vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 79371 / HA ZA 09-2083
Vonnis van 25 augustus 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. R.W. F. Heijmeriks,
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Alblasserdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. T.K.A.B. Eskes.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 18 november 2009
- het proces-verbaal van comparitie van 9 april 2010
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] exploiteert een advocatenkantoor.
2.2. [gedaagde] exploiteert een outdoor- en trainingscentrum, aanvankelijk in de vennootschap onder firma “No Limit Outdoor & Trainingscentrum V.O.F”, en vanaf 7 september 2004 in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “No Limit Outdoor B.V.”
2.3. Tijdens een op 15 juli 2001 door [gedaagde] georganiseerde activiteit heeft [betrokkene 1] letsel opgelopen als gevolg van een handelen van [betrokkene 2], een verzekerde van Interpolis.
2.4. [gedaagde] was ten tijde van het ongeval tegen aansprakelijkheid verzekerd bij Fortis Corporate Insurance te Amstelveen (hierna: Fortis).
2.5. [gedaagde] en Fortis verschilden van mening over de door Fortis te verlenen dekking voor de schade.
2.6. Medio april 2004 heeft [gedaagde] aan [eiser] opdracht gegeven om zijn belangen te behartigen in het geschil tussen [betrokkene 1]/[betrokkene 2] en [gedaagde]. Bij aanvang van de werkzaamheden was [gedaagde] al gedagvaard; er diende van antwoord te worden geconcludeerd.
2.7. [eiser] heeft Fortis geïnformeerd en contact onderhouden met Fortis in de persoon van mr [betrokkene 3].
2.8. [eiser] heeft geen opdrachtbevestiging aan [gedaagde] verzonden, dan wel anderszins de met [gedaagde] met betrekking tot de (uitvoering van de) opdracht gemaakte afspraken schriftelijk bevestigd.
2.9. [eiser] heeft voor deze opdracht een dossier aangemaakt, te weten het dossier “[gedaagde]/[betrokkene 1], dossiernummer 11.0255”.
2.10. De brief van 10 mei 2004 van [gedaagde] aan [eiser] luidt, voor zover hier van belang, als volgt: ”(…)
Betreft: uw ref. HC/sb-11.0255
(…)
Wij hebben uw brief van 7 mei j.l. in goede orde ontvangen. Echter een aantal opmerkingen. Ik ben inderdaad bij u geweest voor overleg. U zou contact opnemen met de Fortis betreffende de betaling. Wanneer u geen antwoord zou krijgen zou u nog niets ondernemen en dus ook niet factureren.
Wij willen pas actie ondernemen wanneer wij zwart op wit van de Fortis hebben vernomen dat zij direct betalen.
Inmiddels is uw factuur doorgestuurd en wij wachten af. Indien Fortis niet reageert gaan wij niet verder.(…)”
2.11. De brief van 1 juli 2004 van [gedaagde] aan [eiser] luidt, voor zover hier van belang, als volgt: ”(…)
Betreft: [gedaagde]/[betrokkene 1]
uw ref. HC/ph-11.0255
(…)
Wij hebben enkele malen contact met de verzekeringsmaatschappij opgenomen inzake betaling van de rekening. Wij krijgen geen enkele reactie. Wij zijn dus nog niet in staat op uw rekening te voldoen. (…)”
2.12. Op 29 juni 2005 heeft de rechtbank te Dordrecht vonnis gewezen in de procedure tussen [betrokkene 1]/[betrokkene 2] en [gedaagde], tegen welk vonnis [eiser] op 28 september 2005 namens [gedaagde] hoger beroep heeft ingesteld.
