ECLI:NL:RBDOR:2010:BM6106

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/318
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.C. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van schending informatieplicht en arbeidsinschakeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 23 april 2010 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.J.J. Fraanje, en de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, vertegenwoordigd door mr. T. Franssen. Eiseres ontving sinds 18 juni 2004 een bijstandsuitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht heeft op 16 januari 2006 besloten om het recht van eiseres op bijstand met ingang van 6 januari 2006 in te trekken, omdat eiseres de informatieplicht met betrekking tot haar arbeidsinschakeling zou hebben geschonden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, die de zaak op 12 november 2009 heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet is verschenen bij twee medische keuringen en niet heeft gereageerd op een oproep voor een gesprek over haar positie op de arbeidsmarkt. Verweerder, het college, stelde dat deze gedragingen kwalificeerbaar waren als een schending van de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedragingen van eiseres niet als een schending van de inlichtingenplicht konden worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB, en dat er eerder sprake was van het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat het berustte op een onjuiste wettelijke grondslag en een ondeugdelijke motivering. Tevens heeft de rechtbank verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644,-. De rechtbank heeft bepaald dat verweerster het door eiseres betaalde griffierecht van € 41,- dient te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de verplichtingen van bijstandsontvangers en de noodzaak voor een deugdelijke motivering van besluiten door de overheid.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/318
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht,
tegen
De Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster,
gemachtigde: mr. T. Franssen, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: het
college) heeft hij besluit van 16 januari 2006 het recht van eiseres op een uitkering op grond
van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB), met ingang van 6 januari 2006, ingetrokken.
Bij brief van 6 februari 2006 heeft het college eiseres medegedeeld dat de uitkering die
eiseres op grond van de WWB ontvangt met ingang van de datum van opschorting (lees:
6 januari 2006) wordt beëindigd.
Tegen dit besluit en deze brief heeft eiseres hij brief van 24 oktober 2006, ingekomen op
25 oktober 2006, bezwaar gemaakt bij het college.
Bij besluit van 19 december 2006 heeft het college het bezwaar wegens
termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Met betrekking tot het bezwaar
betreffende de brief van 6 februari 2006 is voorts overwogen dat deze brief geen besluit in de
zin van artikel 1:3 van de Algemene wet hestuursrecht (hierna: Awb) bevat.
Tegen dit besluit, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 16 februari 2006 niet-
ontvankelijk is verklaard, heeft eiseres bij faxbericht van 5 januari 2007 beroep ingesteld hij
deze rechtbank. Dit beroep is hij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 07/16.
Bij uitspraak van 14 september 2007 (AWB 07/16) heeft de rechtbank het beroep ongegrond
verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2008 heeft de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) het
daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 december 2006
vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2006 niet-
ontvankelijk is verklaard en bepaald dat het college een nieuw besluit neemt op het bezwaar
van eiseres tegen dat besluit met inachtneming van die uitspraak.
1.2. Bij besluit van 20 februari 2009 heeft verweerster het bezwaar van 24 oktober 2006
ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres hij faxbericht van 10 maart 2009 beroep ingesteld bij de
rechtbank Dordrecht. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer
AWB 09/318.
De zaak is op 12 november 2009 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar
vader, [naam vader].
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op
verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden
waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn
arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Ingevolge het tweede lid is de belanghebbende verplicht aan het college desgevraagd de
medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze Wet.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WWB stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover van belang, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet of onvoldoende nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet dan wel de artikelen 28, tweede lid, of 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Ingevolge artikel 53a van de WWB, zoals deze bepaling luidde ten tijde in geding, bepaalt het college, onverminderd artikel 28, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Ingevolge het tweede lid, zoals dit luidde ten tijde in geding, is het college bevoegd
onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en
zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de
voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college
besluiten tot herziening van de bijstand.
Ingevolge artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB kan het college,
onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een
besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit herzien of intrekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een
te hoog bedrag verlenen van bijstand.
2.2. Het bestreden besluit
Verweerder heeft in het bestreden besluit de beslissing gehandhaafd om het recht van eiseres
op een uitkering op grond van de WWB met ingang van 6 januari 2006 in te trekken.
Verweerder overweegt hiertoe dat eiseres de informatieplicht ten aanzien van de arbeidsinschakeling heeft geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Verweerder baseert de intrekking op artikel 17, eerste lid, juncto artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB.
2.3. De gronden van beroep
Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe het volgende
aangevoerd. Eiseres betwist dat het niet reageren op de uitnodigingsbrief van 5 januari 2006
(opschortingsbesluit) heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van
bijstand. Voorts betwist eiseres dat hierdoor het recht op bijstand niet kon worden
vastgesteld. Eiseres verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 2 augustus 2008 waarin is
overwogen dat het 'niet naar behoren meewerken aan een re-integratievoorziening' geen
reden is de bijstandsuitkering te beëindigen. Wel kan hiervoor een maatregel worden
opgelegd. Eiseres heeft slechts één avond per week bij het ROC Da Vinci College gewerkt,
als onderwijsassistente. Het daarmee genoten salaris was onvoldoende om in het eigen
levensonderhoud te voorzien. Eiseres meent dan ook dat zij over de periode van de
arbeidsovereenkomst aanspraak had op aanvullende bijstand. Bij beschikking van 17 oktober
2006 is eiseres met ingang van 8 september 2006 wederom een bijstandsuitkering toegekend.
