ECLI:NL:RBDOR:2010:BN3533

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/319
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na intrekking uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een verzoek om schadevergoeding van eiser, die zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft zien intrekken. Eiser stelt dat er een causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit van 29 maart 2004, dat leidde tot de intrekking van zijn uitkering, en de schade die hij heeft geleden door het mislopen van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG). De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de schade die eiser heeft geleden niet in zodanig verband staat met het vernietigde besluit dat deze als een aan verweerder toe te rekenen gevolg kan worden beschouwd. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen. De rechtbank wijst erop dat de schade niet een rechtstreeks gevolg is van het vernietigde besluit, maar voortvloeit uit de beslissing van eiser om zijn hypothecaire lening om te zetten. De rechtbank concludeert dat de lengte van de causale keten en de aard van de schade er aan in de weg staan om de schade aan verweerder toe te rekenen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/319
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. S.J.W.C. Lipman, advocaat te 's-Hertogenbosch,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: D. Meijers, werkzaam bij verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 14 maart 2008 eisers verzoek om schadevergoeding ten gevolge van de intrekking van eisers uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 april 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 27 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 maart 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 18 februari 2010 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
Ingevolge artikel 6:98 van het BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
2.2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit, waarin eisers verzoek om schadevergoeding in verband met het besluit van 29 maart 2004 tot intrekking van eisers WAO-uitkering, is afgewezen, gehandhaafd. Verweerder stelt zich samengevat op het standpunt dat er geen causaal verband bestaat tussen het na bezwaar herroepen besluit van 29 maart 2004 en de door eiser geleden schade als gevolg van het niet kunnen verkrijgen van de Nationale Hypotheek Garantie (hierna: NHG).
2.3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en stelt dat er wel causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit van 29 maart 2004 en de door eiser geleden schade als gevolg van het mislopen van de NHG. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser verzocht de in het bezwaarschrift ingebrachte bezwaren als herhaald en ingelast te willen beschouwen. Hij voert aan dat hij, door het besluit van 29 maart 2004 om de uitkering volledig in te trekken, schade heeft geleden bij het aanvragen (omzetten) van een hypotheek. Nu hij niet langer recht had op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kon hij geen aanspraak maken op de NHG, ten gevolge waarvan hem een hypotheekofferte is gedaan met een hoger rentepercentage dan het geval zou zijn geweest indien hij wel in aanmerking zou zijn gekomen voor de NHG. Eiser stelt dat hij, indien hij destijds zijn hypotheek niet had omgezet, een nog grotere schade zou hebben geleden, aangezien zijn oude hypotheek dan was doorgelopen. De rentepercentages van zijn oude hypotheek bedroegen 5,6 en 6,35. Na omzetting bedroeg de rente 4,9%. Eiser stelt dat verweerder in het bestreden besluit geen aandacht heeft besteed aan deze potentiële schade en dat het bestreden besluit daardoor in strijd komt met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Verweerder heeft op 29 maart 2004 de WAO-uitkering van eiser met ingang van 30 mei 2004 werd beëindigd. Tegen deze beslissing heeft eiser bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er aanleiding was tot wijziging van de primaire verzekeringsgeneeskundige rapportage. Deze gewijzigde rapportage leidde uiteindelijk tot de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 80 tot 100% bleef. Aan het besluit waarbij de uitkering werd ingetrokken lag dan ook een - bij nader inzien - onjuist medisch oordeel ten grondslag. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in het besluit op bezwaar van 4 maart 2005 het bezwaar van eiser gegrond verklaard en besloten de WAO-uitkering van eiser op en na 30 mei 2004 onverkort te handhaven, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%. Bij brief van 25 januari 2008 heeft eiser verweerder bericht ten gevolge van de intrekking van diens uitkering een schade te hebben geleden van € 11.621,73, met het verzoek die schade te vergoeden.
