vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 86993 / HA ZA 10-2403
Vonnis van 15 december 2010
de vennootschap onder firma
VOF ITERUM,
gevestigd te Krimpen aan den IJssel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. E.A. Bik,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. M.J. van Dam.
Partijen zullen hierna Iterum en Scheepsbouw genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 augustus 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2010 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. MS Renovare B.V. (hierna: “Renovare”) is één van de vennoten van Iterum. Tussen Renovare en Scheepvaart B.V. (hierna: “Scheepvaart”) is op 21 maart 2009 een koopovereenkomst casco en afbouw tot stand gekomen. Scheepvaart heeft zich daarbij verplicht om een schip (m.s. Andrea) te leveren voor een prijs van € 5.250.000,-- (inclusief afbouw ad € 2.500.000,--).
2.2. Scheepvaart heeft de afbouw van het casco uitbesteed aan Scheepswerf Gelria B.V. (hierna: “Gelria”).
2.3. Renovare heeft het schip ingebracht in Iterum. Iterum heeft de betalingsverplichtingen van Renovare overgenomen en heeft de betalingen aan Scheepvaart verricht.
2.4. De heer [bestuurder], bestuurder van Renovare (hierna: “[bestuurder]”), is op enig moment in overleg getreden met de [gedaagde], bestuurder van Scheepsbouw en van Scheepvaart (hierna: “[gedaagde]”). Daarbij is duidelijk geworden dat de financiële situatie van Scheepvaart zorgelijk was. Om de continuïteit van de afbouw van het casco niet in gevaar te brengen is in overleg met [bestuurder], [gedaagde] en de relatiebeheerder van de ING Bank N.V. afgesproken om de 8e termijnbetaling ad € 150.000,- (excl. BTW) te storten op de bankrekening van Scheepsbouw.
2.5. Iterum heeft op 5 maart 2010 een bedrag van € 140.000 (excl. BTW) gestort op de bankrekening van Scheepsbouw en een bedrag van € 10.000 (excl. BTW) voldaan door middel van verrekening.
2.6. Een e-mailbericht van [bestuurder] aan [betrokkene], assistente van [gedaagde], d.d. 5 maart 2010 (productie 10 bij conclusie van antwoord in reconventie, vermeldt onder meer het volgende:
“(…)
Subject: faktuur 10.0001, 10.0002 & 20100010
(…)
Als we vandaag de betaling aan jullie doen, willen jullie er dan zorg voor dragen dat deze direct doorgaat naar de gelria. Deze hebben nu al doorgegeven als de betaling maandag niet binnen dat de werkzaamheden stil gelegd zullen worden.
(…)”
2.7. Scheepsbouw heeft de 8e termijn aan Gelria doorbetaald. Er bleef
€ 30.000,- over van het door Iterum aan Scheepsbouw overgemaakte bedrag. Dit bedrag heeft Scheepsbouw betaald aan Scheepvaart.
2.8. Scheepvaart is op 20 april 2010 in staat van faillissement verklaard.
2.9. Iterum heeft de 9e termijn rechtstreeks betaald aan Gelria.
2.10. Iterum heeft op 23 april 2010, met toestemming van de voorzieningenrechter, ten laste van Scheepsbouw beslag doen leggen op de bankrekening van Scheepsbouw onder de ING Bank N.V.
3. Het geschil
in conventie
3.1. Iterum vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Scheepsbouw wordt veroordeeld tot betaling aan Iterum van een bedrag ad € 30.000,- te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 5 maart 2010, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling en met veroordeling van Scheepsbouw
in de kosten van dit geding, de beslagkosten daaronder begrepen.
