ECLI:NL:RBDOR:2010:BN8007

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
85550 - FA RK 10-7281
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en kinderalimentatie in echtscheidingsprocedure met gewijzigde omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 15 september 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van partneralimentatie en kinderalimentatie na echtscheiding. De man, die melkveehouder is, verzocht de rechtbank om de overeengekomen partneralimentatie van € 500 per maand op nihil te stellen, onder verwijzing naar gewijzigde omstandigheden, waaronder een negatief bedrijfsresultaat in 2008 en zijn arbeidsongeschiktheid. De vrouw voerde verweer en betwistte de gestelde behoefte aan kinderalimentatie, wijzend op haar beperkte draagkracht en het negatieve bedrijfsresultaat van de man. De rechtbank oordeelde dat de man gebonden is aan de overeengekomen partneralimentatie, ook al bevatte het echtscheidingsconvenant geen niet-wijzigingsbeding. De rechtbank overwoog dat de man bij het sluiten van het echtscheidingsconvenant op de hoogte was van zijn financiële situatie en dat er geen voldoende wijziging van omstandigheden was die wijziging van de alimentatie rechtvaardigde. De verzoeken van de man werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, zodat ieder van partijen zijn eigen kosten droeg. De rechtbank benadrukte dat de redelijkheid en billijkheid bij de beoordeling van alimentatieovereenkomsten een belangrijke rol spelen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 85550 / FA RK 10-7281
beschikking van de enkelvoudige kamer van 15 september 2010
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. S. Meeuwsen,
tegen
[verweerster],
wonende te [adres verweerster],
verweerster,
advocaat mr. F. van der Werff- Verwolf.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 17 februari 2010;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 15 maart 2010;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen ter griffie op 20 april 2010;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 22 juli 2010;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 6 augustus 2010.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 20 augustus 2010.Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. Partijen zijn op 8 januari 1993 op huwelijksvoorwaarden met elkaar gehuwd. Uit hun huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen:
[kind1] op [geboortedatum kind1];
[kind2] op [geboortedatum kind2].
De kinderen verblijven thans bij de man.
2.2. Bij beschikking van deze rechtbank van 8 juli 2009 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 23 september 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. In de echtscheidingsprocedure heeft de rechtbank een vervolgbeschikking gegeven op 25 november 2009. Daarin is het door partijen gesloten echtscheidingsconvenant opgenomen. In het echtscheidingsconvenant staat onder meer:
-dat de man een partneralimentatie van € 500 per maand zal betalen gedurende twee jaar, met ingang van de datum van feitelijk uiteengaan van partijen (art. 2 echtscheidingsconvenant);
-dat de vrouw krachtens afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden recht heeft op betaling door de man aan haar van € 93.582, maar dat de vrouw genoegen neemt met betaling door de man van € 43.000 (waarvan € 18.000 in geld en € 25.000 in natura in de vorm van twee paarden met toebehoren) en dat de vrouw het restant ad € 50.582 aan de man schenkt (art. 3 echtscheidingsconvenant).
2.4. De echtscheidingsprocedure tussen partijen is nog niet volledig afgerond. In de echtscheidingsprocedure is nog niet beslist op de verzoeken over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de omgangsregeling. Thans verblijven de kinderen bij de man. Tussen de vrouw en de kinderen vindt momenteel geen omgang plaats.
3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1. De man verzoekt de partneralimentatie op nihil te stellen. De man beroept zich op gewijzigde omstandigheden. De man heeft geen draagkracht meer. De man is melkveehouder. Het bedrijfsresultaat in 2008 is negatief. Dit komt door de daling van de melkprijs in 2008. De man verlangt nihilstelling van partneralimentatie met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum daarvan, 25 augustus 2008. De vrouw wist altijd al dat het bedrijfsresultaat in 2008 negatief was. De man is bereid om de reeds door hem betaalde partneralimentatie (drie termijnen) niet terug te vorderen van de vrouw. Voorts is de man arbeidsongeschikt. In een brief van Univé Verzekeringen van 16 juli 2009 aan de man staat dat de arbeidsongeschiktheid van de man is toegenomen naar de klasse 45 %- 55 %.
De vrouw kan volgens de man meer gaan werken. De vrouw verwacht ten onrechte dat de kinderen hoofdverblijf bij haar zullen krijgen.
