parketnummer: 11/870336-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 september 2010
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum] in 1987,
wonende te [adres en woonplaats],
(hierna: verdachte).
Raadsman mr. M.R. Dill, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 24 augustus 2010, waarbij de officier van justitie mr. D. van der Sluis, de verdachte en haar raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De vordering wijziging tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 11 juni 2010 te Dordrecht opzettelijk, zonder overleg en toestemming, haar minderjarige zusje en broertje heeft ontrokken aan het door Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland uitgeoefende opzicht.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft zich hierbij gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte door [aangever] namens Bureau Jeugdzorg Gouda;
- de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3];
- de drie verklaringen van verdachte, waarin zij heeft verklaard dat zij wist dat haar broertje en zusje uit huis waren geplaatst en
- de beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage d.d. 31 mei 2010 tot voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte niet mocht vertrouwen dat zij haar zusje en broertje mocht meenemen op basis van een ervaring met een oudere uit huis geplaatste zus. Volgens de officier van justitie heeft verdachte bij de opvanglocatie gezegd dat zij het recht had haar zusje en broertje te zien, waarmee verdachte lijkt te hebben gehandeld vanuit eigenrichting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gevraagd de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. Volgens de raadsman heeft verdachte geen opzet gehad, nu verdachte niet de intentie had haar zusje en broertje mee te nemen. Als verdachte wel die intentie had gehad, had verdachte direct een taxi genomen en was zij niet in de buurt op een bankje gaan zitten, zoals zij zelf heeft verklaard. Verdachte heeft naar de mening van de raadsman ook geen voorwaardelijk opzet gehad, aangezien verdachte in de veronderstelling verkeerde dat het geen probleem was met haar zusje en broertje weg te gaan, gezien de ervaringen met een andere, oudere uit huis geplaatste zus in een andere jeugdzorginstelling, waar verdachte met haar zus de stad in mocht. Volgens de raadsman heeft verdachte haar zusje naar het toilet gestuurd, omdat zij moest plassen en niet als voorbereiding op de reis richting Gouda. Omdat verdachte voor de verjaardag van haar broertje iets leuks wilde doen, is zij naar het voor hen bekende Gouda gereden om daar te gaan eten. Toen zij door haar moeder werd gebeld, begreep verdachte dat zij verkeerd had gehandeld en is zij in paniek geraakt. Verdachte heeft haar broertje en zusje vervolgens bij de McDonalds in het centrum van Gouda achtergelaten in de wetenschap dat zij door haar oude buurmeisje zouden worden opgehaald.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank zakelijk zal weergeven.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 31 mei 2010 (rekestnummer: JE RK 10-1397 en zaaknummer 366924) zijn [naam zusje verdachte] (geboren op 13 februari 1999 te Gouda) en [naam broertje verdachte] (geboren op 11 juni 2003 te Gouda) onder toezicht gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland en is deze stichting gemachtigd de minderjarigen vanaf 1 juni tot 21 juli 2010 dag en nacht uit huis te plaatsen in een crisisopvangvoorziening.
Op 11 juni 2010 bevonden [naam zusje verdachte] (zusje van verdachte) en [naam broertje verdachte] (broertje van verdachte) zich op de crisislocatie van Trivium jeugdhulpverlening te Dordrecht, vanwege een rechterlijke machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling. Verdachte heeft verklaard dat zij wist dat haar zusje en broertje uit huis waren geplaatst. Verdachte heeft verklaard dat zij op 11 juni 2010 rond 15.00 uur bij de crisislocatie te Dordrecht aankwam en met haar zusje en broertje heeft gesproken. Zij wilde haar broertje, die deze dag jarig was, een cadeau geven. Zowel verdachte als getuige [getuige 1] hebben verklaard dat aan verdachte is gevraagd of zij afscheid wilde nemen van haar zusje en broertje. Verdachte is daarna even met hen alleen is geweest in de hal. Na een paar minuten liepen de medewerkers van de opvanglocatie naar de hal en bleken verdachte en haar zusje en broertje verdwenen.
Verdachte heeft verklaard dat zij driemaal heeft geroepen dat zij weg zou gaan, maar toen er niemand kwam, is zij met hen weggegaan. Verdachte heeft verklaard dat zij had gevraagd of zij de kinderen mocht meenemen, maar dat haar werd verteld dat dit niet mocht en daarvoor eerst een afspraak moest maken.
De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte geen overleg en toestemming heeft gehad om haar zusje en broertje mee te nemen en wist dat zij hen niet mocht meenemen.
Verdachte heeft verklaard dat zij vervolgens met haar broertje en zusje naar buiten is gegaan.1 Daarna heeft verdachte haar zusje en broertje met de taxi meegenomen naar Gouda om daar wat met hen te eten, aangezien dit een vertrouwde omgeving voor hen was.2 De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte op het moment dat zij in de taxi stapte en richting Gouda is gereden, met opzet haar zusje en broertje heeft meegenomen en daarmee heeft onttrokken aan het opzicht dat door Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland bevoegd werd uitgeoefend. Dat verdachte niet de (oorspronkelijke) intentie heeft gehad hen mee te nemen, zoals de raadsman heeft betoogd, doet hier niets aan af.