Iterum legt aan haar vordering het volgende ten grondslag:
a. Iterum heeft onverschuldigd aan Scheepsbouw betaald. Er is geen overeenkomst tussen Iterum en Scheepsbouw. Betalen aan een door de schuldeiser opgegeven betaaladres kan ook onverschuldigd zijn; subsidiair:
b. Iterum heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst danwel er is sprake van bedrog of misbruik van omstandigheden. Had Iterum geweten dat Scheepsbouw zou doorbetalen aan Scheepvaart, dan had zij deze overeenkomst niet gesloten;
c. Met Scheepsbouw is overeengekomen dat de € 30.000,-- ook aan Gelria zou worden doorbetaald. Scheepsbouw is toerekenbaar tekort gekomen nu zij heeft doorbetaald aan Scheepvaart. Daardoor lijdt Iterum € 30.000,-- schade.
3.2 Scheepsbouw concludeert tot afwijzing van de vordering. Zij betwist dat er tussen haar en Iterum een overeenkomst tot stand is gekomen. In dit verband voert zij aan dat zij slechts betaaladres voor Scheepvaart is geweest.
Voorts betwist zij de schade.
in reconventie
3.3 Scheepsbouw vordert dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
- het op 23 april 2010 door Iterum ten laste van Scheepsbouw onder de ING Bank gelegde beslag wordt opgeheven;
- voor recht wordt verklaard dat het op 23 april 2010 door Iterum op de bankrekening van Scheepsbouw gelegde beslag onrechtmatig is;
- Iterum wordt veroordeeld tot betaling aan Scheepsbouw van de schade ten belope van 10% op jaarbasis over € 50.000,-- vanaf 30 april 2010 tot aan de dag van opheffing van het beslag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2010;
- Iterum wordt veroordeeld tot betaling aan Scheepsbouw van € 53.550,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2010 tot de dag van volledige betaling
- met veroordeling van Iterum in de kosten van dit geding.
Scheepsbouw legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
- het gelegde beslag is onrechtmatig, want Iterum heeft geen vordering op Scheepsbouw. Scheepsbouw lijdt door het beslag schade, bestaande uit 10% rente op jaarbasis over € 5.000,--;
- Iterum heeft (bij monde van haar vennoot mevrouw [bestuurder]) Scheepsbouw opdracht gegeven terzake de verkoop van m.s. Renovare. Voor deze opdracht is Iterum € 25.000,-- aan loon verschuldigd. Iterum heeft (bij monde van haar vennoot de heer [bestuurder]) Scheepsbouw opdracht gegeven te bemiddelen terzake de financiering van de luikenkap. De gebruikelijke provisie die Iterum is verschuldigd bedraagt € 20.000,--. Iterum is in totaal € 45.000,-- excl. BTW (€ 53.550,-- inclusief BTW) verschuldigd.
3.4 Iterum concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van Scheepsbouw in de proceskosten.
Iterum betwist dat Scheepsbouw schade heeft gelden, dat Iterum enige opdracht tot bemiddeling aan Scheepsbouw heeft gegeven en dat het in rekening gebrachte loon redelijk is.
4.1 De hiervoor onder 2.4 weergegeven afspraak was er op gericht de continuïteit van de bouw van m.s. Andrea niet in gevaar te brengen. Iterum was op basis van haar rechtsverhouding met Renovare verplicht aan Scheepsbouw te betalen, die op haar beurt ten behoeve van haar zustervennootschap Scheepvaart aan Gelria zou doorbetalen. Op basis van deze afspraak, dus niet zonder rechtsgrond, heeft Iterum de 8e termijn van Gelria via Scheepsbouw betaald. Anders dan Scheepsbouw aanvoert, is er voor haar wel een verplichting ontstaan, namelijk het doorbetalen aan Gelria van haar 8e termijnnota.
4.2 In geschil is of het meerdere boven de 8e door Gelria gedeclareerde termijn (€ 30.000,--) onverschuldigd aan Scheepsbouw is betaald. Iterum stelt dat dit meerdere “geparkeerd” zou blijven op de rekening van Scheepsbouw tot Gelria haar volgende factuur zou sturen (dagv. 6), hetgeen Scheepsbouw betwist.