2.13. De brief van 6 november 2005 van [gedaagde] aan [eiser] luidt, voor zover hier belang, als volgt: “(…)
Wij hebben toch nog een aantal vragen betreffende uw declaraties. Wij hebben diverse voorschotten betaald en zien deze niet terug op de declaraties. Wellicht kunt u ons dit uitleggen. Tevens missen wij enkele specificaties. (…)”
2.14. De brief van 3 april 2006 van [gedaagde] aan [eiser] luidt, voor zover hier belang, als volgt: “(…)
Wij hebben nog steeds geen antwoord op ons schrijven van 6 november 2005. Wij hebben u geprobeerd te bellen (…)”
2.15. De brief van 1 september 2006 van [eiser] aan [gedaagde] luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…)
Inzake: [gedaagde] / No limit Outdoor
Onze ref.: HC/HdJ-11.0255
(…)
Voorts treft u aan een kopie van mijn brief aan u van 1 november 2005. Ik wijs u erop dat geen van de in het vooruitzicht gestelde bedragen zijn betaald.
Ik verzoek u alsnog het bedrag ad € 9.000,-- te voldoen, bij gebreke waarvan ik rechtsmaatregelen zal moeten nemen. (…)”
2.16. De brief van 16 november 2006 van [eiser] aan [gedaagde] luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…)
Inzake: openstaande tijd / openstaande declaraties
Onze ref.: HC/HdJ
(…)
In reactie op uw e-mail van 8 november 2006 zend nogmaals een kopie van mijn brief van 1 november 2005 waarin ik de afspraken die ik met u heb gemaakt heb vastgelegd.
U dient zich aan die afspraken te houden.
Ik verzoek dan ook andermaal om het bedrag ad € 9.000,-- binnen vijf dagen na heden te betalen, bij gebreke waarvan ik mij vrij acht om te dagvaarden. (…)”
2.17. De brief van 6 februari 2007 van [eiser] aan [gedaagde] luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…)
Inzake: No limit Outdoor
Onze ref.: HC/HdJ
(…)
Ik zou de zaak willen bespreken met uw aansprakelijkheidsverzekeraar. Tot op heden bent u uw financiële afspraken, die u indertijd met mij heeft gemaakt (zie bijlage), nog niet nagekomen. Ik wil met u en uw aansprakelijkheidsverzekeraar de zaak verder bespreken, nadat het bedrag van € 9.000,- is voldaan.
Mocht ik geen betaling ontvangen, dan zal ik mij onttrekken uit de zaak. Ik zal mr [betrokkene 4], mr [betrokkene 3] en mijn procureur in verband met de nog steeds lopende appelprocedure daarvan ook op de hoogte brengen.
Mocht ik geen reactie uiterlijk op 12 februari a.s. hebben ontvangen, dan zal ik overgaan tot incassomaatregelen en mij uit de zaak onttrekken. (…)”
2.18. De brief van 13 april 2007 van [eiser] aan [gedaagde] luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…)
Inzake: No limit Outdoor / [betrokkene 1]
Onze ref.: HC/HdJ – 11.0255
(…)
Hierbij doe ik u toekomen het laatste bericht dat ik ontving van mr [betrokkene 4] in een nog steeds lopende letselschadeprocedure van mevrouw [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2].
Ik had u al diverse malen verzocht om een reactie al was het maar betrekking tot de openstaande declaraties. Mocht ik binnen vijf dagen niets van u vernemen, dan zal ik mr [betrokkene 4] en het Gerechtshof berichten dat ik mij aan de lopende appelprocedure onttrek. Ook zal ik stappen moeten ondernemen ter voldoening aan de openstaande declaraties. (…)”
2.19. De brief van 2 mei 2007 van [gedaagde] aan [eiser] luidt, voor zover hier belang, als volgt: “(…)
Betreft: uw brief d.d. 13 april j.l inzake No Limit Outdoor/[betrokkene 1]
Uw ref. HC/sb-11.0255
(…)
Wij weten niets van een schade die wij zouden hebben afgewezen in december.