2.4.2. Bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit wordt aansluiting gezocht bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad), zie onder meer de uitspraak van 24 februari 1998 (LJN: AA8776), is met de erkenning van de onrechtmatigheid van een besluit, tevens de toerekening van die onrechtmatigheid aan het bestuursorgaan gegeven. Dit betekent dat op het bestuursorgaan in beginsel de verplichting rust om de schade die het gevolg is van het onrechtmatige besluit te vergoeden.
2.4.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad, zie onder meer de uitspraak van 15 april 2009 LJN: BI3013, is voor vergoeding van schade vereist dat de gestelde schade verband houdt met het onrechtmatige besluit en voorts dat alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen die in zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend.
2.4.4. In het onderhavige geval ziet de rechtbank zich derhalve gesteld voor de vraag of verweerder terecht het verzoek van eiser om vergoeding van de door eiser beweerdelijk geleden schade heeft afgewezen op de grond dat die schade niet in zodanig verband staat met het vernietigde besluit van 29 maart 2004 dat deze als een aan verweerder toe te rekenen gevolg daarvan kan worden beschouwd.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 29 maart 2004 ook een rechtmatig besluit had kunnen nemen, in welk geval de door eiser gestelde schade zich niet zou hebben voorgedaan. De rechtbank gaat ervan uit dat eiser alsdan in aanmerking zou zijn gekomen voor de NHG en aldus een hypotheek had kunnen sluiten tegen een gunstiger rentepercentage dan thans het geval is.
De rechtbank overweegt dat, wanneer schade aan de orde is die verband houdt met een door verweerder overgenomen, nadien onjuist gebleken, oordeel van een verzekeringsarts en/of een arbeidsdeskundige, het van de omstandigheden van het geval afhangt of sprake is van een toereikend causaal verband. Uit de uitspraken van de Raad van 7 april 1999 (LJN: AA3661) en 4 mei 2005 (LJN: AT4752) volgt dat daarbij mede betekenis toekomt aan de aard en strekking van het vernietigde besluit. De arbeidsongeschiktheidswetgeving strekt ertoe personen die ten gevolge van ziekte of gebrek geen of minder inkomsten uit arbeid kunnen verwerven, een inkomensvervangende uitkering te verstrekken. Uitkeringsbesluiten zien naar hun aard en strekking dan ook slechts op uitkeringsaanspraken zodat naar het oordeel van de rechtbank niet valt in te zien waarom aan zodanige besluiten relevante betekenis toekomt voor de (financiële) gevolgen van een door een uitkeringsgerechtigde afgesloten hypothecaire lening. De rechtbank heeft in haar oordeel mede betrokken dat de door eiser gevorderde schade voor verweerder redelijkerwijs niet voorzien is geweest, terwijl ook de aard van de geleden schade er zich naar het oordeel van de rechtbank tegen verzet om die schade aan verweerder toe te rekenen. Tot slot heeft de rechtbank betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de schade niet een rechtstreeks gevolg is van het vernietigde besluit. De schade is immers ontstaan ten gevolge van de min of meer toevallige omstandigheid dat eiser gebruik wenste te maken van de mogelijkheid zijn hypothecaire lening om te zetten. Het niet kunnen verkrijgen van de NHG heeft vervolgens geleid tot een hypotheekofferte met een minder gunstig rentepercentage dan het geval zou zijn geweest indien hij wel in aanmerking was gekomen voor de NHG. Aldus staat ook de lengte van de causale keten er naar het oordeel van de rechtbank aan in de weg om de gestelde schade toe te rekenen aan verweerder.
2.4.5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen op de grond dat die schade niet in zodanig verband staat met het vernietigde besluit van 29 maart 2004 dat deze als een aan verweerder toe te rekenen gevolg daarvan kan worden beschouwd.
2.4.6. Het beroep is ongegrond.
2.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.J. Schiffers-Hanssen, rechter, in aanwezigheid van S. Kuiper, griffier, en door de rechter ondertekend.