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
zij op 11 juni 2010 te Dordrecht, althans in Nederland,
opzettelijk meerdere minderjarigen, te weten
- [naam zusje verdachte] (geboren in 1999) en
- [naam broertje verdachte] (geboren in 2003),
die beneden de twaalf jaren oud waren en die onder toezicht stonden van Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (krachtens beschikking van de Kinderrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage d.d. 31 mei 2010, rekestnummer:JE RK10-1397, zaaknummer: 366924) en die met een machtiging tot uithuisplaatsing in het Trivium, te Dordrechtverbleven (krachtens voornoemde beschikking)
heeft onttrokken aan
het opzicht van degene die dat desbevoegd over die minderjarigen
uitoefende,
immers heeft verdachte daar toen voornoemde kinderen zonder overleg met
en zonder toestemming van Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland
meegenomen naar Gouda.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
OPZETTELIJK EEN MINDERJARIGE ONTTREKKEN AAN HET OPZICHT VAN DEGENE DIE DIT DESBEVOEGD OVER HEM UITOEFT, TERWIJL DE MINDERJARIGE BENEDEN DE TWAALF JAREN OUD IS, MEERMALEN GEPLEEGD
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden (uitgaande van 90 dagen), waarvan 85 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar onder de algemene voorwaarden.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een werkstraf op te leggen voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft geleerd van hetgeen zij heeft gedaan. Daarom heeft de raadsman een geheel voorwaardelijke straf bepleit, mede in het licht van de vijf dagen die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar zusje en broertje, die bij rechterlijke beschikking uit huis geplaatst en ondergebracht waren op een crisislocatie, onttrokken aan het opzicht dat Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland bevoegd over hen uitoefende.
Zij heeft daardoor onrust en bezorgdheid veroorzaakt zowel bij de kinderen als bij de begeleiders van de opvang en jeugdzorg en de ouders.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging het volgende overwogen.
De rechtbank acht de eis van de officier van justitie in het licht van de bijzondere, in de persoon van verdachte en de situatie gelegen, omstandigheden niet passend.
De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte de gevolgen van haar handelen niet heeft overzien. Nadat zij begreep dat zij een domme beslissing had genomen, is zij in paniek geraakt, heeft de confrontatie met de politie niet aangedurfd. Een en ander is haar toen boven het hoofd gegroeid. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is nergens gebleken dat verdachte kwade bedoelingen had om haar zusje en broertje mee te nemen en om ze vervolgens weg te houden van jeugdzorg. Uit de houding van verdachte blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zij heeft geleerd van haar onverstandige beslissing.
De rechtbank heeft voorts gezien dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Verdachte heeft na haar aanhouding vijf dagen in voorarrest gezeten.
De rechtbank ziet op basis van het vorenstaande geen enkele indicatie voor opleggen van een (voorwaardelijke) gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat wel duidelijk moet worden gemaakt dat dit niet (meer) mag gebeuren.
Alles afwegend komt de rechtbank dan tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke werkstraf van 50 uur, met aftrek van voorarrest.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland heeft gevorderd een schadevergoeding van € 507,50 voor het tenlastegelegde feit, omdat de teamleider en de gezinsvoogd hierdoor overuren en reiskosten hebben moeten maken.
De officier van justitie heeft gevraagd de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast is de officier van justitie van mening dat de Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland ook een eigen verantwoordelijkheid heeft, de overheid jeugdzorg financiert en de kosten niet voortvloeien uit het misdrijf.
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het tarief van de gewerkte overuren is niet onderbouwd.
De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 279 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen;
- bepaalt dat deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. Waals, voorzitter, J.A.M.J. Janssen en
mr. Th.E.M. Wijte, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Visser griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 september 2010.
Mr. Th.E.M. Wijte is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
zij op of omstreeks 11 juni 2010 te Dordrecht, althans in Nederland,
opzettelijk een of meerdere minderjarige(n), te weten
- [naam zusje verdachte] ([geboren in 1999]) en/of
- [naam broertje verdachte] ([geboren in 2003]),
, die beneden de twaalf jaren oud was/waren en/of die onder toezicht stond/stonden van gezinsvoogdij-instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland (krachtens beschikking van de Kinderrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage d.d. 31 mei 2010, rekestnummer:JE RK10-1397, zaaknummer: 366924) en/of die met een machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsvervangende instelling, het Trivium, te Dordrecht, althans een voorziening voor crisisopvang, verbleef/verbleven (krachtens voornoemde beschikking)
heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige(n) gestelde gezag of aan
het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige(n)
uitoefende,
immers heeft verdachte daar toen voornoemde kind(eren) zonder overleg met
en/of zonder toestemming van Stichting Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland
meegenomen naar Gouda;
Parketnummer: 11/870336-10
Vonnis d.d. 7 september 2010