ECLI:NL:RBDOR:2010:BM8606

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/800386-09 [PROMIS]
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijden zonder geldig rijbewijs

Op 22 juni 2010 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 23 mei 2008 in Alblasserdam een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die zonder geldig rijbewijs op een bromfiets reed met een passagier, negeerde een verkeersbord en stak een voorrangsweg over zonder voldoende op te letten. Dit leidde tot een aanrijding met een auto, waarbij de passagier zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen, wat resulteerde in grove schuld. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar oordeelde dat dit geen niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie rechtvaardigde. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 100 uur en een geldboete van € 500,-. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de psychische gevolgen van het ongeval en het feit dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/800386-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 juni 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [1986],
wonende te [adres en woonplaats]
(hierna te noemen: de verdachte).
Raadsman mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 juni 2010, waarbij de officier van justitie mr. M.H.A. Paapen, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: (primair) op 23 mei 2008 te Alblasserdam als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
(subsidiair) op 23 mei 2008 te Alblasserdam gevaar/hinder voor het overige verkeer heeft veroorzaakt, waardoor een verkeersongeval heeft plaatsgevonden;
Feit 2: op 23 mei 2008 te Alblasserdam heeft gereden op de weg zonder geldig rijbewijs.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. In deze zaak is de redelijke termijn overschreden. Het ongeval vond plaats op 22 mei 2008. Op 22 augustus 2008 was het proces-verbaal van politie gereed. Dit is vervolgens pas op 4 juni 2009 bij het openbaar ministerie binnengekomen. Vervolgens is verdachte pas op 11 maart 2010 gedagvaard om op 8 juni 2010 ter zitting te verschijnen. De raadsman is van mening dat deze lange periode van inactiviteit dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De officier van justitie is van oordeel dat, indien de rechtbank zou oordelen dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn door het openbaar ministerie, aan de overschrijding van de redelijke termijn geen rechtsgevolg behoeft te worden verbonden vanwege de complexiteit en de aard van de zaak en dat daarom kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden. De officier van justitie heeft subsidiair aangevoerd dat overschrijding van de redelijke termijn zou kunnen leiden tot strafvermindering.
De rechtbank oordeelt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat de verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De redelijke termijn begint te lopen op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht, waaraan hij in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie strafvervolging zal worden ingesteld. Voor wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen. De redelijkheid van de duur van een strafzaak is onder meer afhankelijk van de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 15 juni 2008, zijnde de datum waarop verdachte is aangehouden en verhoord. Op 22 juni 2010 wijst de rechtbank vonnis.
Naar het oordeel van de rechtbank is het recht van verdachte op een openbare behandeling binnen een redelijke termijn in het onderhavige geval geschonden. In de onderhavige zaak is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een langer tijdsverloop dan de als uitgangspunt te hanteren termijn van twee jaar rechtvaardigen.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte op 15 juni 2008 is verhoord, dat het proces-verbaal van politie reeds op 22 augustus 2008 gereed was en dit pas op 4 juni 2009 bij het openbaar ministerie is binnengekomen. Vervolgens is verdachte pas op 11 maart 2010 gedagvaard om ter terechtzitting te verschijnen. De rechtbank acht deze zaak niet dermate ingewikkeld van aard, dat het tijdsverloop in eerste aanleg hierdoor zou kunnen worden gerechtvaardigd.
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van een uitzonderlijk geval. Derhalve is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
In deze zaak is sprake van de verdenking dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Het is van groot belang dat de zorgplicht van een verkeersdeelnemer om zich in het verkeer voorzichtig en oplettend te gedragen duidelijk wordt gemaakt aan een ieder. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het belang van de maatschappij bij een inhoudelijke behandeling van deze zaak zwaarwegender dan het belang van de verdachte bij behandeling binnen een redelijke termijn.
De geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gecompenseerd met strafvermindering als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.
Tot slot zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1. primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert dat standpunt op de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie, het proces-verbaal verkeersongevals-analyse, alsmede de processen-verbaal van verhoor van de getuigen [getuige 1], [slachtoffer] en [getuige 2].
Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval.
Verdachte is hiervoor aansprakelijk. Hij heeft een verkeersbord genegeerd en reed op de verkeerde weghelft. Toen verdachte wilde oversteken was een hem tegemoetkomende auto al zeer dichtbij.
