vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 84838 / HA ZA 10-2040
Vonnis van 20 oktober 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B&N VASTGOED B.V.,
gevestigd te Heinenoord, gemeente Maasdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.W.H. de With,
1. [Gedaagde 1]
2. [gedaagde 2]
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. A. Schep.
Partijen zullen hierna B&N en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 maart 2010
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 29 april 2010 met bijlagen
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. B&N is een onderneming die zich toelegt op het ontwikkelen en beleggen in vastgoed.
[betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is (middellijk) bestuurder van B&N via [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in welke vennootschappen [betrokkene 1] 100% van de aandelen houdt.
Ook [betrokkene 4] is bestuurder van B&N (hierna: [betrokkene 4]). Beiden zijn volledig bevoegd. [betrokkene 4] en [betrokkene 3] houden ieder 50% van de aandelen in B&N.
2.2. [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5]) is, voor zover hier van belang, een timmer-, onderhoud- en aannemingsbedrijf. [betrokkene 1] houdt via [betrokkene 2] en [betrokkene 3] alle aandelen in [betrokkene 5]. [betrokkene 1] is enig bestuurder van laatstgenoemde vennootschap.
2.3. Op 21 december 2007 hebben [gedaagden] als koper en B&N als verkoper een koopovereenkomst (productie 2 bij dagvaarding) gesloten, waarin, voor zover thans van belang, is bepaald: “(…) Artikel 14
1. Deze koopovereenkomst vormt een onverbrekelijk geheel met de gelijktijdig met deze koopovereenkomst met B&N Vastgoed B.V. te sluiten aannemingsovereenkomst.
Bij ontbinding dan wel het niet tot stand komen of anderszins nietig verklaard worden van de ene overeenkomst is de andere overeenkomst eveneens en automatisch ontbonden, niet tot stand gekomen of nietig verklaard. Overigens ongeacht welke partijen de ontbinding inroept van welke overeenkomst.(…)”
2.4. Op 21 december 2007 hebben [gedaagden] als opdrachtgever en B&N als aannemer een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. [gedaagden] heeft B&N opgedragen om op het perceel, plaatselijk bekend [adres] te [woonplaats], gemeente Binnenmaas, de bestaande opstal te amoveren en een bouwplan voor zijn woonhuis te realiseren, te beginnen uiterlijk zes weken nadat de gemeente daartoe een onherroepelijke sloop- en bouwvergunning heeft verleend, voor een aanneemsom van € 534.548,00 incl. BTW.
2.5. B&N heeft [betrokkene 5] ingeschakeld als onderaannemer.
2.6. Het verkochte is bij akte van levering van 28 december 2007 in eigendom overgedragen.
2.7. Op 23 december 2008 [betrokkene 5] in staat van faillissement verklaard door de rechtbank Dordrecht.
2.8. De faillissementverslagen nummers 1 en 2 van 17 maart 2009, respectievelijk 4 januari 2010 over de verslagperiodes 23 december 2008 tot 17 maart 2009, respectievelijk 17 maart 2009 tot 4 januari 2010 vermelden, voor zover thans van belang, het volgende:
“(…) 2.4. Werkzaamheden:
De curator heeft geïnventariseerd of er nog werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd hangende het faillissement. Daarvan was geen sprake. (…)”
2.9. In een brief van 12 februari 2009 (productie 4 bij dagvaarding) heeft B&N bij monde van [betrokkene 1] aan [gedaagden], voor zover hier van belang, bericht:
“(…) Inmiddels is het jullie ook duidelijk dat met de ontvangen vergunning 2e fase een aanvang gemaakt kan worden met de bouw (…)
Wij hebben daarna een gesprek gehad, waarbij jullie, [betrokkene 2], [betrokkene 4] en [betrokkene 1] aanwezig waren.(…) Van onze kant kunnen wij mededelen dat wij al onze verplichtingen uit de overeenkomst willen nakomen. (…)”
2.10. In een brief van 13 februari 2009 (productie 5 bij dagvaarding) heeft [gedaagden] de brief van B&N, voor zover hier van belang, als volgt beantwoord:
“(…) Samengevat is het standpunt van B&N (…) dat B&N Vastgoed B.V. de bouw wenst uit te voeren.