3.2. De man verzoekt voorts een kinderalimentatie van € 187,50 per kind per maand.
De kinderen wonen bij de man. Het valt volgens de man niet te verwachten dat de rechtbank zal bepalen dat de kinderen hoofdverblijf bij de vrouw zullen krijgen. Voor de hoogte van € 375 in totaal sluit de man aan bij het bedrag dat de vrouw zelf heeft genoemd in de echtscheidingsprocedure.
Het verweer
3.3. De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man. De vrouw voert onder meer aan dat de overeenkomst inzake de partneralimentatie niet los mag worden gezien van de overige afspraken in het echtscheidingsconvenant, waarin onder meer ook de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden is geregeld. De vrouw heeft bij de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden de man € 50.000 geschonken en bovendien heeft zij aan de man ook nog eens zonder nadere verrekening haar maatschapsaandeel ter waarde van ruim € 80.000 toegedeeld. De vrouw deed dit omdat zij de continuïteit van de onderneming van de man niet in gevaar wilde brengen, aangezien de zoon van partijen de man wil opvolgen in het bedrijf.
3.4. De vrouw betwist de gestelde behoefte aan kinderalimentatie. De vrouw wijst er daarbij op dat in 2008 sprake was een negatief bedrijfsresultaat, zodat de welstand tijdens huwelijk gering was. Voorts stelt de vrouw over onvoldoende draagkracht te beschikken.
4. De beoordeling
partneralimentatie
4.1. Op grond van artikel 1: 401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
4.2. Van wijziging van omstandigheden is, indien een alimentatieovereenkomst is gesloten, sprake als zich een wijziging heeft voorgedaan in de gegevens die partijen bij het sluiten van de overeenkomst tot uitgangspunt hebben genomen.
4.3. De rechtbank acht niet aannemelijk dat zich een wijziging heeft voorgedaan in de gegevens die partijen tot uitgangspunt hebben genomen bij het sluiten van hun alimentatieovereenkomst. Daarbij is het volgende van belang.
4.4. De man meent dat de partneralimentatie in het echtscheidingsconvenant kan worden gewijzigd omdat in het echtscheidingsconvenant geen niet-wijzigingsbeding opgenomen. Een grammaticale uitleg volstaat echter niet. De inhoud van een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
4.5. Ter zitting is partijen de vraag voorgelegd wat hen voor ogen stond omtrent een eventuele toekomstige wijziging van de partneralimentatie toen zij het echtscheidingsconvenant sloten. Beide partijen hebben verklaard dat hun gezamenlijke advocaat er op heeft gewezen dat de kans bestond dat de man meer partneralimentatie moest gaan betalen als de vrouw in de bijstand zou komen, dit omdat aan de sociale dienst een bijstandsverhaalsrecht toekomt zonder daarbij aan het afgesproken bedrag aan partneralimentatie gebonden te zijn. Voorts heeft de man verklaard dat het hem moeilijk viel om in te stemmen met de overeengekomen € 500 omdat dit bedrag voor hem moeilijk was op te brengen. De rechtbank leidt hieruit af dat partijen wél de mogelijkheid van verhoging van partneralimentatie, maar niet die van verlaging van partneralimentatie onder ogen hebben gezien. Voorts blijkt dat de man bij aanvang al wist dat de € 500 voor hem een zware last zou zijn.
4.6. Het echtscheidingsconvenant dateert van 7 november 2008. Met het slechte bedrijfsresultaat van de man in 2008 moet de man dus zelf ook al grotendeels bekend zijn geweest toen hij het echtscheidingsconvenant sloot. Aangenomen mag worden dat de man als melkveehouder de ontwikkelingen van de melkprijs op de voet, of althans regelmatig, volgt. De man stelt niet dat de melkprijs opeens is gekelderd net na het sluiten van het echtscheidingsconvenant. Dit blijkt ook niet uit de omzetcijfers die de man heeft overgelegd.
