parketnummer: 11/860508-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 januari 2011
[verdachte],
geboren te [in 1991],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht,
hierna: verdachte.
Raadsman mr. R.L.I. Jansen, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 december 2010, waarbij de officier van justitie mr. W.J.A. Struik, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij. Het slachtoffer heeft gebruik gemaakt van het spreekrecht.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1, primair: heeft geprobeerd [benadeelde partij] (hierna aan te duiden als: het slachtoffer) te doden door hem met een pistool in zijn gezicht te schieten;
Feit 1, subsidiair en meer subsidiair: het slachtoffer opzettelijk of roekeloos met een pistool in zijn gezicht heeft geschoten waardoor hij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Feit 2: een vuurwapen en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1, primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Voor feit 1 baseert hij zich daarbij op de verklaringen van verdachte waaruit blijkt dat hij wist dat het wapen normaliter was geladen en desondanks - zonder na te gaan of het vuurwapen was doorgeladen en/of de veiligheidspal op het vuurwapen stond - op het hoofd van het slachtoffer heeft gericht en de trekker heeft overgehaald. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van het slachtoffer.
Het bewijs voor feit 2 volgt uit de in het dossier aanwezige verklaringen van verdachte, het proces-verbaal van de vakspecialist Wapens en Techniek van de politie Rotterdam-Rijnmond en de verklaring van de (wapen)deskundige van de Politie Zuid-Holland-Zuid ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte, ten aanzien van feit 1, primair en subsidiair en feit 2 dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 1, primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van een noodlottig ongeval en er aldus geen sprake was van opzet. De op dat punt belastende verklaringen van het slachtoffer van ná 7 oktober 2010 zouden in verband met de onbetrouwbaarheid daarvan buiten beschouwing moeten worden gelaten. In verband met feit 1 primair en subsidiair heeft de verdediging betoogd dat verdachte evenmin voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer danwel het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Daartoe acht de verdediging van belang dat verdachte niet wist dat het vuurwapen geladen was, dat hij er vanuit ging dat de veiligheidspal er altijd op stond, dat hij dacht dat er niks kon gebeuren omdat er bij de eerste twee keer afdrukken ook niets gebeurde. Deze factoren maken dat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het vuurwapen daadwerkelijk zou afgaan. Daarenboven is niet vast te stellen wat de schietrichting is geweest zodat daaruit niets is af te leiden omtrent opzet of schuld.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte het vuurwapen niet voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie omdat verdachte niet handelingsbevoegd was ten aanzien van dat vuurwapen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting volgt voor de rechtbank het volgende. Verdachte en het slachtoffer zijn op 6 oktober 2010 rond 10.30 uur samen op pad geweest naar het centrum van Dordrecht waar ze achtereenvolgens enkele werkcontacten van het slachtoffer hebben bezocht, samen 2 joints hebben gerookt en wat blikjes bier en een mix van wodka-sinas hebben gedronken. Rond 16.00 uur zijn verdachte en het slachtoffer aangekomen bij het huis van het slachtoffer aan de [adres] te Dordrecht, alwaar ze van plan waren om nog wat te gamen.
De verklaringen van verdachte en het slachtoffer lopen vervolgens uiteen voor wat betreft de vraag wie als eerste het vuurwapen van de Romeinse pilaar in de huiskamer van de woning heeft gepakt. Vaststaat echter dat verdachte het vuurwapen op enig moment in handen heeft gekregen en daarmee heeft geschoten. Verdachte verklaart hierover dat hij het vuurwapen gewoon even voor de gein wilde bekijken en dat hij ermee zwaaide. Hij heeft tevens verklaard dat hij het wapen eerst op de bank richtte en toen op de muur en ondertussen twee keer de trekker overhaalde en toen twee keer een "klik" hoorde. Toen verdachte voor de derde keer de trekker overhaalde stond het slachtoffer op korte afstand voor hem en werd hij door een kogel getroffen in het gezicht. De kogel die het slachtoffer trof is links van de neus het gezicht binnengetreden en uiteindelijk in de eerste nekwervel blijven zitten.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte de bedoeling had om het slachtoffer van het leven te beroven. Aldus is het handelen van verdachte niet te kwalificeren als boos opzet.
Voor beantwoording van de vraag of bij verdachte voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de levensberoving - heeft bestaan dient de rechtbank te bezien of verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zou intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Van deze aanmerkelijke kans moet verdachte wetenschap hebben gehad en hij moet die aanmerkelijke kans hebben aanvaard.