Hiermee kunnen wij niet akkoord gaan, zodat wij hierbij de overeenkomst met B&N Vastgoed B.V. opzeggen. (…) dat B&N (…) de partij is die in gebreke is/blijft (…) doordat niet meer kan worden voldaan aan de afspraak dat de bouw van de woning wordt uitgevoerd door aannemingsbedrijf Naaktgeboren, daar deze onderneming is faillissement is geraakt. (…) Dit is voor ons ook een essentiële voorwaarde geweest, vanwege de garantie dat een kwalitatief hoogwaardige woning wordt gebouwd. (…) Daar waar Naaktgeboren voorheen een belang had bij een hoogwaardige woning (visitekaartje), daar wordt in de huidige situatie de drijfveer nog slechts winstmaximalisatie van de “provisie”. Hiermee is de functie van B&N Vastgoed wezenlijk anders geworden. Wij benadrukken (…) dat indien aannemingsbedrijf Naaktgeboren nog in bedrijf was geweest, wij de overeenkomst volledig hadden gerespecteerd.
(…) komen wij (…) tot de conclusie dat B&N Vastgoed B.V. in gebreke is, en dat de ontbinding van de overeenkomst niet leidt tot het verschuldigd zijn van enige vergoeding van onze kant. (…)
Kortom: B&N Vastgoed B.V. wenst of kan niet aan zijn verplichtingen voldoen en de vertrouwensbasis is er niet meer, zodat wij niet anders kunnen dan de overeenkomst op te zeggen.(…)”
2.11. In een brief van 26 maart 2009 (productie 6 bij dagvaarding) heeft B&N, voor zover thans van belang, als volgt gereageerd:
“(…) Vervolgens deelt u ons bij brief d.d. 13 februari j.l. mede dat u de overeenkomst opzegt, terwijl u daarna weer spreekt over ontbinding, zodat niet helemaal duidelijk is welke rechtshandeling u nu bedoelt. Voor ontbinding van de aannemingsovereenkomst zijn naar onze mening evenwel geen gronden, zodat zulks niet mogelijk is. Opzegging is op grond van de wet wel mogelijk, zodat wij er – tenzij u alsnog anders bericht – vanuit gaan dat u heeft willen opzeggen. (…)
Uw stelling dat u geen vergoeding aan ons verschuldigd zou zijn omdat B&N in gebreke is gebleven, is onjuist. Wij zijn (…) indien u terug zou komen op uw beslissing om de aannemingsovereenkomst op te zeggen, noch steeds graag bereid en wel degelijk in staat om onze verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst correct na te komen. (…)
Tenslotte constateren wij dat u, met betrekking tot uw verplichting om een waarborgsom te storten onder de notaris, in verzuim bent.(…)”
2.12. In een brief van 8 april 2009 (productie 7 bij dagvaarding) heeft [gedaagden], voor zover thans van belang, geantwoord:
“(…) wordt in het geheel niet inhoudelijk ingegaan op onze standpuntbepaling en argumenten dat wel degelijk een overeenkomst met aannemingsbedrijf Naaktgeboren bestaat. (…) dat wij op geen enkele wijze over enig bedrag van vergoeding wensen te onderhandelen. (…)”
2.13. In een brief van 22 april 2009 (productie 8 bij dagvaarding) heeft B&N bij monde van [betrokkene 4] aan [gedaagden] medegedeeld, voor zover hier van belang:
“(…) U bent zelf degene geweest die ineens de aannemingsovereenkomst met ons wilde opzeggen, terwijl de bouw anders inmiddels al gestart had kunnen worden. (…)
De aannemingsovereenkomst is gesloten tussen u en B&N Vastgoed B.V., waarbij u ons - en niet aannemingsbedrijf Naaktgeboren – opdracht heeft gegeven om de betreffende woning te bouwen (…)
Indien u (…) de opzegging van de aannemingsovereenkomst handhaaft, bent u (…) gehouden ons een bepaalde prijs te betalen. (…) Het (…) genoemde bedrag van € 65.747,50 inclusief BTW is (…) het verschil tussen het u en B&N Vastgoed B.V. in de aannemingsovereenkomst overeengekomen bedrag voor het gehele werk en de besparingen voor ons. (…)
Graag vernemen wij binnen 8 dagen na dagtekening van deze brief van u of u de opzegging van de aannemingsovereenkomst al dan niet wenst te handhaven en dat u tevens bij uw stelling blijft geen vergoeding aan ons te willen betalen. (…)”