Indien deze stelling juist is, bestaat er over het meerdere een afspraak met Scheepsbouw en is er niet onverschuldigd betaald, zodat de vordering op deze grond niet toewijsbaar is. Voor bewijslevering door Iterum over het bestaan van een afspraak is in dit verband geen plaats.
4.3 Vast staat dat Scheepsbouw het bedrag van € 30.000,-- heeft doorbetaald aan Scheepvaart. Iterum stelt dat zij, als zij dit had geweten, deze overeenkomst niet zou zijn aangegaan. Zij beroept zich op de vernietigbaarheid van de overeenkomst voorzover het de betaling van de € 30.000,-- betreft.
4.4 Een overeenkomst is op grond van dwaling vernietigbaar, indien (minstens) één van de in art 6:228 lid 1 BW onder a, b of c weergegeven omstandigheden zich voordoet. Iterum stelt in dit verband slechts dat [gedaagde] Iterum had moeten zeggen dat Scheepsbouw zou doorbetalen aan Scheepvaart. Terecht voert Scheepsbouw aan, dat een beroep op dwaling op deze wijze onvoldoende onderbouwd is. Op grond van dwaling is de overeenkomst niet vernietigbaar. De overige aangevoerde vernietigingsgronden zijn in het geheel niet onderbouwd en kunnen evenmin tot vernietiging leiden. Van onverschuldigde betaling op grond van vernietiging van de rechtsgrond van betaling is dus evenmin sprake.
4.5 Indien wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van Iterum dat met Scheepsbouw was afgesproken dat zij de € 30.000,-- zou parkeren tot Gelria haar volgende factuur zou sturen - welke stelling Scheepsbouw betwist - geldt het volgende.
4.5.1 Scheepsbouw is tekortgekomen in haar hiervoor genoemde verplichting. Zij dient de schade die Iterum daardoor lijdt te vergoeden. Iterum stelt over de schade het volgende. De schuld die Scheepvaart bij Gelria had openstaan bedroeg € 140.000,--. Iterum heeft daarvan de helft moeten voldoen. Als de € 30.000,-- aan Gelria zou zijn doorbetaald, zou de schuld van Scheepvaart bij Gelria lager zijn geweest.
4.5.2 Op zichzelf is juist wat Iterum stelt, maar daar staat tegenover dat Iterum nog de laatste termijn van € 100.000,-- aan Scheepvaart moest betalen toen Scheepsbouw de € 30.000,-- aan Scheepvaart betaalde. De schuld aan Scheepvaart is daarmee verminderd met € 30.000,--. Het voordeel dat Iterum heeft door de tekortkoming is groter dan of gelijk aan het nadeel van dezelfde tekortkoming, zodat Iterum per saldo geen schade lijdt (vgl; art 6:100 BW).
4.5.3 Iterum stelt nog dat zij de 9e termijn van Gelria rechtsreeks heeft betaald en dat zij een vordering van € 66.659,-- heeft ingediend in het faillissement van Scheepvaart. Dat deze bedragen in verband staan met de gestelde wanprestatie heeft zij echter in het geheel niet onderbouwd.
4.6 De hoofdsom zal worden afgewezen. Reeds daarom zal ook de gevorderde rente worden afgewezen.
4.7 Iterum wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van Scheepsbouw worden tot op heden begroot als volgt:
Griffierecht € 660,--
Salaris advocaat € 1.158 + (2 punten tarief III à € 579,--)
€ 1.818
in reconventie
4.7 In conventie is de vordering op grond waarvan beslag is gelegd afgewezen. Eerst zodra dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan vervalt het gelegde beslag (art 704 lid 2 Rv). Bij toewijzing van de vordering tot opheffing van het beslag heeft Scheepsbouw belang en een dergelijke vordering kan, anders dan Iterum lijkt aan te voeren, ook in deze procedure worden ingesteld. Nu gebleken is van de ondeugdelijkheid van de vordering dient het beslag reeds thans te worden opgeheven.
