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard. De veroordeelde, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. K. Durdu, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de officier van justitie om celmateriaal af te nemen op basis van haar veroordeling. De rechtbank overwoog dat de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden uitzonderingsgronden kent, waaronder de mogelijkheid dat het bepalen en verwerken van een DNA-profiel niet van betekenis zal zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van strafbare feiten, gelet op de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het gepleegd is.

De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde, op het moment van de uitspraak, 62 jaar oud was en dat de kans op recidive zeer gering was. De rechtbank merkte op dat het doel van de wetgever, preventie en repressie, niet gediend zou zijn door het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde. De officier van justitie had aangevoerd dat de leeftijd van de veroordeelde geen argument was om het DNA-profiel niet te bepalen, maar de rechtbank was van mening dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde in de toekomst opnieuw misdrijven zou plegen.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het bezwaarschrift gegrond moest worden verklaard en dat de officier van justitie ervoor moest zorgen dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond werd vernietigd. Deze beslissing werd genomen in het belang van de veroordeelde en in overeenstemming met de wetgeving omtrent DNA-onderzoek bij veroordeelden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Strafrecht
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 10/394
Parketnummer: 11/730006-10
Uitspraakdatum: 19 januari 2011
beschikking (ex art. 7 Wet DNA)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 14 december 2010 is op de griffie van de rechtbank Dordrecht ingekomen een bezwaarschrift, gedateerd 14 december 2010, van mr. K. Durdu gemachtigde van
[Naam veroordeelde],
geboren op [datum] 1948 te [geboorteplaats] ([geboorteland],
domicilie kiezende te Mathenesserlaan 485, 3023 GL Rotterdam, ten kantore van mr. K. Durdu, advocaat.
Het bezwaarschrift is gericht tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde.
Op 19 januari 2011 is dit bezwaarschrift op een zitting in raadkamer in het openbaar behandeld.
Voor veroordeelde is verschenen mr. K. Durdu voornoemd.
Tevens was aanwezig de officier van Justitie mr. A.S. Flikweert.
2. Beoordeling
Veroordeelde is door de politierechter van deze rechtbank op 23 augustus 2010 veroordeeld voor medeplegen van in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl zij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming. Haar is een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren opgelegd.
De officier van justitie heeft op 30 november 2010 op grond van de veroordeling ten aanzien van artikel 227B van het Wetboek van Strafrecht bevolen dat van de veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen. Overtreding van artikel 227B van het Wetboek van Strafrecht kent een strafbedreiging van ten hoogste vier jaren gevangenisstraf. Daarmee valt het misdrijf waarvoor veroordeelde is veroordeeld onder de categorie misdrijven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Aan de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid jo artikel 1 van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden is daarmee in beginsel voldaan.
Namens veroordeelde wordt bezwaar gemaakt tegen het bepalen en verwerken van haar DNA, welk bezwaar als volgt wordt gemotiveerd.
Veroordeelde is thans 62 jaren oud en de kans op recidive is zeer gering tot nihil, zoals ook blijkt uit het feit dat zij het grootste deel van haar leven in Nederland gewoond heeft en geen verdere justitiële documentatie heeft. Het doel van de wetgever is preventie en repressie, welk doel niet wordt gediend door het bepalen en verwerken van het DNA van veroordeelde.
Voorts wordt namens veroordeelde aangevoerd dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van haar DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Zo heeft veroordeelde ten tijde van de behandeling van de strafzaak aangevoerd dat het ging om een eenmalige vergissing. Het vermogen dat zij had verzwegen was verkregen in de periode voorafgaand aan het plegen van het delict en veroordeelde was in de veronderstelling dat zij dat vermogen niet hoefde aan te geven. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Groningen d.d. 11 augustus 2010 (LJN BN3767).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij de leeftijd van veroordeelde geen argument vindt om het DNA-profiel niet te bepalen en te verwerken. Naar zijn oordeel kan de leeftijd van de veroordeelde wel een rol spelen indien men redelijkerwijs kan stellen dat misdrijven niet meer kunnen worden gepleegd vanwege de hoge leeftijd. Daar is in dit geval geen sprake van. Ook het feit dat veroordeelde geen verdere justitiële documentatie heeft, betekent niet dat veroordeelde in de toekomst geen misdrijven meer zal plegen. Tenslotte voert de officier van justitie aan dat bepaling en verwerking van het DNA-profiel wellicht niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van het misdrijf in een strafzaak als deze, maar wel van mogelijke toekomstige strafbare feiten.
De rechtbank overweegt het volgende.
Indien een persoon veroordeeld is wegens een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient celmateriaal van die persoon af te worden genomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van diens DNA-profiel. De wet stelt echter uitzonderingsgronden in artikel 2, eerste lid onder a en b van de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden.
Zo wordt (onder b) als uitzondering genoemd het geval dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van een DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van strafbare feiten. De memorie van toelichting bij de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Kamerstukken II 2002/03, 28 685 nr 3, p. 10-11 en 14), noemt als voorbeelden van misdrijven waar de bepaling en verwerking van het DNA-profiel naar hun aard niet van betekenis kunnen zijn de misdrijven meineed en valsheid in geschrift. Bij deze feiten wordt, aldus de memorie, in het voorbereidend onderzoek geen celmateriaal voor DNA-onderzoek afgenomen.
In onderhavige zaak is veroordeelde voor - kort gezegd - bijstandsfraude veroordeeld. De rechtbank overweegt dat dit misdrijf naar zijn aard vergelijkbaar is met de expliciet door de wetgever in de memorie van toelichting genoemde uitgezonderde strafbare feiten. Ook bij bijstandsfraude wordt in het voorbereidend onderzoek doorgaans geen celmateriaal voor DNA-onderzoek afgenomen vanwege het vereiste belang van het onderzoek.
Desondanks moet, blijkens de memorie van antwoord, het DNA-profiel toch worden verwerkt en bepaald indien er omstandigheden zijn die aannemelijk maken dat de veroordeelde zal recidiveren ter zake van andere misdrijven waarvoor DNA-onderzoek wel van belang kan zijn, of indien de veroordeelde in het verleden ook andere misdrijven heeft begaan waarbij doorgaans wel celmateriaal achterblijft (Kamerstukken I 2003/04, 28685, C, p. 9). Van die omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken en aldus is de rechtbank van oordeel dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van strafbare feiten begaan door veroordeelde.
De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat het bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond en beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg draagt dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beschikking is gegeven door
mr. L.C. van Walree, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. den Besten griffier,
en uitgesproken op 19 januari 2011.
De griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.