2.14. De bouwvergunning 2e fase is op 23 januari 2009 verleend en op 4 januari 2010 onherroepelijk geworden.
3. Het geschil
in conventie
3.1. B&N vordert
1. te verklaren voor recht dat [gedaagden] de aannemingsovereenkomst tussen B&N en [gedaagden] heeft opgezegd en hij uit dien hoofde aan B&N de voor het werk overeengekomen prijs, verminderd met de besparingen verschuldigd is;
2. veroordeling van [gedaagden] hoofdelijk tot betaling van een bedrag van € 65.747,50, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, althans een bedrag nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, bestaande uit
a. het door B&N verschuldigde griffierecht
b. het – forfaitair te berekenen - salaris voor de advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente indien en voor zover [gedaagden] deze kosten niet binnen acht dagen, althans binnen een door de rechtbank redelijk geachte termijn na het te wijzen vonnis, heeft voldaan
c. het nasalaris advocaat ten bedrage van € 131,- en, indien betekening van het ten deze te wijzen vonnis plaatsvindt, te verhogen met € 68,-.
3.2. B&N voert daartoe het volgende aan. [gedaagden] heeft de aannemingsovereenkomst opgezegd. [gedaagden] is op grond van artikel 7: 764 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gehouden de voor het gehele werk geldende prijs te betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien. B&N maakt aanspraak op wettelijke rente.
3.3. [gedaagden] voert verweer als volgt.
[gedaagden] heeft de aannemingsovereenkomst niet (op grond van artikel 7: 756 BW) opgezegd. B&N is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, op grond waarvan [gedaagden] gerechtigd is zijn eventuele verplichtingen op te schorten.
Tussen partijen is als onderdeel van de aannemingsovereenkomst overeengekomen dat [betrokkene 5] de bouw zou uitvoeren. Door het faillissement van [betrokkene 5] is dat niet meer mogelijk. B&N heeft na het faillissement van [betrokkene 5] nimmer in concreto aangeboden de door [gedaagden] verlangde woning te bouwen.
[gedaagden] betwist dat B&N schade heeft geleden. [gedaagden] betwist de hoogte en juistheid van het door B&N gevorderde winstbedrag.
B&N was ten tijde van het ondertekenen van de koop- en de aannemingsovereenkomst op de hoogte van de slechte financiële situatie en het aanstaande faillissement van het aannemingsbedrijf en had [gedaagden] hierover moeten informeren. Door dit na te laten heeft B&N wanprestatie gepleegd, althans heeft zij onrechtmatig jegens [gedaagden] gehandeld.
Van teruglevering van de grond kan geen sprake zijn.
in reconventie
3.4. [gedaagden] vordert
primair:
te ontbinden, althans ontbonden te verklaren de aannemingsovereenkomst op grond van toerekenbare tekortkoming aan de zijde van B&N, partieel, uitsluitend betrekking hebbend op de genoemde aannemingsovereenkomst zelf,
subsidiair:
te ontbinden, althans ontbonden te verklaren de aannemingsovereenkomst op grond van het bepaalde in artikel 7:756 BW, partieel, uitsluitend betrekking hebbend op de genoemde aannemingsovereenkomst zelf,
primair en subsidiair:
1. B&N te veroordelen om aan [gedaagden] te betalen een bedrag ten titel van schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen ingevolge de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van het nemen van deze conclusie tot aan die der algehele voldoening,
2. alles met veroordeling van B&N in de kosten van de procedure, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de raadsman van [gedaagden], te vermeerderen met de wettelijke rente, en indien en voor zover B&N deze kosten niet binnen acht dagen, althans een door de rechtbank te bepalen termijn, na het vonnis heeft voldaan, nog te vermeerderen met het nasalaris advocaat ten bedrag van € 131,- en indien betekening van het plaatsvindt, te verhogen met € 68,-.
3.5. [gedaagden] verwijst daartoe naar hetgeen hij in conventie heeft gesteld en voert voorts het volgende aan.
Het faillissement van [betrokkene 5] komt voor rekening en risico van B&N. [gedaagden] lijdt schade omdat B&N in gebreke blijft c.q. niet in staat is de woning van [gedaagden] te bouwen en te voltooien, welke schade B&N dient te vergoeden.