Wij hebben in oktober 2005 een mail gestuurd over de betalingen en deze gestaafd met betalingsbewijzen. Hier hebben wij nooit antwoord op gekregen. (…)
Dat er hoger beroep is ingesteld is een zaak tussen u en Fortis. U heeft ook aangegeven te verwachten dat de Fortis de zaak zou overnemen en nu dit. (…)
U heeft beroep aangetekend dus u zult de zaak moeten afhandelen met Fortis. (…)
2.20. De brief van 19 juni 2007 van [eiser] aan [gedaagde] luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…)
Inzake: No limit Outdoor / [betrokkene 1]
Onze ref.: HC/HdJ – 11.0255
(…)
Nu ik op mijn laatste brief van 13 april niets meer heb vernomen zal ik mij als advocaat aan de nog aanhangige procedure bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage onttrekken (…)
Evenmin heb ik betaling ontvangen van de openstaande declaraties, zodat ik zonder verdere aankondiging zal overgaan tot incassoprocedure (…)”
2.21. De brief van 27 juli 2007 van [eiser] aan [gedaagde] luidt, voor zover hier van belang, als volgt: “(…)
Inzake: [gedaagde] / No Limit Outdoor
Onze ref.: HC/sb – 11.0255
(…)
In oktober 2005 sprak ik met u af dat u € 9.000,- zou voldoen op de nog openstaande declaraties. Een en ander heb ik ook vastgelegd in mijn brief aan u van 1 november 2005.
Tot op heden heb ik dat bedrag nog steeds niet ontvangen, zodat ik niet in de gelegenheid ben geweest om verdere werkzaamheden in de appelprocedure voor u te verrichten.
In de jaren 2006 en 2007 heb ik u herhaaldelijk herinnerd en gemaand tot het betalen van het afgesproken bedrag. (…) Ik heb het Gerechtshof inmiddels aangekondigd mij uit de zaak te onttrekken. (…)”
2.22. Ter rolle van 2 augustus 2007 heeft de procureur van [gedaagde] zich onttrokken.
2.23. Bij arrest van 6 november 2007 is [gedaagde] niet ontvankelijk verklaard wegens het niet dienen van grieven.
2.24. Volgens het “Overzicht debiteuren transacties” (productie 1 bij dagvaarding) heeft [eiser] aan [gedaagde] facturen toegezonden voor een bedrag van in totaal € 19.218,39 en betreft het de navolgende facturen:
Factuur Datum omschrijving
20040484 04/05/04 declaratie [gedaagde]/[betrokkene 1] € 431,08
20040595 02/06/04 declaratie [gedaagde]/[betrokkene 1] € 1264,49
20041081 06/10/04 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 124,95
20050194 03/03/05 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 199,92
20050318 06/04/05 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 124,95
03/05/05 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 3423,63
20050490 02/06/05 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 570,00
20050580 05/07/05 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 499,80
20050737 22/08/05 declaratie [gedaagde]/[betrokkene 1] € 2000,00
20050818 14/09/05 declaratie [gedaagde]/[betrokkene 1] € 2000,00
20050878 03/10/05 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 1382,19 20050962 02/11/05 declaratie [gedaagde] /[betrokkene 1] € 2000,00
200551198 30/12/05 declaratie [gedaagde]/OM € 2284,09
2.25. Voorts is er nog een ongenummerde en niet gedateerde factuur inzake [gedaagde]/[betrokkene 1] met, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:
“ (…) juridische werkzaamheden van 2 december 2004 t/m 25 juli 2007
Honorarium BTW 19,00% 5.359,00
Kantoorkosten BTW 19,00% 267,95
Verschotten BTW 19,00% 174,00
Subtotaal 5.800,95
BTW 19,00% over 5.800,95 1.102,18
Totaal BTW bedrag 1.102,95
Te voldoen Eur 6.903,13
(…)”
2.26. Als productie 3 heeft [eiser] voornoemde facturen met specificatie in het geding gebracht, uitgezonderd de facturen met de nummers 20051198, 20050818, 20050737 en een factuur zonder nummer gedateerd 3 mei 2005, welke geheel ontbreken. (Deze facturen vertegenwoordigen een totaal bedrag van € 9.707,72.)