Volgens het onderzoek van de politie heeft verdachte niet gereden op het meest rechts gelegen deel van de weg. Als gevolg hiervan heeft hij een aanrijding veroorzaakt. Ter hoogte van een parkeerplaats is hij overgestoken en heeft de bestuurster van een auto geen voorrang gegeven. Daarnaast heeft [getuige 2] verklaard dat verdachte niet heeft omgekeken bij het oversteken. [getuige 1] heeft verklaard dat de aanrijding is veroorzaakt doordat verdachte zonder te stoppen de weg op is gereden. Daarnaast was verdachte niet in het bezit van een geldig rijbewijs.Als bestuurder was verdachte verantwoordelijk voor degene die hij vervoerde. Verdachte heeft deze verantwoordelijkheid verzaakt. In de visie van de officier van justitie heeft verdachte zeer onoplettend gereden en heeft als gevolg van zijn schuld het ongeval plaatsgevonden.
De officier van justitie acht het onder 2. tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert dit standpunt op de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 8 juni 2010 en op het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 mei 2008.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1. primair tenlastegelegde feit bepleit. Uit de omstandigheid dat verdachte de auto niet zou hebben gezien, terwijl deze wel zichtbaar was, kan niet volgen dat verdachte aanmerkelijk onoplettend heeft gereden. Verdachte heeft de auto wel gezien en dus wel opgelet. Evenmin kan de schuld van verdachte worden afgeleid uit de ernst van de gevolgen van het ongeval. Dat verdachte het verkeersbord, model C15 van bijlage 1 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 heeft genegeerd is niet van belang, nu dit bord ver voor de plaats van het ongeval stond. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij in plaats van over te steken rechtdoor is blijven rijden omdat hij de drukte wilde vermijden. Hij heeft dus juist veilig gereden, hetgeen evenzeer blijkt uit de omstandigheid dat hij heeft willen oversteken ter hoogte van de uitrit van een parkeerplaats. Tot slot is evenmin gebleken dat verdachte te hard heeft gereden.
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte voldoende oplettend en voorzichtig gereden.
De raadsman heeft eveneens vrijspraak bepleit van het onder 1. subsidiair tenlastegelegde feit. Voor veroordeling van artikel 5 van de Wegenverkeerswet is een zekere mate van gevaarscheppend gedrag vereist. Het enkel maken van een verkeersfout is onvoldoende. Verdachte heeft op een bepaald moment ingeschat dat hij kon oversteken. Dit bleek niet zo te zijn. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij [getuige 1] ook aan heeft zien komen en daar niet geschrokken van te zijn. Zij dacht kennelijk ook dat het mogelijk was om over te steken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het ongeval heeft plaatsgevonden doordat [getuige 1] uitweek naar - gezien haar rijrichting - links en daardoor verdachte heeft aangereden, die zich al op de - gezien zijn rijrichting - rechterhelft van de weg bevond.
Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of de schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 - in het onderhavige geval het tenlastegelegde roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijden - kan worden bewezen, komt het volgens het arrest van de Hoge Raad d.d. 1 juni 2004, LJN AO5822 aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft dit nog eens herhaald in zijn arrest d.d. 3 februari 2009, LJN BG9216. Daarbij verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank samengevat en zakelijk zal weergeven.
Op 23 mei 2008 reed verdachte op een bromfiets over het (brom)fietspad van de Dam te Alblasserdam, komende vanuit de richting van de Helling en gaande in de richting van de Polderstraat. Verdachte vervoerde [slachtoffer] achterop de bromfiets.
Bij onderzoek bleek dat aan verdachte geen rijbewijs A(m), bromfietscertificaat of enig ander rijbewijs was afgegeven conform art. 135 lid 1 WVW.
Verdachte reed in genoemde richting niet over het rechts van de weg gelegen (brom)fietspad. Dit terwijl komende vanuit zijn richting middels een verkeersbord C15 van de bijlage I van het Reglement Verkeersregels 1990 werd aangegeven dat hij niet langer het links van de weg gelegen (brom)fietspad diende te gebruiken, maar het rechts van de weg gelegen (brom)fietspad. Verdachte had daar derhalve over moeten steken.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij het verkeersbord niet heeft gezien en rechtdoor is blijven rijden om het drukke verkeer ter hoogte van de oversteekplaats te vermijden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, nu hij heeft verklaard dat hij het bord niet heeft gezien, onvoldoende heeft opgelet. De stelling dat verdachte de drukte wilde vermijden doet daaraan niet af. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard met de situatie ter plaatse bekend te zijn zodat des te meer van hem mocht worden verwacht dat hij het bord zou zien en daaraan gevolg zou geven.