B&N heeft onrechtmatig jegens [gedaagden] gehandeld, althans zij is toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen door in strijd met de op haar rustende informatieplicht [gedaagden] niet te informeren over de slechte financiële positie/aanstaand faillissement van [betrokkene 5] Indien [gedaagden] hiervan op de hoogte zou zijn geweest, zou zij niet, althans niet onder dezelfde voorwaarden hebben gecontracteerd.
De door [gedaagden] betaalde koopprijs van de grond is te hoog en dient door B&N te worden terugbetaald.
3.6. B&N voert verweer als volgt.
B&N is niet toerekenbaar te kort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [gedaagden]. Causaal verband tussen de gestelde tekortkoming van B&N en de beweerdelijk door [gedaagden] geleden schade ontbreekt. B&N betwist de omvang van de gestelde schade.
Het was de bedoeling van partijen dat [betrokkene 5] de woning zou bouwen maar harde (schriftelijke) afspraken zijn daarover niet gemaakt.
De aannemingsovereenkomst en de koopovereenkomst vormen een onverbrekelijk geheel. [gedaagden] heeft de aannemingsovereenkomst met B&N opgezegd, welke opzegging door B&N is geaccepteerd, zodat [gedaagden] de door B&N gevorderde vergoeding verschuldigd is.
Artikel 7:756 BW is niet van toepassing.
B&N betwist dat zij op de hoogte was van de slechte financiële positie c.q. aanstaand faillissement van [betrokkene 5] en dat op haar de plicht rustte [gedaagden] daarover te informeren.
De koopprijs is overeengekomen en er is geen rechtsgrond om daar op terug te komen.
4. De beoordeling
in conventie en reconventie
4.1. De eerste vraag die moet worden beantwoord is of de tussen partijen gesloten aannemingsovereenkomst nog geldt of op de een of andere manier is beëindigd.
4.2. Zowel naar de letter als uit de strekking van de betreffende brieven van [gedaagden] volgt klip en klaar dat [gedaagden] de aannemingsovereenkomst met B&N wenst te beëindigen. Rest nog de vraag op welke wijze de aannemingsovereenkomst wordt of al is beëindigd.
4.3. B&N stelt, en [gedaagden] betwist stellig en gemotiveerd, dat [gedaagden] de aannemingsovereenkomst heeft opgezegd.
Volgens B&N mocht zij, nu van enige tekortkoming harerzijds geen sprake is en [gedaagden] niet heeft gereageerd op haar herhaald verzoek kenbaar te maken of hij zijn opzegging al dan niet handhaaft, het gestelde in de brief van 13 februari 2009 redelijkerwijs opvatten als de opzegging van de aannemingsovereenkomst. [gedaagden] bestrijdt dat B&N in zijn brieven van 13 februari 2009 en 8 april 2009 in redelijkheid een opzegging heeft kunnen lezen. Volgens [gedaagden] heeft hij zich in de deze brieven op het standpunt gesteld dat het faillissement van [betrokkene 5] wanprestatie oplevert van B&N, zodat hij geen enkele vergoeding aan B&N verschuldigd is en dat hij daarover ook niet met B&N wenst te onderhandelen en hij overigens geen vertrouwen meer heeft in B&N nu zij [gedaagden] niet over het faillissement heeft geïnformeerd en [gedaagden] na het faillissement geen enkel alternatief heeft geboden.
[gedaagden] zet in zijn brief van 13 februari 2009 gemotiveerd uiteen dat B&N te kort schiet in de nakoming van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst en hij weerspreekt in zijn antwoordbrief van 8 april 2009 wel degelijk de door B&N veronderstelde opzegging van de overeenkomst, daar waar hij B&N verwijt in het geheel niet in te gaan op de gestelde wanprestatie en hij betwist gehouden te zijn tot het betalen van enigerlei vergoeding. Onder deze omstandigheden mocht B&N er in redelijkheid niet vanuit gaan dat [gedaagden] beoogde de aannemingsovereenkomst te beëindigen door opzegging, te meer niet nu [gedaagden] een consument is die op dat moment niet beschikte over juridische bijstand en de gevolgen van opzegging ingrijpend zijn. B&N had kunnen en moeten begrijpen dat [gedaagden] bedoelde de ontbinding van de aannemingsovereenkomst in te roepen (op de voet van het bepaalde in artikel 7:80 lid 1 onder a BW, juncto artikel 6:267 BW, dan wel op grond van artikel 7:756 BW).
