ECLI:NL:RBDOR:2010:BM8110

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
17 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500508-09 en 11/710458-09 (gevoegd) PROMIS
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord door brandstichting met brandversnellend middel

Op 17 juni 2010 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 december 2009 in Dordrecht, waar de verdachte een vrouw met een brandversnellend middel, zoals terpentine, heeft overgoten en vervolgens in brand heeft gestoken. Het slachtoffer liep hierdoor ernstige brandwonden op en heeft blijvende schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verminderd toerekeningsvatbare toestand door een persoonlijkheidsstoornis, opzettelijk en met voorbedachte rade heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van € 15.150,00 aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 11/500508-09 en 11/710458-09 (gevoegd) [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juni 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [1974],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht,
(hierna: verdachte).
Raadsvrouw Mr. E.A. Blok, advocaat te Rotterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 juni 2010, waarbij de officier van justitie mr. L. Visser, de verdachte en zijn raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd. De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1(parketnummer11/500508-09)
(primair) op 6 december 2009 te Dordrecht (samen met een ander) geprobeerd heeft [benadeelde partij 1] met opzet en voorbedachte rade van het leven te beroven, door haar met brandbare vloeistof te overgieten en in brand te steken;
(subsidiair) op 6 december 2009 te Dordrecht die [benadeelde partij 1] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door haar opzettelijk met brandbare vloeistof te overgieten en in brand te steken;
Feit 2 (parketnummer 11/710458-09)
op 2 januari 2009 te Dordrecht [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door haar een of meer keren in het gezicht te slaan en/of van de trap te duwen, waardoor zij pijn en/of letsel heeft ondervonden;
Feit 3 (parketnummer 11/710458-09)
op 2 januari 2009 te Dordrecht opzettelijk tegen de auto van [benadeelde partij 3] is gesprongen, waardoor de auto is beschadigd.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit, poging tot moord, wettig en overtuigend bewezen en baseert zijn standpunt op de volgende bewijsmiddelen:
- De aangifte en aanvullende verklaringen van aangeefster [benadeelde partij 1] (hierna: aangeefster) met de daarbij behorende foto's.
- De verklaring van [medeverdachte] (hierna: medeverdachte), die in haar laatste verklaring bij de politie een voor verdachte belastende verklaring heeft afgelegd.
- De getuigenverklaringen van [getuige 1], arrestantenverzorger [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4];
- De processen-verbaal van bevindingen, waarin wordt gerelateerd dat aangeefster [benadeelde partij 1] tegen de verbalisanten heeft gezegd dat zij door verdachte, wonende aan de [adres], in brand is gestoken en waarin voorts wordt vermeld dat verdachte en medeverdachte in de betreffende woning zijn aangetroffen.
- De vroeghulprapportage van 9 december 2009, waarin staat dat verdachte heeft verklaard betrokken te zijn bij het misdrijf.
De Hoge Raad heeft bepaald dat een vroeghulprapport niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat de reclasseringsmedewerker vanwege zijn hulpverleningsrelatie een beperkt verschoningsrecht toekomt. De officier van justitie is echter van mening dat de reclasseringsmedewerker in een vroeghulprapport als voorlichter optreedt en hem daarom geen verschoningsrecht toekomt. Daarnaast heeft verdachte uitdrukkelijk ingestemd en toestemming verleend om de gespreksaantekeningen in een rapport op te nemen. Het vroeghulprapport kan, volgens de officier van justitie, in deze zaak dan ook wel als bewijs dienen.
- Het proces-verbaal van bevindingen, waarin wordt gerelateerd dat de in het reclasseringsrapport genoemde daderwetenschap niet door de verbalisanten aan de verdachte is verteld
Om de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster te onderbouwen, heeft de officier van justitie een aantal ondersteunende bewijsmiddelen voorgedragen. Het gaat daarbij om de deskundigenrapportage van de heer Horselenberg en zijn bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring.
Deskundige Horselenberg heeft aangegeven dat de verklaringen van aangeefster op sommige punten wisselend zijn, maar grotendeels overeenstemmen en dat aan die verklaringen de hoogste mate van betrouwbaarheid kan worden toegekend.