[getuige 1] reed als bestuurster van haar auto over de rijbaan van de Dam te Alblasserdam, komende vanuit de richting van de Polderstraat en gaande in de richting van de Helling. Ter hoogte van een parkeerterrein wilde verdachte het (brom)fietspad verlaten en de rijbaan oversteken. Hierbij heeft hij de hem tegemoetkomende bestuurster [getuige 1] niet voor laten gaan. Hierdoor ontstond een aanrijding waarbij beide voertuigen zwaar beschadigd raakten.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij wel heeft opgelet op het moment dat hij besloot om over te steken. Hij heeft vaak naar het verkeer achter zich op de rijbaan gekeken. Vóór hem zag hij [getuige 1] tegemoet komen, maar volgens verdachte had hij nog genoeg tijd en ruimte om de weg op te rijden. Hij is vervolgens overgestoken.
[getuige 1] heeft verklaard dat ter hoogte van een parkeerterrein aan de rechterkant van de weg verdachte plotseling de weg op kwam rijden. Zij kon deze brommer niet meer ontwijken en er volgde een aanrijding. De brommer was zonder te stoppen de weg opgereden.
Ook getuige [getuige 2], die op de fiets over de Dam in de richting van de Helling reed en verdachte tegemoet zag komen rijden, heeft verklaard dat verdachte op het (brom)fietspad aan de verkeerde kant van de weg reed en dat hij plotseling de weg is overgestoken. [getuige 2] heeft dit ter terechtzitting - als getuige gehoord - herhaald.
Op grond van deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat verdachte plotseling de rijbaan is overgestoken. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat hij [getuige 1] wel aan heeft zien komen rijden, maar desalniettemin is sprake geweest van een ernstige inschattingsfout doordat verdachte dacht dat hij nog genoeg tijd en ruimte had om de weg op te rijden, terwijl dit kennelijk niet het geval was. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verdachte net vóór het moment van oversteken niet opnieuw naar links heeft gekeken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit niets is gebleken dat [getuige 1] kort vóór het ongeval met een hogere snelheid heeft gereden dan de aldaar toegestane maximumsnelheid van 50 km per uur. Daarnaast blijkt uit de verkeersongevals-analyse dat er haaientanden waren aangebracht op het wegdek waar verdachte was overgestoken, op grond waarvan verdachte voorrang diende te verlenen aan de weggebruikers op de rijbaan. Hij had dan ook zijn snelheid zodanig moeten aanpassen alvorens de weg over te steken, dat hij in staat zou zijn geweest de weg te overzien en tijdig te stoppen. Verdachte heeft dan ook onvoldoende voorzichtig en onvoldoende oplettend gereden.
Voorts heeft verdachte aangevoerd dat hij [getuige 1] op hem af zag komen rijden op het moment dat hij zich bijna bevond op de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer (gezien vanuit de rijrichting van [getuige 1]). [getuige 1] schrok van verdachte en maakte een stuurbeweging naar de linkerweghelft (gezien vanuit haar rijrichting). Op het moment dat verdachte werd geraakt door [getuige 1], reed verdachte vrijwel geheel op zijn weghelft.
De rechtbank acht deze lezing van verdachte niet geloofwaardig. Uit de verkeersongevals-analyse is gebleken dat het aangetroffen walkspoor (het spoor dat ontstaat door het rijden met een band die onder de velg heen en weer loopt als gevolg van een veel te lage bandenspanning of doordat deze band lek is) afkomstig van het linkervoorwiel van de auto van [getuige 1], is ontstaan door de aanrijding met de bromfiets. Dit spoor tekende zich direct na de aanrijding af en was gelegen op de rijstrook bestemd voor het verkeer gaande in de richting van de Helling, komende uit de richting van de Polderstraat. Dit is de rijstrook waarop [getuige 1] reed. Tevens zagen de verbalisanten dat de tussenliggende ruimte vanaf de doorgetrokken streep tot aan de aftekening van het walk-spoor ongeveer 50 cm bedroeg. Gezien het voorgaande lijkt het de rechtbank zeer onwaarschijnlijk dat [getuige 1] gereden heeft op de rijstrook bestemd voor het haar tegemoetkomende verkeer.