2.27. Blijkens eerder genoemd overzicht en de door [gedaagde] als productie 3 bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte bankafschriften heeft [gedaagde] betaald:
factuurnummer 20050484 declaratie [gedaagde]/[betrokkene 1] € 431,08
factuurnummer 20040595 declaratie [gedaagde]/[betrokkene 1] € 1264,49
factuurnummer 20041081 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 124,95
factuurnummer 20050194 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 199,92
factuurnummer 20050490 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 570,-
factuurnummer 20050580 declaratie No Limit Outdoor/Fortis € 499,80
factuurnummer 20050737 declaratie [gedaagde]/[betrokkene 1] € 2000,-
factuurnummer 20050818 declaratie [gedaagde]/[betrokkene 1] € 2000,-
betaling 10 maart 2005 € 1.000,-
betaling 15 april 2005 € 1.000,-
betaling 15 juni 2005 € 1.548,58
betaling 22 december 2005 € 538,50
Totaal € 11.177,32
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] c.s. hoofdelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad tot betaling van een bedrag van € 11.729,48, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag der dagvaarding tot die der algehele voldoening met veroordeling [gedaagde] c.s. eveneens bij vonnis uitvoerbaar in de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] voert daartoe het volgende aan.
[eiser] heeft in de periode 2004 tot augustus 2006 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] advocatuurlijke werkzaamheden verricht. [eiser] heeft aan [gedaagde] declaraties toegezonden welke [gedaagde] heeft ontvangen en zonder protest behouden.
[gedaagde] is betalingsafspraken niet nagekomen.
[gedaagde] heeft € 7.488,91 betaald, zodat [eiser] nog € 11.729,48 opeisbaar te vorderen heeft.
3.3. [gedaagde] c.s. voert verweer als volgt.
[gedaagde] heeft aan [eiser] opdracht verstrekt onder de voorwaarde dat de facturen van [eiser] rechtstreeks door Fortis betaald zouden. [gedaagde] betwist dat [eiser] voor een totaal bedrag van € 19.218,39 aan werkzaamheden heeft verricht. In ieder geval heeft [gedaagde] slechts een negental niet gespecificeerde declaraties met de nummers 20040484, 20040595, 20041081, 20050194, 20050490, 20050580, 20050737,
20050818, 20050878 van [eiser] ontvangen.
[gedaagde] heeft tenminste € 9.978,58 betaald.
[gedaagde] betwist dat er betalingsafspraken zijn gemaakt.
Volgens [gedaagde] is met [eiser] geen door [gedaagde] te betalen uurtarief overeengekomen. Er is slechts gesproken over een uurtarief van € 230, - exclusief kantooropslag en BTW, dat door Fortis zou worden betaald.
Een uurtarief van € 230, - is bovenmatig. Een uurtarief van € 170,- voor 2004, € 171,- voor 2005 en € 172, - voor 2006 zou passend en redelijk geweest zijn.
[eiser] lijkt (per abuis) werkzaamheden dubbel in rekening te hebben gebracht.
[eiser] heeft zich tegen de wil van [gedaagde] onttrokken in de procedure in hoger beroep en daardoor de belangen van Van der Giesssen geschaad.
in reconventie
3.4. [gedaagde] c.s. vordert veroordeling van [eiser] tot betaling van € 4.012,36 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 4 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.5. [gedaagde] voert daartoe het volgende aan.
[gedaagde] heeft een bedrag van tenminste een bedrag van € 4.012,36 onverschuldigd aan [eiser] betaald. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [gedaagde] naar hetgeen in conventie is aangevoerd.
3.6. [eiser] voert verweer als volgt.
De rechtbank is niet bevoegd. Er is niet een zodanige samenhang met de vordering in conventie dat deze vordering op die grond door de rechtbank behandeld zou moeten worden.