4.4. Daarmede is nog niet beantwoord de vraag of [gedaagden] ook bevoegd was de aannemingsovereenkomst te ontbinden, althans aan [gedaagden] de bevoegdheid toekomt om in rechte ontbinding te vorderen op de daartoe door hem aangevoerde gronden. Het antwoord op deze vraag is wel van belang. Aangezien [gedaagden] in ieder geval de aannemingsovereenkomst wenst te beëindigen, leidt de vaststelling dat [gedaagden] niet tot ontbinding bevoegd was, althans niet bevoegd is in rechte ontbinding te vorderen, noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat de aannemingsovereenkomst door opzegging is beëindigd.
4.5. Het verweer van [gedaagden] dat hij de aannemingsovereenkomst heeft beëindigd vanwege de wanprestatie van B&N is een bevrijdend verweer, waarvan de bewijslast op [gedaagden] rust.
[gedaagden] stelt dat B&N na het faillissement niet concreet heeft verklaard dat zij de aannemingsovereenkomst nakomt en niet uiteengezet welke zekerheid zij voor de nakoming stelt. Het aanbod van B&N, neergelegd in een brief van 26 maart 2009, voldoet volgens [gedaagden] niet, omdat B&N daarin weliswaar verklaart bereid en in staat te zijn haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst correct na te komen, maar nalaat uiteen te zetten op welke wijze B&N zich dat in concreto voorstelt, terwijl zij evenmin een redelijke zekerheid biedt dat de bouw daadwerkelijk met succes wordt uitgevoerd en voltooid. Het lag volgens [gedaagden] op B&N’s weg om deze informatie te verstrekken, nu het failliete [betrokkene 5] en B&N dezelfde eigenaren en bestuurders hebben en de financiële positie van B&N slecht is. Volgens [gedaagden] toonde B&N na het faillissement van het [betrokkene 5] geen enkele interesse meer voor de bouw van zijn woning.
B&N betwist dat zij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst en voert aan dat zij ook na het faillissement van [betrokkene 5] bereid en in staat was de aannemingsovereenkomst met [gedaagden] na te komen.
4.6. Deze stellingname van B&N veronderstelt dat ofwel de curator zich heeft bereid verklaard de aannemingsovereenkomst na te komen, dan wel dat de overeenkomst tussen B&N het [betrokkene 5] is beëindigd en B&N dientengevolge vrij is om met een andere aannemer te contracteren over de bouw van het woonhuis van [gedaagden].
[gedaagden] wijst er evenwel terecht op dat gesteld, noch is gebleken, dat B&N de curator een termijn ex art 37 lid 1 Fw heeft gesteld en ter comparitie heeft B&N verklaard dat zij de curator niet heeft verzocht om de aannemingsovereenkomst gestand te doen. B&N heeft ook niet gesteld, en ook anderszins is niet gebleken, dat B&N de overeenkomst met het [betrokkene 5] heeft beëindigd (opgezegd of ontbonden). Ook heeft B&N niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat B&N zich op andere wijze heeft ingespannen teneinde te bewerkstelligen dat zij de aannemingsovereenkomst met [gedaagden] zou kunnen naleven. Voor zover B&N in dit verband heeft aangevoerd dat zij geen andere aannemer(s) heeft benaderd omdat zij ervan uitging dat [gedaagden] had opgezegd, geldt dat deze onjuiste aanname voor rekening en risico van B&N komt, daargelaten of zij, het vorenstaande in aanmerking nemende, met een dergelijke actie had kunnen volstaan.
Ter comparitie heeft B&N desgevraagd verklaard dat zij niet met de curator over de aannemingsovereenkomst heeft gesproken en bij de curator geen vordering tot schadevergoeding ter verificatie heeft ingediend en voorts dat zij er geen verklaring voor heeft waarom contact met de curator achterwege is gebleven. Daar komt bij dat [gedaagden] onweersproken heeft gesteld dat de financiële positie van B&N slecht is en B&N door het faillissement van [betrokkene 5] het vertrouwen van leveranciers en onderaannemers heeft verspeeld.