Als gevolg van het ongeval is de passagier van de bromfiets, [slachtoffer], lichamelijk letsel toegebracht. [slachtoffer] heeft letsel opgelopen, bestaande uit een gebroken linkerbovenbeen, een gecompliceerd gebroken linkeronderbeen, een gebroken linkervoet, twee gebroken tenen en afgestorven spieren en vaten die middels transplantatie later worden teruggezet. Verder heeft [slachtoffer] verklaard dat zij volgens de artsen nog vier tot zes maanden met pinnen in haar been moet lopen. Het gehele herstel zal een jaar duren.
De rechtbank kwalificeert het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door de genoemde feiten en omstandigheden zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dat het ontstane ongeval aan zijn schuld is te wijten. Er is hier sprake van grove schuld. Verdachte is zonder daartoe een geldig rijbewijs of bromfietscertificaat in zijn bezit te hebben gaan rijden op een bromfiets met een passagier achterop. Ondanks het feit dat verdachte bekend is met de situatie ter plaatse heeft hij het verkeersbord, model C15 van bijlage 1 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990, genegeerd. Als gevolg hiervan is verdachte op het links van de voorrangsweg gelegen fiets/bromfietspad blijven rijden, terwijl dit niet was toegestaan. Voorts is verdachte de voorrangsweg overgestoken zonder daarbij net vóór het moment van oversteken naar links te kijken, terwijl op de plaats waar hij overstak haaientanden waren aangebracht op het wegdek. Ook hier heeft verdachte onvoldoende opgelet. Als gevolg hiervan is een botsing ontstaan en heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Het bovengenoemde geheel van gedragingen van verdachte, terwijl hij als verkeersdeelnemer een zorgplicht heeft niet alleen naar de overige verkeersdeelnemers, maar ook naar zijn passagier, maakt dat hij zich zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen.
De rechtbank neemt in haar overweging mee dat er geen voertuigtechnische gebreken konden worden aangetoond die mogelijk ten grondslag hebben gelegen aan het ontstaan van het ongeval, er zich geen bijzondere weersomstandigheden hebben voorgedaan die van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan van het ongeval, en de wegsituatie duidelijk en overzichtelijk was.
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt als gevolg waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht en dat verdachte op een bromfiets heeft gereden zonder dat hij in het bezit was van een geldig rijbewijs of bromfietscertificaat.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 mei 2008 te Alblasserdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de Dam zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, onvoorzichtig en onoplettend, te rijden, immers heeft hij verdachte, gereden zonder dat aan hem verdachte, door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe het door hem bestuurde motorrijtuig behoorde en/of een bromfietscertificaat, als bedoeld in artikel 135 van de Wegenverkeerswet 1994,
en
heeft hij verdachte, rijdende op het fiets/bromfietspad op de Dam, een in zijn richting geplaatst bord, model C15 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 genegeerd,
en
heeft hij verdachte toen en aldaar onvoldoende rechts gehouden,
en
heeft hij verdachte, vanaf het door hem gevolgde fiets/bromfietspad, de weg overgestoken, op het moment, dat een hem tegemoetkomend motorrijtuig (auto) dicht genaderd was en op het wegdek haaientanden waren aangebracht, en in strijd met het gestelde in artikel 54 en 80 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, geen voorrang verleend aan een op die weg rijdend motorrijtuig (auto), immers die bestuurster niet in staat gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen,
en
heeft hij verdachte de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet zodanig geregeld, dat hij in staat was, dat motorrijtuig tot stilstand te brengen, binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen dat motorrijtuig is aangereden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
2.
op 23 mei 2008 te Alblasserdam als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, de Dam, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit/de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1.(primair)
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER ZWAAR LICHAMELIJK LETSEL WORDT TOEGEBRACHT;
2.
OVERTREDING VAN ARTIKEL 107 LID 1 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht ten aanzien van feit 1 gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden waarvan een deel van 3 maanden voorwaardelijk dient te worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis op te leggen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het ongeval voor verdachte ernstige gevolgen heeft gehad. Verdachte heeft lichamelijk letsel opgelopen aan zijn schouder. Daarnaast heeft hij geleden onder de gevolgen die het ongeval heeft gehad voor [slachtoffer]. Zij was een goede vriendin van verdachte. Uit een e-mail van de werkgever van verdachte blijkt dat verdachte meer dan anderhalf jaar heeft geworsteld met de verwerking van het ongeval. Dit heeft een negatieve invloed gehad op zijn functioneren. De fysieke en psychische gevolgen van het ongeval, de duur en de onzekerheid van het strafproces dienen zwaar te wegen indien de rechtbank tot een bestraffing komt. Bij een bestraffing dient geen straf of een geheel voorwaardelijke aan verdachte te worden opgelegd.