Het door [eiser] gehanteerde uurtarief is gebruikelijk en redelijk.
4. De beoordeling
in conventie
De bevoegdheid
4.1. De artikelen 32 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: WTBZ) voorzien in een bijzondere rechtsgang voor de behandeling van geschillen over het salaris dat door de advocaat aan de cliënt is berekend. Als uitgangspunt geldt dat een ‘verschil van salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend’ in de zin van artikel 32 WTBZ impliceert dat een geschil bestaat over de hoogte van het bedrag van de declaratie. Alleen in dat geval kunnen de artikelen 32 tot en met 40 WTBZ worden toegepast. Volgens geldende jurisprudentie is de regeling van de WTBZ niet van toepassing indien het geschil niet de hoogte van het gedeclareerde bedrag tot onderwerp heeft maar er andere gronden worden aangevoerd waarom niet tot betaling wordt overgegaan.
4.2. Het staat de advocaat vrij zich in een situatie als deze te wenden tot de burgerlijke rechter opdat deze allereerst al die verweren beoordeelt waaraan los van het geschil omtrent de redelijkheid van de omvang van de declaratie betekenis toekomt, ook indien deze verweren daarop nog een (zijdelings) effect zouden kunnen hebben. De burgerlijke rechter zal zich niet aanstonds onbevoegd mogen verklaren.
4.3. [gedaagde] heeft een aantal gronden aangevoerd waarom hij de declaraties niet heeft betaald. Hij heeft in zijn conclusie van antwoord en ter comparitie samengevat weergegeven de volgende bezwaren geuit.
a. [gedaagde] heeft alle declaraties voldaan;
b. Tegen de wil van [gedaagde] heeft [eiser] zich onttrokken en niet van grieven gediend in het hoger beroep en daardoor de belangen van [gedaagde] geschaad;
c. [eiser] heeft werkzaamheden dubbel gedeclareerd;
d. Het door [eiser] in rekening gebrachte uurtarief van € 230,- is niet overeengekomen;
e. De in rekening gebrachte uren en het in rekening gebrachte uurtarief zijn bovenmatig en niet redelijk, waardoor [gedaagde] heeft onverschuldigde betalingen aan [eiser] gedaan.
4.4. Daaruit volgt dat [gedaagde] zich, ter onderbouwing van zijn betalingsweigering, klaarblijkelijk zowel beroept op verweren die niet uitsluitend betrekking hebben op de hoogte van de declaraties (als vermeld onder 4.3. sub a., b., c., en d.), als op verweren die daarop wèl betrekking hebben (als vermeld onder 4.3. sub d. en e.).
4.5. Voor zover die verweren betrekking hebben op de hoogte van de declaraties (4.3. sub d. en e.). is niet de rechtbank, maar ingevolge de artikelen 32 tot en met 40 WTBZ de Raad van Toezicht - die bij uitstek deskundig wordt geacht om te begroten wat advocaten toekomt als honorarium – bevoegd te oordelen. Met die verweren dient [gedaagde] zich daarom tot de Raad van Toezicht te wenden. Voor zover die verweren niet (zozeer) zien op de hoogte van de declaratie (4.3. sub a., b., c., en d.) maar op de inhoud van de overeenkomst van opdracht, respectievelijke de kwaliteit van de dienstverlening door de advocaat is de rechtbank bevoegd kennis te nemen van de vordering van [eiser].
overeenkomst van opdracht
4.6. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag de overeenkomst van opdracht van medio april 2004. Ter comparitie van partijen heeft [eiser] expliciet verklaard dat hij van Van der Giesen de opdracht heeft gekregen om diens belangen te behartigen in de procedure tegen [betrokkene 1]. Met betrekking tot de ten tijde van de opdrachtverlening al lopende discussie tussen Fortis en [gedaagde] heeft [eiser] uitdrukkelijk verklaard dat die discussie op de achtergrond speelde maar niet een direct thema was in de verhouding [gedaagde] - [eiser]. [eiser] heeft verklaard dat hij heeft bemiddeld maar daarop geen reactie van Fortis heeft ontvangen, waarna hij zich heeft beperkt tot het informeren van Fortis over de ontwikkelingen in het dossier [gedaagde]/[betrokkene 1].