4.7. Het verweer van B&N roept dermate veel vragen op en is zo weinig onderbouwd dat de rechtbank de op zich zelf logische en met feiten onderbouwde redenering van [gedaagden] dat B&N door faillissement niet bereid en/of in staat is de aannemingsovereenkomst na te komen als onvoldoende weersproken volgt. Dit betekent dat de rechtbank concludeert dat [gedaagden] zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat nakoming van de aannemingsovereenkomst blijvend onmogelijk zal zijn en hij zich terecht op ontbinding van de aannemingsovereenkomst heeft beroepen.
4.8. Aangezien B&N zich wel steeds heeft bereid verklaard tot nakoming van de aannemingsovereenkomst en [gedaagden] niet een eenduidige schriftelijke aanmaning, zoals bedoeld in artikel 6:80, lid 1 onder c BW, aan B&N heeft gezonden zal het primair door [gedaagden] in reconventie gevorderde worden afgewezen. Voor zover [gedaagden] zijn vordering in reconventie tot ontbinding van de aannemingsovereenkomst grond op het bepaalde in artikel 7:756 BW zal zijn vordering worden toegewezen.
4.9. Gelet op het hiervoor overwogene kunnen de overige verweren van [gedaagden] in conventie onbesproken blijven.
4.10. De vorderingen van B&N zullen worden afgewezen.
4.11. B&N zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- vast recht € 1.185, -
- salaris advocaat 1.788,- (2 punten × tarief € 894,-)
Totaal € 2.973, -
in reconventie
4.12. B&N heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van [gedaagden] in reconventie om uitsluitend de aannemingsovereenkomst te ontbinden en de koopovereenkomst in stand te laten, zodat de subsidiaire vordering van [gedaagden] op dat onderdeel ook kan worden toegewezen.
4.13. [gedaagden] stelt, en B&N betwist gemotiveerd, dat B&N toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst, althans onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, omdat B&N ten tijde van het sluiten van de aannemingsovereenkomst op de hoogte was van het aanstaande faillissement, althans van de penibele financiële positie van [betrokkene 5] en B&N, hoewel zij daartoe verplicht was, hem daarover niet heeft geïnformeerd. Ter onderbouwing van zijn stellingen volstaat [gedaagden] met een enkele verwijzing naar het handelsregister en de faillissementsverslagen, hetgeen volstrekt onvoldoende is, zodat aan deze stellingen wordt voorbij gegaan.
4.14. De stelling van [gedaagden] hij een bedrag ad € 65.000, - te veel heeft betaald voor de aangekochte grond, wordt gepasseerd, bij gebreke van enige feitelijke onderbouwing.
4.15. [gedaagden] stelt, dat hij de kosten voor de architect en de bouwvergunning tevergeefs heeft gemaakt, nu B&N niet bouwt. B&N betwist dat gemotiveerd. Zij voert aan dat [gedaagden] beschikt over een onherroepelijke bouwvergunning en eigenaar is van het betreffende bouwperceel, zodat [gedaagden] terstond met de bouw van zijn woning zou kunnen starten. Tegenover deze gemotiveerde betwisting door B&N heeft [gedaagden] zijn stelling niet onderbouwd, zodat deze wordt verworpen.
4.16. Op grond van het hiervoor overwogene zal de vordering van [gedaagden] in reconventie tot het betalen van een schadevergoeding worden afgewezen.
4.17. [gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van B&N worden begroot op: - salaris advocaat: € 452,- (1 punt × tarief € 452,-).
4.18. B&N vordert betaling van nakosten. Toewijzing van deze kosten, die naar hun aard eerst bij de tenuitvoerlegging van het vonnis ontstaan, is prematuur en ongegrond. B&N kan in voorkomend geval de procedure van artikel 237 lid 4 Rv volgen, waarbij de (eventuele) nakosten na het vonnis worden begroot door de rechter die het vonnis heeft gewezen en die daarvoor een bevelschrift afgeeft. De rechtbank zal deze kosten derhalve thans afwijzen.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt B&N in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.973,- ,
5.3. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4. ontbindt de aannemingsovereenkomst van 21 december 2007,
5.5. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van B&N tot op heden begroot op € 452,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.?