Dat aangeefster op het moment van de brandstichting een gat in haar geheugen heeft gehad of in een psychose verkeerde, is nergens uit gebleken. Verder komen de verklaringen van aangeefster overeen met wat de medeverdachte heeft verklaard.
Verder heeft de officier van justitie ook op de volgende bewijsmiddelen gewezen:
- Het proces-verbaal van bevindingen, waarin is gerelateerd dat op een tweetal spijkers een stukje stof te zien was. Dit ondersteunt de verklaring van aangeefster die heeft verklaard dat verdachte een aan de spijkers hangende handdoek met kracht van de spijkers heeft afgerukt.
- Het proces-verbaal van bevindingen, waarin is gerelateerd dat aangeefster een kamer had geregeld bij verdachte aan de [adres] te Dordrecht.
- De NFI letselrapportage van 12 mei 2010, waarin een tweetal scenario's wordt geschetst, wat de mogelijke oorzaak is dat aangeefster verbrand is. Het eerste scenario houdt in dat aangeefster zichzelf heeft overgoten met een brandversnellende stof en vervolgens in brand heeft gestoken en het tweede scenario houdt in dat een ander aangeefster heeft overgoten en in brand gestoken. In het tweede scenario is niet goed te verklaren waarom alleen de handrug van de rechterhand, en niet de handpalm, is verbrand.
De officier van justitie is van oordeel dat dit laatste is te verklaren door het feit dat, zoals aangeefster heeft verklaard, dat terwijl zij in brand stond, zij haar telefoon uit een zak aan de linkerkant van haar broek heeft gepakt. De deskundige van het NFI kende deze informatie niet ten tijde van het opstellen van de rapportage en aangeefster heeft deze verklaring afgelegd, voordat dit scenario in de NFI rapportage was geschetst. De officier van justitie heeft gesteld dat op grond van de genoemde bewijsmiddelen en op basis van de door aangeefster afgelegde verklaring, het niet aannemelijk is dat aangeefster zichzelf heeft overgoten en in brand heeft gestoken.
- De NFI rapportage van 22 februari 2010, waaruit blijkt dat op en in de schoenen van verdachte terpentine en wasbenzine is aangetroffen.
De officier van justitie vindt het onbegrijpelijk dat verdachte zich niet heeft uitgelaten over zijn mogelijke betrokkenheid bij dit incident en zich niet meewerkend heeft opgesteld. Als verdachte stelt dat iemand anders dit misdrijf heeft gepleegd en hij dus onterecht vastzit, mag juist verwacht worden dat verdachte zou meewerken. De bewijsmiddelen winnen, in de ogen van de officier van justitie, door de weigerachtige houding van verdachte aan kracht.
Feit 2
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de mishandeling, omdat aangeefster [benadeelde partij 2] wisselend verklaard heeft. Daarnaast zijn er geen getuigen die de mishandeling hebben gezien en bevat het dossier geen ander ondersteunend bewijs.
Feit 3
De officier van justitie is van mening dat de aan verdachte ten laste gelegde vernieling van de personenauto van aangeefster [benadeelde partij 3] (hierna: aangeefster) wettig en overtuigend bewezen is. De officier van justitie heeft zijn standpunt gebaseerd op de verklaringen van verdachte, aangeefster en de getuigenverklaring van [getuige 5].
4.2 Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot moord of doodslag omdat volgens de raadsvrouw het bewijs ontbreekt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken van poging tot moord, aangezien de voorbedachte rade ontbreekt en eerder sprake zou zijn van een directe hevige gemoedsbeweging.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster en de medeverdachte inconsistent zijn en niet met elkaar overeenstemmen. De verklaringen van aangeefster zouden op sommige punten onjuist zijn. Dit komt volgens de raadsvrouw door de psychiatrische en verslavingsproblematiek van beide vrouwen. Ook zijn aangeefster en de medeverdachte door de politie suggestief verhoord en daarmee in een bepaalde richting gestuurd. De medeverdachte heeft er volgens de raadsvrouw belang bij om belastend ten opzichte van verdachte en ontlastend ten aanzien van zichzelf te verklaren.