4.7. De overeengekomen partneralimentatie beslaat een periode van slechts twee jaar. Dit is aanmerkelijk korter dan de wettelijke beginseltermijn van twaalf jaar die zou gelden voor de partneralimentatie als partijen daaromtrent niet iets anders zouden zijn overeengekomen. In zoverre is de vrouw in het echtscheidingsconvenant vergaand aan de man tegemoetgekomen. Voorts blijkt uit het echtscheidingsconvenant dat de vrouw uit hoofde van afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden genoegen heeft genomen met € 43.000, terwijl de vrouw recht had op € 93.582 en voorts heeft de vrouw haar maatschapsaandeel niet verzilverd. Ook hierin is de vrouw dus vergaand tegemoetgekomen aan de man. De stelling van de vrouw dat zij de continuïteit van de onderneming van de man niet in gevaar wilde brengen omdat de zoon der partijen bedrijfsopvolger wil worden komt alleszins aannemelijk voor. Bij die stand van zaken ligt bepaald niet voor de hand dat partijen, toen zij de partneralimentatie afspraken, voor ogen heeft gestaan dat de -voor korte duur- overeengekomen partneralimentatie nog kon worden gewijzigd wegens een verminderde draagkracht van de man. Dit teminder vanwege een vermindering in draagkracht waarmee de man al bekend was toen hij de alimentatieovereenkomst sloot. De man heeft geen verklaringen en gedragingen van de vrouw gesteld waaruit de man heeft mogen begrijpen dat aan de factor draagkracht in de gegeven omstandigheden nog enige betekenis mag worden toegekend. De man heeft ook niet duidelijk gemaakt waarom niet van hem gevergd zou mogen worden dat hij een lening afsluit ter voldoening aan zijn -korte- alimentatieplicht, zonodig met een zeer laag aflossingsbedrag en een zeer lange aflossingsduur.
4.8. Indien echter aangenomen zou mogen worden dat partijen beoogd hebben om de factor draagkracht wel van belang te doen zijn, dan nog kan dit de man niet baten. Blijkens de jaarstukken van de man maakte de man in 2008, toen hij het echtscheidingsconvenant sloot, een winst van € 514. In 2009 was de winst van de man gestegen naar € 4.229. In zoverre is de draagkracht van de man eerder toegenomen dan afgenomen. De stelling van de man dat weliswaar zijn omzet is gestegen maar dat ook zijn kosten ook toegenomen, neemt deze winststijging niet weg.
4.9. Slotsom is dat het verzoek van de man inzake de partneralimentatie zal worden afgewezen.
kinderalimentatie
4.10. In de echtscheidingsprocedure is nog niet beslist over het hoofdverblijf van de kinderen. De rechtbank zal niettemin inhoudelijk treden in beoordeling van het verzoek van de man om kinderalimentatie. De kinderen verblijven immers thans bij de man en het is de man die de kosten van de kinderen draagt.
4.11. De rechtbank pleegt het aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen te relateren aan de welstand tijdens huwelijk, meer in het bijzonder aan het netto gezinsinkomen tijdens huwelijk. Hoe hoog het netto gezinsinkomen tijdens huwelijk was stelt de man niet. De man stelt alleen dat hij bij zijn verzoek aanknoopt bij het bedrag aan kinderalimentatie dat de vrouw in de echtscheidingsprocedure heeft verzocht.
4.12. Wat de hoogte is van het netto gezinsinkomen tijdens huwelijk kan verder in het midden blijven. De vrouw heeft immers thans geen draagkracht tot betaling van het verzochte. De vrouw werkt in deeltijd voor 50 %. Haar huidige inkomen bedraagt slechts € 840 netto per maand en de periode waarover de vrouw recht had op de partneralimentatie
ad € 500 bruto per maand is inmiddels verstreken. Thans werkt de vrouw part time (50 %). De vrouw stelde ter zitting dat zij haar werkzaamheden bij haar huidige werkgever niet kan uitbreiden en dat zij daarom op zoek is naar een andere betrekking waarin zij wel meer kan gaan werken. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw enige tijd moet worden gegund om haar verdiencapaciteit uit te breiden. Thans heeft de vrouw niet voldoende inkomsten, en daarmee niet voldoende draagkracht, om een bijdrage te leveren in de kosten van de kinderen. Het verzoek om kinderalimentatie zal derhalve worden afgewezen.
4.13. De rechtbank ziet nog niet voldoende aanleiding om de man in de proceskosten te veroordelen. De proceskosten zullen daarom tussen partijen, als ex-echtelieden, worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de verzoeken af;
5.2. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.A.M.J. Janssen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 15 september 2010.