4.8 De rechtsvordering op grond waarvan beslag is gelegd blijkt ondeugdelijk te zijn, zodat het gelegde beslag onrechtmatig jegens Scheepsbouw. De schade die Scheepsbouw daardoor lijdt, dient Iterum te vergoeden. Scheepsbouw stelt ten aanzien van de schade dat zij door het beslag in haar handelen beperkt was en dat zij daardoor rente dient te vergoeden van 10% op jaarbasis over € 5.000,--. Ter onderbouwing legt zij een schriftelijke overeenkomst over. Deze op 30 april 2010 gedateerde overeenkomst tussen [gedaagde] Holding B.V en Scheepsbouw (in de overeenkomst aangeduid als HH resp. HS) houdt, voor zover thans van belang, het volgende in:
(…) Hierbij zal HH een lening verstrekken aan Ship Outlet bv van een bedrag groot € 5.000,-
Dit bedrag zou door HS worden overgemaakt maar door een beslag op de rekening van de ING (…)is dit niet mogelijk. Wanneer het beslag van de rekening is zal HS alsnog het bedrag overmaken aan Ship Outlet BV voor opstart kosten.
De rente zal zijn 10% per maand over het openstaande bedrag van € 5.000,-. Deze kosten zullen worden verrekend wanneer het beslag is opgeheven en de betaling kan geschieden door HS aan Ship Outlet BV.
4.9 Iterum heeft de schade gemotiveerd betwist. Uit de overgelegde overeenkomst valt niet af te leiden dat Scheepsbouw daadwerkelijk de gestelde schade lijdt door het beslag. Na de gemotiveerde betwisting door Iterum had het op de weg van Scheepsbouw gelegen haar stellingen nader te onderbouwen door bijvoorbeeld haar verplichtingen om Ship Outlet B.V. geld te lenen en de daadwerkelijke betaling door de Holding nader te onderbouwen.
De schadevordering (die kennelijk abusievelijk rente over € 50.000,-- inhoudt) zal worden afgewezen.
4.10 Iterum betwist gemotiveerd dat haar vennoten opdracht tot bemiddeling hebben gegeven. Ter zitting heeft [gedaagde], die zowel bestuurder is van Scheepvaart als Scheepsbouw, verklaard dat hij later (toen het slecht ging met Scheepvaart) heeft bepaald dat de opdracht is gegeven aan Scheepsbouw. Dat er een overeenkomst van opdracht tussen Iterum en Scheepsbouw tot stand is gekomen heeft Scheepsbouw op deze wijze onvoldoende onderbouwd. Van Scheepsbouw had verwacht mogen worden dat zij van aanvang af jegens Iterum duidelijkheid zou scheppen wie haar wederpartij is. Nu dit kennelijk niet is gebeurd en Iterum de opdrachten gemotiveerd heeft betwist, is niet vast komen te staan dat Iterum bemiddelingsopdrachten aan Scheepsbouw heeft gegeven, zodat de vorderingen reeds hierom afgewezen moeten worden.
4.11 Scheepsbouw wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De (afgewezen) vordering in reconventie vloeit niet voort uit het verweer in conventie, zodat voor het advocatensalaris hele punten in rekening worden gebracht.
De kosten aan de zijde van Iterum worden tot op heden begroot als volgt:
Salaris advocaat € 1.788,-- (2 punten tarief IV à € 894,--)
5. De beslissing
in conventie
5.1 wijst de vorderingen af,
5.2 veroordeelt Iterum in de proceskosten, aan de zijde van Scheepsbouw tot op heden begroot op € 1.818,00;
in reconventie
5.3 heft op het op 23 april 2010 ten laste van Scheepsbouw onder de ING gelegde beslag;
5.4 veroordeelt Scheepsbouw in de proceskosten, aan de zijde van Iterum tot op heden begroot op € 1.788,--;
5.5 verklaart de kostenveroordeling (in reconventie) uitvoerbaar bij voorraad.
5.6 wijst het meer of anders gevorderde af .