4.7. Nu vaststaat dat [gedaagde] uitsluitend opdracht heeft gegeven om zijn belangen te behartigen in de procedure tegen [betrokkene 1], [eiser] geen andere overeenkomst(en) van opdracht aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd en gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden verricht in het dossier 190362 inzake No Limit Outdoor/Fortis en het dossier inzake [gedaagde]/OM vallen onder de reikwijdte van de door [gedaagde] verleende opdracht van medio april 2004, zal de vordering van [eiser], voor zover deze betrekking heeft op de factuurnummers 20041081, 20050194, 20050318, 20050490, 20050580, 20050878 en de ongenummerde factuur van 03/05/05 ten bedrage van € 3423,63 betreffende het dossier 190362 inzake No Limit Outdoor/Fortis (totaal
€ 2.776,86) en het factuurnummer 200551198 in het dossier inzake [gedaagde]/OM
(€ 2.284,09) (totaal: € 5.060,95) worden afgewezen.
(on)voorwaardelijke overeenkomst van opdracht
4.8. Partijen twisten over de vraag of sprake is van een onvoorwaardelijke overeenkomst van opdracht.
De door [eiser] weersproken stelling van [gedaagde] dat zijn contacten met [eiser] uitsluitend voorwaardelijk van aard waren, dat [gedaagde] dat hem dit vanaf het begin duidelijk heeft gemaakt en dat hij het niet eens was met een continuering van de werkzaamheden door [eiser] bij gebreke van uitsluitsel van de zijde van Fortis over de dekkingsvraag en de vergoeding van declaraties van [eiser], staat haaks op de wijze waarop [gedaagde] zich in vanaf juli 2004 in de contacten met [eiser] heeft opgesteld.
[gedaagde] heeft alle tussen 1 mei 2004 en 1 november 2005 aan hem toegezonden declaraties inzake het dossier [gedaagde]/[betrokkene 1] zonder commentaar behouden en voldaan. Volgens het “Overzicht debiteuren transacties” (productie 1 bij dagvaarding) heeft [gedaagde] op 1 september 2004 ten behoeve van het desbetreffende dossier een betaling van € 2000,- gedaan waarmede de facturen met de nummers 20040484 (€ 431,08) en 20040595 (€ 1264,49) zijn voldaan en nog een bedrag van € 304,43 resteerde. Op 15 april 2005 heeft [gedaagde] in dit dossier een voorschot betaald van € 1000,-. Op 14/26 september 2005 heeft [gedaagde] factuurnummer 20050737 (€ 2000,-) en op 17 oktober 2005 factuurnummer 20050818 (€ 2000,-) voldaan. Nu gesteld noch is gebleken dat [gedaagde] bij [eiser] op enig moment na 1 juli 2004 bij [eiser] heeft geprotesteerd tegen door [eiser] verrichte werkzaamheden, gaat de rechtbank er van uit dat [gedaagde] zijn aanvankelijk gemaakte voorbehoud heeft laten varen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [gedaagde] tijdens de comparitie van partijen ter toelichting van zijn handelwijze na 1 juli 2004 en de door hem verrichtte betalingen heeft verklaard dat hij feitelijk geen keuze had. Volgens [gedaagde] stond hij als gedaagde partij “met de rug tegen de muur”.
