parketnummer: 11/510451-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 mei 2010
[verdachte],
geboren in [1988],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht.
Raadsman: mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 april 2010, waarbij de officier van justitie mr. W.B.J. ten Have, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met (een) ander(en), althans alleen, op 6 juni 2009 te Dordrecht met geweld en/of dreiging met geweld tegen [slachtoffer] een geldbedrag en/of passen van hem heeft weggenomen.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer], diens nadere verklaring, de medische verklaring betreffende aangever, het proces-verbaal van bevindingen over het aantreffen van de woning van aangever aan de [adres] te Dordrecht, de verklaringen van [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]), de verklaringen van [getuige 1] en de verklaring van [getuige 2]. Daarnaast baseert de officier van justitie zich op het proces-verbaal van bevindingen waarin staat vermeld dat verdachte na verhoor nog het een en ander zegt over een overval, het proces-verbaal waaruit blijkt dat de verpakking van de SIM-kaart behorend bij het nummer [mobiel nummer 1] is aangetroffen bij [medeverdachte 2] thuis en dat de moeder van verdachte gebruik maakt van het nummer [mobiel nummer 1], het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte het in afgeluisterde telefoongesprekken heeft over "[medeverdachte 2]" en "die [bijnaam medeverdachte 1]", het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat als nummer van "[bijnaam verdachte]" [mobiel nummer 2] in de telefoon van [medeverdachte 1] staat en het proces-verbaal waaruit blijkt dat er en een sms-je is verzonden van het toestel van [medeverdachte 1] naar het nummer [mobiel nummer 2]. Nu verdachte verklaart dat hij [medeverdachte 1] niet kent en uit andere bewijsmiddelen het tegendeel blijkt, is bovendien sprake van een kennelijk leugenachtige verklaring van verdachte, aldus de officier van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit aangezien er geen direct bewijs in het dossier aanwezig is dat een link legt tussen verdachte en het ten laste gelegde. Er is in het geheel geen technisch bewijs aanwezig. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1] acht de raadsman niet betrouwbaar en mogen derhalve niet als bewijs worden gebruikt. In verband met dit laatste heeft de raadsman onder meer kort samengevat naar voren gebracht dat [medeverdachte 1] essentiële informatie heeft gekregen van zijn vriendin, tevens dochter van aangever, die geruime tijd vóór hem als getuige is gehoord. Bovendien is er in de tussentijd op straat gepraat, want er was in juli 2009 al CIE-informatie beschikbaar. De verklaringsbereidheid bij [medeverdachte 1] is volgens de raadsman ingegeven door bepaalde privileges die hij krijgt tijdens verhoren. Een motief van [medeverdachte 1] om belastend over verdachte te verklaren zou erin kunnen liggen dat hij de 25 procent van de opbrengst van de overval nooit gekregen heeft. Ook [getuige 1] kan bepaalde motieven hebben voor zijn verklaringsbereidheid. Hij vraagt namelijk in het verhoor: 'Wat moet ik doen om mijn vriendin vrij te krijgen?'. Daarom moet behoedzaam met deze verklaringen worden omgegaan. De raadsman wijst hierbij op de uitspraak van deze rechtbank van 11 oktober 2007 (LJN BB5446).
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] (medeverdachte) en [getuige 1]
* De rechtbank overweegt over de betrouwbaarheid van [medeverdachte 1] als volgt.
Uit het dossier volgt inderdaad dat de vriendin van [medeverdachte 1] eerder dan [medeverdachte 1] als getuige is gehoord. Het is niet uitgesloten dat zij met [medeverdachte 1] over de overval van haar vader heeft gesproken; mogelijk is er ook op straat gepraat, maar dit alles sluit op geen enkele manier uit dat [medeverdachte 1] - zoals hij verklaart - daarnaast van verdachte informatie heeft gekregen. De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar, aangezien hij in deze zaak ook zichzelf belast. Immers, hij zou verdachte hebben getipt over het geld dat zijn schoonvader in huis bewaarde en hij zou een deel van de opbrengst krijgen. Daarnaast heeft [medeverdachte 1] uitgebreid verklaard over zijn aanzienlijk grotere rol in de zaak De Lus (een ander deelonderzoek), zoals blijkt uit verhoren over die zaak die eveneens deel uitmaken van het dossier. Dat [medeverdachte 1] wegens door de politie in het vooruitzicht gestelde privileges bereid zou zijn geweest te verklaren is niet aannemelijk geworden. Het door de raadsman gestelde motief tenslotte zou er juist op wijzen dat hetgeen [medeverdachte 1] verklaart (namelijk dat hij 25% van de opbrengst zou krijgen en hij dat mis is gelopen) op waarheid berust.
* De rechtbank overweegt over de betrouwbaarheid van [getuige 1] als volgt.
Uit het dossier valt op te maken dat [getuige 1] en zijn vriendin verdachten zijn in de zaak De Lus. Op geen enkele manier is aannemelijk geworden dat [getuige 1] slechts heeft verklaard teneinde zijn vriendin vrij te krijgen. De rechtbank ziet hier dan ook geen motief om verdachte - in strijd met de waarheid - te belasten, zoals de raadsman kennelijk heeft willen betogen.
