2.2. Het bestreden besluit
Bij bestreden besluit van 7 augustus 2009 heeft verweerder een nieuw besluit op bezwaar genomen en dit besluit komt in de plaats van de eerdere besluiten op bezwaar voor de berekeningsjaren 2006 en 2007.
Voor de huur- en zorgtoeslagen over de jaren 2006 en 2007 geldt dat inmiddels definitieve vaststelling heeft plaatsgevonden. Verweerder beschouwt alle bezwaarschriften als zijnde gericht tegen deze definitieve vaststellingen, aangezien in alle gevallen de grondslag van het niet toekennen van de toeslag is gelegen in de verblijfsstatus van eiseres en haar zoon.
Ten aanzien van de toekenning zorgtoeslag en de toekenning huurtoeslag over het berekeningsjaar 2006 handhaaft verweerder hetgeen verweerder heeft overwogen in de besluiten op bezwaar van 24 juni 2009, inhoudende dat eiseres over het berekeningsjaar 2006 geen recht heeft op huur- of zorgtoeslag en dat de berekening is vastgesteld op nihil.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiseres geen recht heeft op zorgtoeslag en huurtoeslag over het berekeningsjaar 2007 en verweerder verklaart hiertegen gericht bezwaren ongegrond. Het 'reformatio in peius'-beginsel verhindert verweerder de definitieve toegekende zorg- en huurtoeslag over het berekeningsjaar 2007 voor de periode oktober tot en met december 2007 van een bedrag van €65,-- respectievelijk €540,-- aan eiseres terug te vragen. Aan de toegekende toeslagen over het berekeningsjaar 2007 kan eiseres echter geen rechten ontlenen over andere berekeningsjaren.
In artikel 9, eerste lid, van de Awir is bepaald dat een vreemdeling met een verblijfstitel als bedoeld in artikel 8, onder g of h van de Vw 2000 alleen recht heeft op een tegemoetkoming indien hij direct voorafgaand aan het verblijf van deze verblijfstitel reeds deze tegemoetkoming ontving en toen tevens een verblijfstitel had als bedoeld in artikel 8 onderdelen a tot met e, en l, van de Vw 2000. Aan een vreemdeling die een rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder f, van de Vw 2000 zijn echter geen rechten op toeslagen toegekend. Voor eiseres geldt dan dat zij voor gehele berekeningsjaar 2006 en 2007 geen aanspraak kan maken op huur- of zorgtoeslag.
Verweerder voert het beleid dat een toeslag altijd herzien wordt, indien blijkt dat deze op een onjuist bedrag is vastgesteld. Hierbij geldt als grondgedachte dat het gaat om publieke middelen die rechtmatig besteed moeten worden. In geval van eiseres is verweerder van mening dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van dat beleid af te wijken.
Het hebben van een arbeidsovereenkomst maakt nog niet dat sprake is van rechtmatig verblijf.
Ten aanzien van het beroep van eiseres op de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 januari 2007, met procedurenummer SBR 06/2051, voert verweerder aan dat dit een beroep tegen een beslissing op bezwaar inzake huursubsidie betreft. In 2006 is de huurtoeslag onder het regime van de Awir komen te vallen en heeft er een aantal fundamentele wijzigingen plaatsgevonden in wetgeving en uitvoering. Alleen hierom al is de aangehaalde uitspraak niet toepasbaar op de zaak van eiseres. De andere uitspraak waarnaar eiseres verwijst is de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2008, met procedurenummer
AWB 07/3101. Deze uitspraak is in hoger beroep vernietigd bij uitspraak van 22 juli 2009, procedurenummer 200808884/1/H2, LJN BJ3389 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De Afdeling heeft geoordeeld, dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.