Tot slot heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk vanwege zijn onregelmatige werktijden.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op een verkeersdeelnemer rust een zorgplicht en verdachte is door zijn verkeersgedrag ernstig tekort geschoten in deze zorgplicht, niet alleen naar de overige verkeersdeelnemers, maar juist ook naar de door hem vervoerde passagier. Verdachte is, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig rijbewijs, op een bromfiets gaan rijden met een passagier achterop.
Ondanks het feit dat verdachte bekend is met de situatie ter plaatse heeft hij het verkeersbord, model C15 van bijlage 1 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990, genegeerd. Als gevolg hiervan is verdachte toch op het links van de voorrangsweg gelegen (brom)fietspad blijven rijden, terwijl dit niet was toegestaan. Voorts is verdachte een voorrangsweg overgestoken zonder daarbij net vóór het moment van oversteken naar links te kijken, terwijl op de plaats waar hij overstak haaientanden waren aangebracht op het wegdek. Hierdoor is een aanrijding ontstaan, als gevolg waarvan de achterop zittende passagier zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Gelet op het geheel van gedragingen is verdachte ernstig tekort geschoten in de oplettendheid en voorzichtigheid die van een verkeersdeelnemer worden verwacht.
Door toedoen van verdachte heeft het slachtoffer verschillende (deels gecompliceerde) botbreuken opgelopen, waarvoor zij meerdere keren geopereerd is. Ook zat er een wond op haar scheenbeen waar plastische chirurgie aan te pas moest komen. Het slachtoffer heeft nog dagelijks veel pijn en zij kan haar been nog steeds niet gebruiken. Onduidelijk is of zij wel volledig zal herstellen.
Het slachtoffer was een goede vriendin van verdachte. De rechtbank houdt ten gunste van verdachte rekening met de psychische gevolgen die het ongeval bij verdachte heeft veroorzaakt. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven meer dan anderhalf jaar te hebben geworsteld met de verwerking van het ongeval, hetgeen een negatieve invloed heeft gehad op zijn functioneren.
De rechtbank heeft gezien dat uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d.
12 mei 2010 van verdachte niet blijkt van veroordelingen voor soortgelijke delicten als het onder 1. primair bewezen verklaarde. Wel heeft verdachte op 3 juni 2008 een transactie voldaan voor rijden zonder geldig rijbewijs (pleegdatum 7 maart 2008) en is hij op 10 december 2009 veroordeeld wegens rijden zonder geldig rijbewijs (pleegdatum 4 maart 2009).
In het bijzonder betrekt de rechtbank in haar afwegingen dat verdachte ten behoeve van zijn werkzaamheden op het bezit van zijn rijbewijs is aangewezen.
De rechtbank gebruikt als uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken. Het uitgangspunt voor een delict als feit 1 is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte redenen om van dit uitgangspunt af te wijken. De rechtbank acht een gevangenisstraf in dit geval niet op zijn plaats, gezien de gevolgen die het ongeval ook voor verdachte heeft gehad. De rechtbank zal het uitgangspunt van twee maanden gevangenisstraf omzetten in een vergelijkbaar aantal uren werkstraf. Dit betekent dat een werkstraf voor de duur van 120 uur passend is en dat, indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 60 dagen.
Echter, nu de zaak niet binnen de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is behandeld, zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van deze straf. Met toepassing van de strafreductie ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering zal de rechtbank verdachte veroordelen tot werkstraf voor de duur van 100 uren en zal, indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 50 dagen.