Op grond van het voorgaande ziet de rechtbank geen reden de verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1] onbetrouwbaar te achten en uit te sluiten van het bewijs. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 6 juni 2009 komt aangever omstreeks 00:30 uur thuis in zijn flat aan de [adres] in Dordrecht. Daar ziet hij in de zogenaamde "tempelkamer" twee jongens staan. Aangever wordt vervolgens overlopen door de twee jongens. Daarbij wordt aangever meerdere keren met een voorwerp geslagen, er wordt geroepen 'schiet hem, schiet hem' en aangever wordt met kracht tegen brievenbussen geduwd wanneer hij naar buiten vlucht. Aangever mist een bedrag van € 9.000,-- ,wat kleingeld, verschillende passen en 2300 Indiase rupees. De goederen zijn aangevers eigendom. Hij gaf niemand het recht of de toestemming dit feit te plegen. Aangever heeft door het incident onder andere pijn aan de borst, rug en rechterschouder en er zijn kneuzingen geconstateerd.
De verbalisanten, die ter plaatse komen, zien een koffer op de grond liggen met een veel te grote televisie erin en een koevoet die niet van aangever is. Zij kunnen geen braakschade ontdekken. Zij zien onder het balkon een vuilcontainer staan.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] (alias: [bijnaam verdachte]) aan hem had gevraagd of hij nog een adresje wist waar geld te halen viel. [medeverdachte 1] zou dan 25 procent van de opbrengst krijgen. [medeverdachte 1] heeft daarop een tip gegeven dat er bij zijn schoonvader, zijnde aangever, geld te halen viel. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] en [medeverdachte 2] de overval bij zijn schoonvader hebben gepleegd. [verdachte] heeft hem onder andere verteld dat ze een gitaar en een televisie mee wilden nemen en dat [verdachte] aangever heeft geslagen die onverwachts binnenkwam. Volgens medeverdachte [medeverdachte 1] is [verdachte] ongeveer [leeftijd] jaar, heeft hij [omschrijving] haar en heeft hij een broertje dat [naam] heet.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij van [medeverdachte 1] heeft gehoord dat hij, [medeverdachte 1], de tip over zijn schoonvader heeft gegeven en dat [medeverdachte 2] en die [bijnaam verdachte] daar naar binnen zijn gegaan. Die [bijnaam verdachte] had een koevoet mee naar binnen genomen en laten liggen. Die [bijnaam verdachte] had lang haar en later had hij kort haar. [getuige 1] had daarvoor al van [bijnaam verdachte] zelf gehoord dat hij daar binnen was geweest met [medeverdachte 2], dat ze via het raam naar binnen waren gegaan en via de deur weer naar buiten waren gegaan en dat die man thuis was gekomen. [medeverdachte 2] zei tegen hem dat er een kamer was met allemaal beeldjes, die mensen aanbidden iets.
Verdachte heeft verklaard dat hij [verdachte] wordt genoemd, maar sommigen noemen hem [bijnaam verdachte] of [bijnaam verdachte]. Verdachte heeft verklaard dat hij een broertje heeft dat [naam] heet. De rechtbank gaat er daarom van uit dat met "[bijnaam verdachte]" en "[verdachte]" verdachte wordt bedoeld.
Verdachte stelt zowel [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] niet te kennen.
De rechtbank acht dit ongeloofwaardig gezien de uit het dossier en de terechtzitting gebleken feiten en omstandigheden:
- dat verdachte in telefoongesprekken spreekt over "[medeverdachte 2]" (fon) en "[bijnaam medeverdachte 1]" ; verdachte kan geen aannemelijke verklaring geven voor wie hij hiermee bedoelt;
- dat in een onder verdachte in beslag genomen telefoon het telefoonnummer van medeverdachte [medeverdachte 1] staat onder de naam "[bijnaam]" en dat [medeverdachte 1] denkt dat "[bijnaam]" voor "[bijnaam medeverdachte 1]" staat; verdachte kan hier geen afdoende verklaring voor geven.
- dat vanaf het toestel van [medeverdachte 1] een sms is verstuurd naar de onder verdachte in beslag genomen telefoon;
- dat er in de maand juni van het jaar 2009 gesprekken en sms-contacten plaats hebben gevonden tussen de (het) onder verdachte in beslag genomen telefoon(nummer) en het nummer dat volgens [medeverdachte 1] toebehoort aan [medeverdachte 2].