De raadsvrouw acht het mogelijk dat aangeefster ten onrechte verdachte heeft belast omdat zij ten tijde van de brand in een psychose verkeerde door de brandstichting die even daarvoor had plaatsgevonden. Ook is het mogelijk dat aangeefster door die eerdere brand, voordat zij in brand werd gestoken, een gat in haar geheugen heeft gehad.
De raadsvrouw stelt zich verder op het standpunt dat het reclasseringsrapport, volgens jurisprudentie van de Hoge Raad, niet als bewijsmiddel mag worden gebruikt. Daarnaast is de verdediging niet in staat geweest de reclasseringsmedewerker, die het rapport heeft opgesteld, te horen.
Uit de NFI rapportage van 22 februari 2010 blijkt dat op en in de schoenen van verdachte terpentine is aangetroffen. Volgens de raadsvrouw wordt terpentine ook in schoensmeer gebruikt en toont dit feit niets aan over de betrokkenheid van verdachte bij dit feit.
Verder heeft de raadsvrouw betoogd dat aan het NFI letselrapport van 12 mei 2010 veel waarde dient te worden toegekend. Volgens de raadsvrouw heeft de forensisch arts het mogelijk geacht dat aangeefster zichzelf in brand heeft gestoken. Aangeefster heeft de fles terpentine met rechts vastgehouden en de terpentine over de linkerzijde van haar lichaam gegoten en vervolgens aangestoken. Volgens de raadsvrouw wordt hiermee het letsel van aangeefster aan de rugzijde van de rechterhand verklaard.
Feit 2
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor de mishandeling van aangeefster [benadeelde partij 2]. Aangeefster heeft op verschillende momenten wisselend verklaard over wat er op 2 januari 2009 tussen haar en verdachte is voorgevallen. Deze verklaringen zijn op belangrijke punten inconsistent en om die reden onbetrouwbaar.
Feit 3
De raadsvrouw heeft aangegeven zich ten aanzien van dit feit aan het oordeel van de rechtbank te refereren.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel de mishandeling van aangeefster [benadeelde partij 2] niet wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom van het onder feit 2 tenlastegelegde vrijspreken.
Feit 1
Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van aangeefster en de medeverdachte betrouwbaar zijn. De raadsvrouw heeft immers betoogd dat de verklaringen van aangeefster en de medeverdachte inconsistent zijn en niet met elkaar overeenstemmen. De reden dat aangeefster en de medeverdachte zo verklaren zou gelegen zijn in de door de raadsvrouw gestelde psychiatrische en verslavingsproblematiek van aangeefster en de medeverdachte. Daarnaast heeft de raadsvrouw betoogd dat de politie medeverdachte en aangeefster suggestief heeft verhoord. Om deze redenen zouden de verklaringen onbetrouwbaar zijn.
Nergens is uit gebleken dat de door de raadsvrouw gestelde psychiatrische en verslavingsproblematiek bij aangeefster en medeverdachte invloed hebben gehad op de verklaringen.
De rechtbank merkt op dat medeverdachte en aangeefster op sommige momenten suggestief zijn verhoord. Zij hebben echter steeds zelf en op eigen initiatief nieuwe informatie aangedragen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de verklaringen van aangeefster op sommige punten inconsistent zijn. Naar het oordeel van de deskundige Horselenberg is de eerste verklaring van aangeefster op 6 december 2009 naar alle waarschijnlijkheid waarheidsgetrouw. Hij heeft zich hierbij gebaseerd op het feit dat aangeefster feiten heeft verklaard, die na verificatie correct bleken te zijn. De deskundige wil met de term 'waarheidsgetrouw' aangeven, dat de verklaring van aangeefster de hoogste mate van betrouwbaarheid toekomt. De deskundige heeft verklaard dat aangeefster redelijk consistent heeft verklaard.