4.9. [eiser] stelt dat ter zake van de openstaande facturen met [gedaagde] een betalingsregeling is overeengekomen zoals verwoord in zijn brief van 1 november 2005, maar [gedaagde] heeft de juistheid van die stelling gemotiveerd betwist en verwezen naar zijn brieven van 6 november 2005, 2 april 2006 en 2 mei 2007. [gedaagde] betwist dat hij de facturen zonder protest heeft behouden en dat hij heeft toegezegd de facturen te zullen betalen. Ter comparitie van partijen heeft [gedaagde] gemotiveerd uiteengezet dat [eiser], voor zover [gedaagde] dat bij gebreke van deugdelijke specificaties kan beoordelen, werkzaamheden dubbel in rekening heeft gebracht en facturen in het geding heeft gebracht die [gedaagde] nooit eerder heeft gezien c.q. ontvangen. [eiser] heeft dit verweer niet gemotiveerd weersproken, hetgeen wel van hem mocht worden verwacht, nu uit het “Overzicht debiteuren transacties” (productie 1 bij dagvaarding) valt op te maken dat op 1 november 2005 alle facturen in het dossier [gedaagde]/[betrokkene 1] waren betaald en [eiser] de door [gedaagde] gestelde en met bankafschriften onderbouwde betalingen in het geheel niet heeft betwist.
Uit de beschikbare processtukken volgt dat in het dossier [betrokkene 1]/[gedaagde] alle facturen, uitgezonderd de factuur met nummer 20050962 van 2 november 2005 ten bedrage van € 2000,- en de ongenummerde en niet gedateerde factuur ten bedrage van € 6.903,13 zijn betaald. Deze laatste factuur, waarvan [gedaagde] stelt dat hij deze niet eerder dan in het kader van deze procedure heeft gezien en welke niet voorkomt op het “Overzicht debiteuren transacties”, heeft deels betrekking op exact dezelfde werkzaamheden als de factuur met nummer 20050962. [eiser] heeft niet kunnen verklaren waarom de betreffende factuur niet is genummerd en niet is gedateerd. [eiser] heeft ook niet kunnen uitleggen hoe deze factuur, welke betrekking heeft op “juridische werkzaamheden van 2 december 2004 t/m 25 juli 2007”, zich verhoudt tot de overige in het dossier 11.0255 inzake [gedaagde]/[betrokkene 1] reeds betaalde facturen en voorschotten. [eiser] heeft dit alles evenmin kunnen verklaren voor de factuur met nummer 20050962, welke volgens de specificatie betrekking heeft op de periode 23 augustus 2004 tot en met 6 oktober 2005. Ook heeft [eiser] niet kunnen uitleggen waarom de specificatie bij deze factuur ziet op een veel hoger bedrag (€ 7.147,88) dan de factuur zelf.
4.10. Gelet op de betwisting door [gedaagde] rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [eiser] de last tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat hij nog
€ 11.729,48 opeisbaar te vorderen heeft uit hoofde van op grond van de overeenkomst van opdracht van medio april 2004 verrichte werkzaamheden. Overeenkomstig zijn aanbod zal [eiser] daartoe in de gelegenheid worden gesteld.
in reconventie
4.11. De vordering van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 4.012,36 is uitsluitend gestoeld op het in conventie gevoerde verweer tegen de hoogte van de declaratie van [eiser]; volgens [gedaagde] is het door [eiser] in rekening gebrachte uurtarief van
€ 230, - niet overeengekomen en zijn het in rekening gebrachte uurtarief en de in rekening gebrachte uren bovenmatig en niet redelijk.
Daartoe dient, zoals in rechtsoverweging 4.1. is overwogen, een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht te worden gevoerd.
De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren.
4.12. De rechtbank houdt voor het overige iedere beslissing aan.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. draagt [eiser] op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij nog
€ 11.729,48 opeisbaar van [gedaagde] te vorderen heeft uit hoofde van op grond van de overeenkomst van opdracht van medio april 2004 verrichte werkzaamheden,
5.2. bepaalt dat, indien [eiser] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, hij binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de volgende drie maanden,
5.3. bepaalt dat [eiser], indien hij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven,
5.4. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
5.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.M. van den Berk en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2010