ECLI:NL:RBDOR:2010:BQ1533

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
29 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/1315
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op verzoek om informatie op grond van de Wob

In deze zaak heeft eiser op 6 september 2010 een verzoek om informatie ingediend bij de gemeente Dordrecht op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Aangezien de gemeente niet tijdig op dit verzoek heeft gereageerd, heeft eiser op 18 oktober 2010 de gemeente in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 15 november 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek. Op 25 november 2010 heeft de gemeente echter alsnog besloten om het verzoek van eiser af te wijzen, omdat zij niet over de gevraagde informatie beschikte. Dit besluit werd door de gemeente doorgestuurd naar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en eiser ontving een vergoeding van € 340 voor het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat, omdat de gemeente inmiddels had beslist op het verzoek van eiser, er geen belang meer was bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Ook het verzoek om een dwangsom op te leggen werd afgewezen, omdat de gemeente inmiddels had beslist. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet verplicht was om documenten op te vragen bij andere bestuursorganen, aangezien de Wob niet vereist dat zij zich actief inzetten voor openbaarmaking van stukken die bij een ander bestuursorgaan berusten.

De rechtbank heeft verder bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht van € 150 aan hem moet worden vergoed, omdat de gemeente niet tijdig had beslist op het verzoek om informatie. De rechtbank heeft de zaak afgesloten door te stellen dat eiser geen rechtens te respecteren belang had bij zijn beroep tegen het besluit van 25 november 2010, en dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/1315
uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het Drechtstedenbestuur, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 6 september 2010 heeft eiser bij de gemeente Dordrecht een verzoek om informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij brief van 18 oktober 2010 heeft eiser de gemeente Dordrecht in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek.
Bij brief van 15 november 2010 heeft eiser bij de rechtbank Dordrecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek.
Bij besluit van 25 november 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen omdat hij niet over de gevraagde informatie beschikt, het verzoek van eiser doorgezonden aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en aan eiser een vergoeding van € 340 toegekend wegens het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
Bij brieven van 27 november 2010, 1 december 2010 en 25 december 2010 heeft eiser nadere stukken ingezonden en zijn standpunt nader toegelicht.
2. Overwegingen
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 4 van de Wob wordt, indien het verzoek betrekking heeft op gegevens in documenten die berusten bij een ander bestuursorgaan dan dat waarbij het verzoek is ingediend, de verzoeker zo nodig naar dat orgaan verwezen. Is het verzoek schriftelijk gedaan, dan wordt het doorgezonden onder mededeling van de doorzending aan de verzoeker.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
2.1.2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.1.3. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan de beslissing op het beroep echter worden verwezen naar een ander orgaan waarbij bezwaar of beroep tegen het alsnog genomen besluit aanhangig is, dan wel kan worden gemaakt of ingesteld.
2.1.4. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
2.2. het oordeel van de rechtbank
2.2.1. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb te sluiten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.2.2. Het beroep strekt er onder meer toe dat verweerder op korte termijn beslist op eisers verzoek om informatie. Op 25 november 2010 heeft verweerder beslist op dit verzoek. In zoverre heeft eiser geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en is dit beroep niet-ontvankelijk.
2.2.3. Omdat verweerder inmiddels heeft beslist op het verzoek van eiser, heeft eiser geen belang meer het opleggen van een dwangsom met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. Ook in zoverre is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
2.2.4. Het verzoek van eiser, verweerder met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb op te dragen eiser te horen alvorens te beslissen, wat daarvan zij, kan niet meer worden toegewezen omdat verweerder inmiddels op het verzoek om informatie heeft beslist.
Met de doorzending van het verzoek om informatie aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft verweerder voldaan aan de uit artikel 4 van de Wob voortvloeiende verplichting. De Wob verplicht verweerder (dan wel de bestuursorganen van de gemeente Dordrecht) er niet toe zich actief in te zetten voor openbaarmaking van stukken die bij een ander bestuursorgaan berusten. Het verzoek van eiser, verweerder (dan wel de bestuursorganen van de gemeente Dordrecht) met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb op te dragen de door eiser gewenste documenten op te vragen bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten, komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
2.2.5. Het beroep wordt ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede gericht geacht tegen het besluit van 25 november 2010. Uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zal de rechtbank geen gebruik maken van de in artikel 6:20, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid en zelf beslissen op het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 25 november 2010. Het verzoek van eiser om verweerder op te dragen in te stemmen met rechtstreeks beroep kan onder deze omstandigheden onbesproken blijven.
Verweerder kan geen stukken openbaar maken waarover hij niet beschikt. Het door eiser nagestreefde doel, openbaarmaking van de stukken waarom hij heeft gevraagd, kan met het beroep tegen het besluit van 25 november 2010 dan ook niet worden bereikt. Ook overigens ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eiser een rechtens te respecteren belang heeft bij zijn beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit van 25 november 2010. De rechtbank zal het beroep daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.
2.2.6. Omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het verzoek om informatie, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoedt.
2.2.7. Ter voorlichting van eiser overweegt de rechtbank dat zij iedere indiener van een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit die geen ingebrekestelling meezendt met het beroepschrift verzoekt om toezending van een kopie van die ingebrekestelling. Ook voor verwerende bestuursorganen geldt dat de rechtbank verzoekt om toezending van een stuk of stukken waarop een beroep wordt gedaan als de rechtbank dat nodig acht voor een zorgvuldige beoordeling van het beroep. Eiser is dan ook niet anders behandeld dan andere partijen in een procedure bij deze rechtbank, zodat het verwijt van partijdigheid - ten aanzien waarvan eiser om een uitspraak van de rechtbank heeft gevraagd en ten aanzien waarvan hij desgevraagd heeft opgemerkt dat geen sprake is van een verzoek tot wraking - geen doel treft. De rechter die de onderhavige uitspraak doet, is overigens niet betrokken geweest bij het opvragen van de ingebrekestelling.
2.2.8. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het besluit van 25 november 2010;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorziening op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht af;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en M.G. den Ambtman, griffier, ondertekend.