De rechtbank is met de deskundige van oordeel dat de verklaringen waarheidsgetrouw en ook betrouwbaar zijn, aangezien de verklaringen op belangrijke punten en in voldoende mate consistent zijn en met elkaar overeenstemmen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat aangeefster direct ná de brand, toen de politie ter plaatse was, de naam van verdachte als dader heeft genoemd en dat niet is gebleken dat zij toen psychotisch was.
De verklaringen van aangeefster stemmen inderdaad niet geheel overeen met de verklaringen van de medeverdachte (en getuige [getuige 1]). De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze verklaringen op belangrijke punten en in voldoende mate consistent en in overeenstemming zijn met elkaar. Daarom acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar en kunnen ze gebruikt worden voor het bewijs.
De feiten
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank zakelijk zal weergeven.
Op 6 december 2009 zijn verdachte en medeverdachte naar de schuur gegaan waar aangeefster de nacht doorbracht. In die schuur is onenigheid ontstaan. Op enig moment heeft verdachte terpentine over spullen van aangeefster gegoten en in brand gestoken.
Verdachte en medeverdachte hebben daarna de schuur verlaten. Zij namen de fiets van aangeefster mee. Aangeefster heeft daarover haar ongenoegen geuit. Medeverdachte heeft verklaard dat verdachte daarna is teruggegaan naar de schuur. Medeverdachte heeft daarna verklaard: "En toen is dat met [benadeelde partij 1] gebeurd, snap je?"
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte nadat hij was weggelopen, terugkwam en op haar af 'schoot', terpentine over haar heen goot uit de fles en haar gelijk in brand stak. Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte haar met haar eigen aansteker in brand heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat het scenario dat aangeefster zichzelf in brand heeft gestoken op grond van de bewijsmiddelen onaannemelijk is en door de inhoud van die bewijsmiddelen wordt weerlegd.
Aangeefster heeft verklaard dat zij vervolgens over de grond is gaan rollen om het vuur uit te krijgen en hard heeft gegild. Doordat aangeefster haar telefoon uit haar broek heeft gehaald om de politie en ambulance te bellen, heeft zij haar hand 'gigantisch' verbrand. Getuige [getuige 3] heeft op het hulpgeroep van aangeefster 1-1-2 gebeld, aangeefster meegenomen naar zijn woning en haar onder de douche gezet. Aangeefster heeft ten gevolge van de brand zeer ernstig letsel opgelopen.
Verdachte is weggelopen, nadat hij aangeefster in brand heeft gestoken.
Aangeefster heeft bij het eerste contact met de politie de naam van verdachte genoemd als dader.
Verdachte heeft zelf niets verklaard over de tegen hem gerichte verdenking. In de schoenen van verdachte is kookpuntbenzine aangetroffen. Ook op de spijkerbroek van verdachte zijn vluchtige stoffen aangetroffen, die van aardoliedestillaat afkomstig kunnen zijn.
In de tuin bij de betreffende schuur is een witte plastic fles met opschrift 'wasbenzine' aangetroffen. In deze fles zat kookpuntbenzine. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte aangeefster met een brandversnellend middel heeft overgoten en in brand gestoken. Of dit terpentine of wasbenzine is geweest, of beide stoffen, laat de rechtbank in het midden. Vaststaat dat aangeefster door verdachte met een brandversnellend middel is overgoten. Een brandversnellend middel is ook op de broek en schoenen van verdachte aangetroffen. Verdachte heeft niet verklaard hoe deze stoffen op zijn broek en schoenen terecht zijn gekomen. Op basis van alle bovenstaande feiten is de rechtbank van oordeel dat geen andere verklaring aannemelijk is, dan dat dit brandversnellend middel door dit incident op zijn kleding terecht is gekomen.
Opzet en voorbedachte rade
De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade heeft gehandeld. Met betrekking tot het opzet overweegt de rechtbank dat uit het feit dat verdachte aangeefster heeft overgoten met een brandversnellende stof en vervolgens in brand heeft gestoken, verdachte minst genomen met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Verdachte heeft even daarvoor de uitwerking gezien van brandstichting met een brandversnellend middel. Toen verdachte de spullen van aangeefster in brand stak was voor medeverdachte en aangeefster namelijk een steekvlam zichtbaar. Door aangeefster te overgieten met een brandversnellend middel en in brand te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster ten gevolge van de brandwonden zou komen te overlijden.
Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachte rade overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals de Hoge Raad, in aansluiting op eerdere jurisprudentie, in zijn arrest van 27 juni 2000, NJ 2000, 605 heeft geoordeeld, is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Nadat verdachte van de schuur is weggelopen, is hij teruggelopen naar aangeefster. Verdachte heeft aangeefster vervolgens overgoten met een brandversnellende stof, waarna hij aangeefster in brand heeft gestoken. Verdachte heeft nadat hij de brandversnellende stof over aangeefster heeft gegoten, en voordat hij die vloeistofstof aanstak, een moment gehad waarin bezinning op zijn handelen mogelijk was.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte met opzet en voorbedachte rade heeft gehandeld.
Feit 3
Getuige [getuige 5] heeft gezien dat verdachte op 2 januari 2009 met zijn knieën tegen het voorspatbord van de auto van zijn vrouw is 'geknald'. Hierdoor is in het voorspatbord een deuk ontstaan. De auto, een witte Peugeot 106 XN, stond op dat moment geparkeerd aan de Riouwstraat de Dordrecht.
Aangeefster [benadeelde partij 3] heeft verklaard dat haar man heeft gezien dat verdachte over haar auto heen sprong via het rechtervoorspatbord.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 2 januari 2009 op de auto heeft geleund toen hij wilde opstaan en daarbij de auto heeft beschadigd.
Uit de verklaringen van [getuige 5] en [benadeelde partij 3] begrijpt de rechtbank dat verdachte, terwijl hij sprong, de auto met zijn knieën heeft geraakt, waardoor de auto beschadigd is.
Op grond van deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de auto van aangeefster heeft beschadigd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (primair)
op 06 december 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade [benadeelde partij 1]
van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij 1] met (een)
brandversnellend(e) middel(en) (terpentine en/of wasbenzine) heeft overgoten
envervolgens in brand heeft gestoken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 02 januari 2009 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een personenauto (merk Peugeot, type 106XN, kleur wit) geparkeerd staand
aan de Riouwstraat, toebehorende
aan [benadeelde partij 3],
heeft beschadigd door tegen
het rechtervoorspatbord van die auto te springen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1. (primair)
POGING TOT MOORD
3.
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, BESCHADIGEN.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door L. Beverloo, psychiater, over verdachte uitgebrachte rapport van 23 maart 2010 komt onder meer het navolgende naar voren:
"Er is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met borderline-, antisociale en narcistische trekken bij een 36-jarige man, tevens bekend vanuit het verleden met misbruik van alcohol en mogelijk cocaïne. De intelligentie ligt vermoedelijk tegen het niveau van zwakbegaafdheid. Gedragsproblemen in de vorm van impulsiviteit en agressie-dysregulatie staan op de voorgrond, in combinatie met een sterke narcistische krenkbaarheid, waarbij
betrokkene gewetenloos lijkt te handelen en de verantwoordelijkheid geheel buiten zichzelf plaatst. Samengevat is betrokkene in die situatie licht tot verminderd toerekeningsvatbaar te achten."
Uit het door B.Y. van Toorn, psycholoog, over verdachte uitgebracht rapport van 22 maart 2010 komt naar voren dat:
"Er is bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een narcistische en antisociale persoonlijkheidsstoornis, tevens psychopathische trekken. Daarnaast is er mogelijk sprake van een ziekelijke stoornis in de vorm van misbruik en/of verslaving aan alcohol en cannabis.
Betrokkene heeft het besef van het risico van de situatie en het consequente besef van de wederrechtelijkheid van zijn handelen echter bewust naast zich neergelegd. Het is mogelijk dat de behoefte om zijn gelijk te krijgen en de krenking ongedaan te maken te sterk geweest is. Een en ander tegen elkaar afwegende is het advies om betrokkene als licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen."
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten slechts in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en TBS met dwangverpleging.