Zoals hiervoor is overwogen heeft verdachte - nadat hij het pistool eerst op de bank en de muur had gericht en twee keer had geprobeerd om de trekker over te halen - vervolgens op korte afstand van het slachtoffer, in de richting van diens hoofd, de trekker nogmaals overgehaald, waardoor een schot werd gelost in het gezicht van het slachtoffer. Uit de verklaringen van verdachte kan worden afgeleid dat hij wist dat er altijd kogels in het vuurwapen zaten. Het slachtoffer heeft verklaard dat het wapen vrijwel altijd doorgeladen was en dat hij verdachte hiervan reeds kort na de aankoop op de hoogte heeft gesteld. Dat het wapen op de bewuste middag was doorgeladen blijkt uit de verklaring zoals die is afgelegd ter zitting van 23 december 2010 door de deskundige. Verdachte heeft, nadat hij het wapen had opgepakt en alvorens hij de trekker meerdere malen overhaalde, verzuimd om te controleren of het wapen (door)geladen was. Hij heeft evenmin gecheckt of de veiligheidspal op het vuurwapen was vergrendeld. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij zich ervan bewust is dat een kogel in het hoofd potentieel dodelijk letsel oplevert.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen is zij van oordeel dat verdachte, door aldus te handelen, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Dat het gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dienaangaande. Feit 1 primair zal derhalve bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
Zoals eerder overwogen staat op grond van de verklaring van verdachte vast dat hij een vuurwapen in zijn handen heeft gehad en daarmee heeft geschoten. Dit wapen, alsmede de daarbij behorende patroonhouder en munitie, zijn bij sporenonderzoek in de woning van het slachtoffer aangetroffen en in beslag genomen. Uit het op het aangetroffen wapen verrichte forensische onderzoek blijkt dat het gaat om een pistool dat geschikt is gemaakt voor het verschieten van kogelpatronen van het kaliber 6,35 mm en dat het derhalve betreft een vuurwapen van de categorie III. Uit de verklaring van de getuige-deskundige ter terechtzitting kan voorts worden afgeleid dat de bij het vuurwapen aangetroffen munitie tevens behoort tot de categorie III.
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte het wapen voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 26, lid 1 van de Wet wapens en munitie omdat verdachte niet handelingsbevoegd was ten aanzien van dat wapen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het begrip voorhanden hebben in de zin van voormeld artikel veronderstelt een drietal factoren, te weten de aanwezigheid van het wapen, de bewustheid bij verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van het wapen en het bestaan van een zekere relatie tussen verdachte en het wapen in die zin dat er met betrekking tot dat wapen een zekere vorm van machtsuitoefening bestaat. De verdediging heeft betoogd dat dit laatste element ontbreekt omdat alleen het slachtoffer, als eigenaar, handelingsbevoegd was ten aanzien van het vuurwapen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het feit dat verdachte op de bewuste middag van 6
oktober 2010 het wapen welbewust in handen heeft genomen en daarenboven daarmee heeft geschoten, volgt dat hij op dat moment de beschikkingsmacht had over dat wapen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een wapen van de categorie III met bijbehorende patroonhouder en munitie van de categorie III voorhanden heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 06 oktober 2010 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet die genoemde [benadeelde partij] met een vuurwapen in het gezicht,
althans in het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 06 oktober 2010 te Dordrecht een (vuur)wapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber: 6.35mm), en munitie van categorie III, te weten meerdere, (scherpe) kogelpatronen en een onderdeel van dat vuurwapen dat specifiek bestemd is voor dat vuurwapen en van wezenlijke aard is, te weten: een patroonhouder, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1, primair:
POGING TOT DOODSLAG
Feit 2:
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, LID 1 VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, STRAFBAAR GESTELD BIJ ARTIKEL 55, LID 1 VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens Stichting Reclassering Nederland.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij het opleggen van de straf in verband met feit 1, meer subsidiair, een gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan het voorarrest van verdachte. De verdediging heeft de rechtbank tevens verzocht - zoals de rechtbank begrijpt: indien en voor zover de rechtbank komt tot het opleggen van een straf voor feit 1, primair of subsidiair en feit 2 - het rapport van Reclassering Nederland te volgen en aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte de aanwijzingen van de reclassering dient op te volgen en deelneemt aan de cognitieve vaardigheidstraining en de leefstijltraining.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 6 oktober 2010 na het nuttigen van alcohol en het roken van een joint het slachtoffer in diens eigen woning met een vuurwapen in het gezicht geschoten.
De kogel die het slachtoffer in het gezicht heeft geraakt is daarna terechtgekomen in de bovenste nekwervel als gevolg waarvan deze wervel is gebroken. Inherent aan dit feit is dat verdachte op hetzelfde moment een verboden vuurwapen en de daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Het hoeft geen betoog dat de gevolgen van deze schietpartij voor het slachtoffer zeer ingrijpend en langdurig zijn. Niet alleen heeft hij te kampen met (blijvende) medische beperkingen en onzekerheden doordat de kogel om medische redenen vooralsnog niet verwijderd kan worden. Ook heeft het gebeurde gevolgen gehad voor het psychisch welzijn van het slachtoffer zoals hij ter zitting heeft toegelicht.