Uit onderzoek naar het historisch telefoongebruik blijkt dat een telefoonnummer, waarvan verdachte heeft verklaard dat het een oud nummer van hem is, voor het laatst werd gebruikt op 5 juni 2009 te 22.18 uur. Uit onderzoek naar het historisch telefoongebruik van het nummer van de telefoon, die verdachte bij zich droeg bij zijn aanhouding, blijkt dat dit voor het eerst werd gebruikt op zaterdag 6 juni 2009 te 08.28 uur. Verdachte heeft er geen afdoende verklaring voor kunnen geven waarom hij juist op dat moment, immers vlak na het tijdstip van de beroving, van telefoonnummer is gewisseld.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een ander de diefstal in de woning van [slachtoffer] met geweldpleging en dreiging met geweld heeft gepleegd. De verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 1], zijn grotendeels verklaringen "van horen zeggen", maar deze verklaringen, die beide op zichzelf consistent en gedetailleerd zijn, vinden voldoende steun in de overige bewijsmiddelen, zoals hiervoor opgesomd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 6 juni 2009 te Dordrecht,
tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning heeft weggenomen een geldbedrag en passen, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld bestond uit het slaan en duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer]
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
DIEFSTAL VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM BIJ BETRAPPING OP HETERDAAD AAN ZICHZELF HETZIJ DE VLUCHT MOGELIJK TE MAKEN, HETZIJ HET BEZIT VAN HET GESTOLENE TE VERZEKEREN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
Ingeval van een bewezenverklaring stelt de raadsman zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met het feit dat sprake is van relatief beperkt geweld. Er is geen zichtbaar letsel bij aangever door de arts vastgesteld.
Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat hij open staat voor hulp van de reclassering. De raadsman verzoekt een zo groot mogelijk deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met bijzondere voorwaarden, zoals genoemd in het reclasseringsrapport.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld en dreiging met geweld in een woning. Verdachte heeft aan een van de medeverdachten gevraagd of hij nog een adresje wist waar "veel" te halen viel. Een van de medeverdachten heeft een tip doorgespeeld dat bij zijn schoonvader veel te halen zou zijn. Verdachte en een ander zijn naar de woning van het slachtoffer gegaan en zijn via het balkon de woning binnen gegaan. Het slachtoffer kwam thuis en werd overlopen door verdachte en de mededader. Verdachte en zijn mededader hebben een groot geldbedrag buitgemaakt. Het risico dat aangever thuis zou komen hebben verdachte en zijn mededader op de koop toe genomen. Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven geen respect te hebben voor andermans recht op ongestoord genot van eigendom en integriteit van het lichaam. Een delict als hier aan de orde behoort tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte rapport, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank neemt hierbij en bij de bepaling van de hoogte hiervan in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur van de gevangenisstraf als uitgangspunt genomen dat zij voor een beroving in een woning, waarbij met een wapen wordt gedreigd en geen of miniem letsel bestaat, tussen de 2,5 en 3,5 jaar gevangenisstraf pleegt op te leggen.
In strafverzwarende zin heeft de rechtbank meegewogen dat het feit in vereniging is gepleegd. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte in 2008 is veroordeeld voor meerdere vermogensdelicten. Dit weegt de rechtbank sterk in het nadeel van verdachte mee.
Bovendien heeft de rechtbank rekening gehouden met het in het reclasseringsrapport beschreven (gemiddeld) gevaar voor recidive.
De rechtbank acht een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met verplicht reclasseringstoezicht, zoals verzocht door de raadsman en gevorderd door de officier van justitie, niet op zijn plaats. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte geen aanleiding om verplicht reclasseringstoezicht op te leggen. Verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting aangegeven open te staan hulp, maar van een daadwerkelijke motivatie van verdachte in dit opzicht is de rechtbank niet gebleken. Verdachte geeft immers volgens het reclasseringsrapport aan niet de hulp van de reclassering nodig te hebben, is volgens de rapporteur - en de rechtbank onderschrijft deze indruk - afwegend en lijkt vooral in zijn eigen belang te handelen. De rechtbank heeft er dan ook geen vertrouwen in dat een voorwaardelijke straf de verdachte van het plegen van strafbare feiten in de toekomst zal weerhouden. Dat is de reden waarom de rechtbank niet zal ingaan op de voorstellen om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank zal een straf opleggen die de eis van de officier van justitie in aanzienlijke mate overstijgt. De redenen daarvoor zijn dat de rechtbank de eis van de officier van justitie niet in verhouding vindt staan tot de aard en ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd daarbij in aanmerking nemend. Bovendien heeft verdachte op geen enkele manier blijk gegeven inzicht te hebben in of verantwoordelijkheid te aanvaarden voor zijn handelen. Dit, in combinatie met voornoemd feit dat verdachte eerder soortgelijke delicten heeft begaan geeft de rechtbank aanleiding om in de duur van de detentie de noodzaak van beveiliging van de maatschappij in aanzienlijk sterkere mate tot uitdrukking te brengen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf tevens gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht alles overwegend een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar passend en geboden. Dit met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 63, 310, 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. L.C. van Walree en mr. F. van Laanen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.E.M Broeders, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 mei 2010.
Door afwezigheid is mr. Wouters voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 6 juni 2009 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning) heeft weggenomen een geldbedrag en/of passen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan en/of duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer]
Parketnummer: 11/510451-09
Vonnis d.d. 11 mei 2010