Voorts acht de rechtbank enerzijds van belang dat verdachte ten behoeve van zijn werkzaamheden op het bezit van zijn (inmiddels behaalde) rijbewijs is aangewezen. Anderzijds zal de rechtbank bij de bepaling van de hierna te noemen straf rekening houden met de omstandigheid, dat verdachte - zoals hierboven vermeld - op 7 maart 2008 en 4 maart 2009 betrapt is op rijden zonder geldig rijbewijs, en nu wordt veroordeeld terzake van een misdrijf waarbij het rijden zonder rijbewijs een rol heeft gespeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden noodzakelijk is. Gelet op de genoemde persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank het deel van negen maanden voorwaardelijk opleggen met een daaraan gekoppeld een proeftijd van twee jaar. Dit voorwaardelijk deel dient tevens als waarschuwing aan verdachte om in de toekomst oplettend en voorzichtig aan het verkeer deel te nemen.
Gelet op de hiervoor vermelde transactie, respectievelijk veroordeling acht de rechtbank het passend en geboden om verdachte in deze zaak ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde een geldboete op te leggen die gelijk is aan de door de officier van justitie gevorderde straf van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip waarop de schade is ontstaan.
Op 22 april 2010 is ter griffie een brief ontvangen van SRK Rechtsbijstand, de gemachtigde van [slachtoffer]. Hierin is medegedeeld dat de vordering van [slachtoffer] is ingetrokken. De vordering behoeft derhalve niet beoordeeld te worden.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen berusten op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 62, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 107, 175, 177, 178 en 179 van de Wegenverkeerswet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
ten aanzien van het onder 1. primair bewezenverklaarde:
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 (éénhonderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 (twaalf) maanden, waarvan 9 (negen) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde:
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 500,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Abdoelkadir, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 juni 2010.
Mr. Van Vugt is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 23 mei 2008 te Alblasserdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmede rijdende over de weg, de Dam zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden, immers
heeft hij verdachte, gereden zonder dat aan hem verdachte, door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe het door hem bestuurde motorrijtuig behoorde en/of een bromfietscertificaat, als bedoeld in artikel 135 van de Wegenverkeerswet 1994,
en/of
heeft hij verdachte, rijdende op het fiets/bromfietspad op de Dam, een in zijn richting geplaatst bord, model C15 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 genegeerd,
en/of
heeft hij verdachte toen en aldaar onvoldoende rechts gehouden,
en/of
heeft hij verdachte, vanaf het door hem gevolgde fiets/bromfietspad, de weg overgestoken, althans opgereden, en/of van rijstrook gewisseld, op het moment, dat een hem tegemoetkomend motorrijtuig (auto) dicht genaderd was en/of op het
wegdek haaientanden waren aangebracht, en/of in strijd met het gestelde in artikel 54 en/of 80 van het Regelement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, geen voorang verleend aan een op die weg rijdend motorrijtuig (auto), immers
die bestuurster niet in staat gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen,
en/of
heeft hij verdachte de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet zodanig geregeld, dat hij in staat was, dat motorrijtuig tot stilstand te brengen, binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen dat motorrijtuig is aangereden en gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2008 te Alblasserdam als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets), daarmee rijdende op de weg, de Dam, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd,
immers, heeft hij verdachte, gereden zonder dat aan hem verdachte, door de bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994, een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen waartoe het door hem bestuurde motorrijtuig behoorde en/of een bromfietscertificaat, als bedoeld in artikel 135 van de Wegenverkeerswet 1994,
en/of
heeft hij verdachte, rijdende op het fiets/bromfietspad op de Dam, een in zijn richting geplaatst bord, model C15 van de bijlage 1 van het Reglement Verkeerstekens en Verkeersregels 1990 genegeerd,
en/of
heeft hij verdachte toen en aldaar onvoldoende rechts gehouden,
en/of
heeft hij verdachte, vanaf het door hem gevolgde fiets/bromfietspad, de weg overgestoken, althans opgereden, en/of van rijstrook gewisseld, op het moment, dat een hem tegemoetkomend motorrijtuig (auto) dicht genaderd was en/of op het
wegdek haaientanden waren aangebracht, en/of in strijd met het gestelde in artikel 54 en/of 80 van het Regelement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, geen voorang verleend aan een op die weg rijdend motorrijtuig (auto), immers
die bestuurster niet in staat gesteld ongehinderd haar weg te vervolgen,
en/of
heeft hij verdachte de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet zodanig geregeld, dat hij in staat was, dat motorrijtuig tot stilstand te brengen, binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig tegen dat motorrijtuig is aangereden en gebotst;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2008 te Alblasserdam als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) heeft gereden op de weg, de Dam, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Parketnummer: 11/800386-09
Vonnis d.d. 22 juni 2010