De officier van justitie heeft gewezen op de rapporten van de psycholoog en psychiater en de conclusies onderschreven ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid en neemt de conclusies ook over, met dien verstande dat de officier van justitie verdachte licht toerekeningsvatbaar acht. Ook heeft de officier van justitie aangegeven de adviezen van de deskundigen met betrekking tot TBS met dwangverpleging te onderschrijven.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat, indien de rechtbank tot bewezenverklaring zou komen, uitgegaan moet worden van een verminderde toerekeningsvatbaarheid. Verdachte heeft in het verleden slechts een aantal boetes en éénmaal een langdurige, deels voorwaardelijke, detentie opgelegd gekregen. In de proeftijd van deze detentie heeft verdachte niet gerecidiveerd.
De raadsvrouw is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde TBS een erg zware maatregel is. Verdachte heeft tijdens de proeftijd van zijn detentie geen reclasseringscontact opgelegd gekregen. Als verdachte hulp nodig heeft, zou dit eerst door het minder zware middel van reclasseringscontact kunnen worden geboden. Volgens de raadsvrouw is verdachte bereid om aan reclasseringscontact mee te werken. Als de rechtbank wil voorkomen dat verdachte zal recidiveren, kan dit ook door het opleggen van een gevangenisstraf. Verdachte is niet gemotiveerd om aan een TBS-behandeling mee te werken.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft geprobeerd een vrouw van het leven te beroven door haar met een brandversnellend middel te overgieten en vervolgens in brand te steken. Door zijn gewetenloos en volstrekt onbegrijpelijk handelen heeft verdachte aan het slachtoffer zeer ernstig letsel en psychische schade toegebracht. Slechts door adequaat handelen van het slachtoffer door over de grond te rollen en de kleding uit te trekken én van een buurman die het slachtoffer onder een douche heeft gezet, is het leven van het slachtoffer gered.
Het huidoppervlak van het slachtoffer is door toedoen van verdachte voor 35% verbrand met tweede- en derdegraads brandwonden. De huid is op verschillende plaatsen, waaronder het gezicht, de hals, de borst, de rug en handen, blijvend ontsierd door littekens als gevolg van zowel de brand als de daarop gevolgde huidtransplantaties. De huid ziet er daardoor op sommige plaatsen uit als plastic en geschubte, 'krokodilachtige' huid. Sinds het incident is het slachtoffer enkele keren geopereerd en er zullen nog meerdere operaties nodig zijn om haar leven leefbaar te maken. Verder volgt het slachtoffer langdurig fysiotherapie om weer goed te kunnen gaan bewegen. Naast dit lichamelijke letsel heeft verdachte aan het slachtoffer ook psychische schade toegebracht, omdat zij regelmatig nachtmerries heeft. Voor haar psychische klachten krijgt het slachtoffer rustgevende medicatie. Het slachtoffer is door toedoen van verdachte letterlijk en figuurlijk getekend voor het leven.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf met ingrijpende en traumatische gevolgen voor het slachtoffer.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van een auto. Dit is een vervelend feit, omdat zonder enige aanleiding financiële schade is toegebracht aan de eigenaar van de auto. Ook dit is een misdrijf, maar het spreekt voor zich dat bij de bepaling van de strafmaat in verregaande mate de nadruk ligt op het eerste feit.
Voor een poging tot moord wordt gebruikelijk, voor iemand die voor het eerst in aanraking komt met justitie, een gevangenisstraf van meerdere jaren opgelegd. In deze zaak ziet de rechtbank geen enkele aanleiding om hiervan af te wijken, vooral gelet op de gruwelijke gevolgen voor het slachtoffer.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de mate waarin het feit aan de verdachte kan worden toegerekend. Daarnaast heeft de rechtbank als een strafverzwarende omstandigheid laten meewegen dat verdachte, volgens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 mei 2010, al eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Daarom acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf passend en gerechtvaardigd. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, in welke straf tevens de beschadiging van de auto en de hiervoor genoemde strafverzwarende omstandigheid is meegenomen.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten van de psychiater en psycholoog over verdachte. Beide rapporteurs komen in hun rapportages tot de conclusie dat verdachte lijdt aan een ernstige persoonlijkheidstoornis. De kans dat verdachte in de toekomst opnieuw agressief en gewetenloos zal handelen als hij wordt gekrenkt, is volgens de psychiater zeer groot. Een behandeling van verdachte op vrijwillige basis is volgens de gedragsdeskundigen gedoemd te mislukken, gezien de ernst van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte, zijn leugenachtige en manipulatieve gedrag, maar ook de neiging om zijn eigen gang te gaan zonder openheid van zaken te geven. Daarom adviseren de psychiater en psycholoog TBS met verpleging om zo de maatschappij tegen verdachte te beschermen.