Naast de gevolgen die het gebeurde heeft gehad voor het slachtoffer worden de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid versterkt door de schijnbare vanzelfsprekendheid waarmee vuurwapens voorhanden zijn en de lichtzinnigheid waarmee daarvan gebruik wordt gemaakt.
Bij haar oordeelsvorming omtrent de strafsoort en de duur daarvan houdt de rechtbank rekening met het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 25 november 2010. Uit dit advies komt naar voren dat verdachte problemen ondervindt in zijn dagelijkse leven, zich manifesterend in een intensief softdrugsgebruik, zijn lakse levenshouding en sociale contacten in het softdrugsmilieu. De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen waarbij aan verdachte als bijzondere voorwaarde een meldingsgebod wordt opgelegd en een verplichte deelname aan een cognitieve vaardigheidstraining en een leefstijltraining.
Voor wat de persoon van verdachte betreft heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 7 oktober 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest in verband met soortgelijke feiten.
Volgens de lokale oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt voor feit 1 als hier aan de orde, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 tot 3 jaren.
Volgens de ressortelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is het uitgangspunt voor feit 2 als hier aan de orde, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden zoals hierboven benoemd zal de rechtbank (enigszins) van het uitgangspunt voor feit 1 afwijken in die zin dat zij aan verdachte geen geheel onvoorwaardelijke, maar een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen. De rechtbank ziet voorts in de omstandigheid dat het slachtoffer gedurende langere tijd een doorgeladen wapen open en bloot in zijn woonkamer had liggen, en derhalve in enige mate gelegenheid heeft geboden tot hetgeen uiteindelijk is voorgevallen, aanleiding om het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf enigszins te matigen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de reeds door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de bijzondere voorwaarde worden verbonden dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te houden aan de aanwijzingen hem te geven door de Stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat hij een cognitieve vaardigheidstraining en een leefstijltraining dient te volgen.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 3.168,40 voor feit 1, waarvan € 168,40 ter zake van materiële schade en € 3.000,- ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Blijkens de toelichting ter zitting beperkt de benadeelde partij zijn vordering tot het deel dat naar zijn mening van zodanig eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Hij behoudt zich het recht voor een resterend deel van zijn vordering (in verband met verlies aan arbeidsvermogen) bij de burgerlijke rechter aan te brengen.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en de schademaatregel op te leggen.
De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering nu deze niet eenvoudig van aard is. Subsidiair heeft de verdediging verzocht dat terzake het materiële deel van de schade een bedrag van € 156,- wordt toegewezen (vergoeding ziekenhuisdaggeld) en terzake het immateriële deel van de schade een bedrag van € 2.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de schade, waarvan de benadeelde partij in dit geding vergoeding vordert, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan. Tenslotte zal de rechtbank eveneens de schademaatregel opleggen.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57 en 287 van het wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Stichting Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij], [adres] van € 3.168,40 (drieduizend honderdachtenzestig euro en veertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 oktober 2010 tot aan de dag der gehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], € 3.168,40 (drieduizend honderdachtenzestig euro en veertig eurocent) te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 oktober 2010 tot aan de dag der gehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 41 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. E.H. van der Steeg en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 januari 2011.
Mrs. E.H. van der Steeg en G.A.J.M. van Vugt zijn vanwege afwezigheid niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De (gewijzigde) tenlastelegging
hij op of omstreeks 06 oktober 2010 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te
beroven, met dat opzet die genoemde [benadeelde partij] met een vuurwapen in het gezicht,
althans in het hoofd heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 oktober 2010 te Dordrecht aan een persoon genaamd
[benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een schotwond en/of litteken in het gezicht en/of een gebroken nekwervel en/of een kogel in het hoofd/de nek), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een vuurwapen in het gezicht, althans het hoofd te schieten.
MEER SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 oktober 2010 te Dordrecht roekeloos, in elk geval zeer,
althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
een vuurwapen heeft (aan)gepakt en/of met dat vuurwapen heeft gericht op het
gezicht/hoofd van [benadeelde partij] en/of de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en/of (op die wijze) met een vuurwapen in het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij] heeft geschoten,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [benadeelde partij] zwaar
lichamelijk letsel, te weten een schotwond en/of litteken in het gezicht en/of
een gebroken nekwervel en/of een kogel in het hoofd/de nek heeft bekomen,
althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of
verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was
ontstaan.
hij op of omstreeks 06 oktober 2010 te Dordrecht een (vuur)wapen van categorie
III, te weten een pistool (kaliber: 6.35mm), en/of munitie van categorie III,
te weten meerdere, althans een, (scherpe) kogelpatro(o)n(en) (kaliber: 6.35mm)
en/of een onderdeel van dat vuurwapen/pistool dat specifiek bestemd is voor
dat vuurwapen/pistool en van wezenlijke aard is, te weten: een patroonhouder,
voorhanden heeft gehad.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Parketnummer: 11/860508-10
Vonnis d.d. 6 januari 2011