Kennelijk behoorde zij toen volgens verweerder wel tot de kring van gerechtigden.
2.4. Beoordeling door de rechtbank
2.4.1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het bestreden besluit uit van de volgende
feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving een bijstandsuitkering sedert 18 juni 2004. Om medische redenen was
eiseres bij besluit van 11 juli 2005 tijdelijk tot 31 december 2005 vrijgesteld van de
arbeidsverplichting. Op 6 december 2005 heeft eiseres een gesprek gehad met haar
bijstandsconsulent in verband met een voorgenomen medisch heronderzoek. Vervolgens is
eiseres tot tweemaal toe, op 16 december 2005 en op 29 december 2005, uitgenodigd voor
een medisch onderzoek bij Aob/Compaz, ter vaststelling van haar vaardigheden en
beperkingen ten aanzien van arbeidsinschakeling. Eiseres is op deze afspraken niet
verschenen. Bij opschortingsbeschikking van 5 januari 2006 is eiseres in de gelegenheid
gesteld om, binnen een (herstel)termijn van 7 dagen, contact op te nemen met haar
bijstandsconsulent voor een gesprek over haar positie en mogelijkheden op
de arbeidsmarkt. Eiseres heeft op deze oproep niet gereageerd.
2.4.2. Verweerder heeft aan de intrekking van het besluit tot toekenning van het recht op
bijstand ten grondslag gelegd dat sprake is van schending van de informatieplicht ten aanzien
van de arbeidsinschakeling, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden
vastgesteld. Verweerder heeft de intrekking doen steunen op artikel 17, eerste lid, juncto
artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB.
2.4.3. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 22 juli 2008 volgt dat het besluit van 16 januari 2006 niet eerder aan eiseres is toegezonden dan op 23 oktober 2006. Gelet hierop is dit besluit in verband met het bepaalde in artikel 3:40, gelezen in samenhang met artikel 3:41, eerste lid, van de Awb niet eerder dan per 24 oktober 2006 in werking getreden. Voorts geldt dat eiseres bij besluit van 17 oktober 2006 met ingang van 8 september 2006 een nieuwe bijstandsuitkering is toegekend voor de noodzakelijke bestaanskosten. Derhalve is de in het geding zijnde periode beperkt van 6 januari 2006 tot 8 september 2006.
2.4.4. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit geen stand houdt. Volgens de van toepassing zijnde jurisprudentie van de CRvB, onder andere de uitspraken van 14 augustus 2008 (LJN BE2717) en 4 mei 2009 (LJN BI4352), wordt onderscheid gemaakt tussen de verplichting tot het verstrekken en verifiëren van inlichtingen, welke zien op een (totale) herbeoordeling van het recht op bijstand, en de verplichting tot het gebruik maken van een voorziening, dan wel meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De laatste verplichting is geregeld in artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB.
Blijkens het verhandelde ter zitting stelt verweerder zich op het standpunt dat niet aan de orde is in hoeverre eiseres gelet op haar persoonlijke omstandigheden en het beschikken over middelen in aanmerking kwam voor bijstand, maar of en in hoeverre aan haar de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van de WWB konden worden opgelegd.
De rechtbank kan, gelet op de onder 2.4.1. genoemde feiten en omstandigheden, verweerder
niet volgen in de stelling dat de gedragingen van eiseres - het tot tweemaal toe zonder
voorafgaande kennisgeving niet verschijnen bij de medische keuring en het geen gehoor
geven aan de oproep voor een gesprek aangaande haar positie en mogelijkheden op de
arbeidsmarkt - zijn te kwalificeren als een schending van de inlichtingenplicht. Verweerder heeft in het bestreden besluit dan ook niet in redelijkheid kunnen volhouden dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Gelet hierop was geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. Veeleer was
sprake van het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot
arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9 van de WWB. Hiervoor had, mits verwijtbaar.
een maatregel kunnen worden opgelegd met toepassing van artikel 18 van de WWB.
2.4.5. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit berust op
een onjuiste (wettelijke) grondslag en een ondeugdelijke motivering, zodat dit besluit is genomen in strijd met vorengenoemde artikelen van de WWB en artikel 3:2, juncto artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het bestreden besluit komt dan ook voor vernietiging in aanmerking.
2.4.6. Het beroep is derhalve gegrond.
2.4.7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerster op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
2.4.8. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om verweerster met toepassing van artikel
8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de
behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op 1 oktober 2009 is in
werking getreden het Besluit houdende aanpassing van de bijlage bij het Besluit
proceskosten bestuursrecht in verband met de indexering van bedragen in die bijlage. Artikel
II van het besluit bepaalt dat ten aanzien van bezwaar of beroep dat vóór de datum van
inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, de bijlage bij het Besluit proceskosten
bestuursrecht van toepassing blijft zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond
van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het
beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-
en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft
moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in
aanmerking komen.
Omdat aan eiseres ter zake van dit geschil een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag
aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- vergoedt;
- veroordeelt verweerster in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op
€ 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (waaronder begrepen € 98,- aan eigen bijdrage), welke kosten verweerster aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, en door deze en M.G. den Ambtman, griffier, ondertekend.