De rechtbank kan zich verenigen met de bevindingen en conclusies van deze gedragsdeskundigen en neemt deze over. De rechtbank acht het voor de veiligheid van de maatschappij onaanvaardbaar dat verdachte onbehandeld en onveranderd terug zal keren in de samenleving.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat, naast de gevangenisstraf, ook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
8 Het beslag
De bij verdachte inbeslaggenomen kleding zal aan hem worden teruggegeven.
9 De benadeelde partijen
Feit 1
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 35240,00 ter zake materiële en immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 5240,00 als voorschot. Daarbij heeft hij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te kennen.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering primair af te wijzen en subsidiair de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. De geleden schade, zowel materieel als immaterieel, is niet met stukken onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 15150,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 150,- ter zake van materiële schade en € 15000,00 bij wege van voorschot ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de vordering te ingewikkeld dan dat zij zich leent voor behandeling in dit strafgeding en zal zij de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip, 6 december 2009, waarop de schade is ontstaan.
Feit 2
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 500,00 ter zake materiële schade.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Feit 3
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een schadevergoeding van € 755,65 ter zake materiële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering en gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsvrouw heeft aangegeven zich voor wat betreft deze vordering te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige, de schade aan de voorruit en een deel van de montagekosten, acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
10 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 289 en 350, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 (feit 1 bij parketnummer 710458-09) ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 (zes) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
- gelast de teruggave aan verdachte van zijn inbeslaggenomen kleding;
Benadeelde partijen
Feit 1 (parketnummer 500508-09)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van
€ 15150,00 (vijftienduizend honderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 6 december 2009 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Feit 2 (feit 1 bij parketnummer 710458-09)
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Feit 3 (feit 2 bij parketnummer 710458-09)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 3] van
€ 500,00 (vijfhonderd);
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- [benadeelde partij 1], € 15150,00 (vijftienduizend honderdenvijftig), 110 dagen hechtenis,
- [benadeelde partij 3], € 500,00 (vijfhonderd), 10 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.P.M. Jurgens, voorzitter, mr. M.A. Waals en mr. F.L.J.M. Heijnen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.N. Abdoelkadir, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 juni 2010.
Mr. F.L.J.M. Heijnen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 06 december 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade [benadeelde partij 1]
van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij 1] met (een)
brandversnellend(e) middel(en) (terpentine en/of wasbenzine) te overgieten
en/of te besprenkelen en/of (vervolgens) in de brand te steken, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 december 2009 te Dordrecht tezamen en in vereniging met
anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1],
opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel (ernstige brandwonden), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met (een) brandversnellend(e) middel(en)
(terpentine en/of wasbenzine) te overgieten en/of te besprenkelen en/of
(vervolgens) in de brand te steken;
2.
hij op of omstreeks 02 januari 2009 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een
persoon (te weten [benadeelde partij 2]), eenmaal of meerdere malen in het gezicht heeft
geslagen en/of gestompt en/of van een trap heeft geduwd en/of gegooid,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 02 januari 2009 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk
een personenauto (merk Peugeot, type 106XN, kleur wit) geparkeerd staand
op/aan de Riouwstraat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde partij 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door tegen en/of op
het rechtervoorspatbord en/of de voorruit van die auto te springen;
Parketnummers: 11/500508-09 en 11/710458-09
Vonnis d.d. 17 juni 2010