ECLI:NL:RBDOR:2010:BM4201

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/860038-10 [PROMIS]
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling door het gooien van een stoeptegel door een ruit met een kind in de slaapkamer

In deze strafzaak heeft de rechtbank Dordrecht op 11 mei 2010 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en vernieling. De verdachte gooide op 17 januari 2010 een zware stoeptegel door de ruit van een woning, terwijl er een kind van bijna één jaar oud in de slaapkamer lag te slapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet de intentie had om het kind te verwonden of te doden, maar dat zijn handeling wel degelijk gevaarlijk was. De officier van justitie stelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat zijn handeling zou leiden tot de dood van het kind. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een impuls handelde, zonder de intentie om het kind te raken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet in voorwaardelijke zin en sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan vernieling en het voorhanden hebben van een werpster, waarvoor hij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank legde ook de voorwaarde op dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, inclusief een therapeutische behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/860038-10 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 mei 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [1982],
wonende te [adres en woonplaats].
Raadsman mr. R.L.I. Jansen, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 april 2010, waarbij de officier van justitie mr. C.J. Booij, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: (primair) op 17 januari 2010 te Dordrecht opzettelijk heeft geprobeerd een kind van bijna één jaar oud van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel (subsidiair) toen en daar opzettelijk een ruit van een woning heeft vernield;
Feit 2: op 17 januari 2010 te Dordrecht een werpster heeft gedragen of voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1. primair ten laste gelegde feit (poging tot doodslag) en onder 2. ten laste gelegde feit (dragen of voorhanden hebben van een werpster) wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 baseert de officier van justitie zijn standpunt op de aangifte van de moeder van het kind, waarin zij heeft verklaard dat zij op 17 januari 2010 omstreeks 07.45 uur een enorm kabaal hoorde vanuit de slaapkamer van haar zoontje van negen maanden oud. Toen zij de slaapkamer binnenging, zag zij dat de ruit van het voorraam geheel was vernield en verder zag zij dat er een stoeptegel in de slaapkamer lag. De stoeptegel lag zo'n vijftig centimeter van het ledikant van haar zoontje vandaan en zo'n vijftig centimeter vanaf het vernielde raam. Volgens aangeefster was de afstand tussen het raam en het ledikantje ongeveer één meter. Door de hele slaapkamer lagen stukken glas, terwijl de ruit uit dubbel glas bestond en de overgordijnen waren gesloten. Op de vensterbank tussen de gordijnen en het raam stonden twee kinderlaarsjes.
Volgens de officier van justitie heeft de verdachte op grond van deze omstandigheden willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn handeling zou leiden tot de dood van het kind dat op dat moment in het ledikantje lag te slapen. Verdachte heeft een zware stoeptegel met kracht door dubbel glas gegooid op een tijdstip dat mensen plegen te slapen. Daarmee is er, in de visie van de officier van justitie, sprake van voorwaardelijk opzet.
Ten aanzien van feit 2 baseert de officier van justitie zich op het aantreffen van de werpster, de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van politie, waarin is opgenomen dat de werpster een wapen betreft in de zin van de Wet wapens en munitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit verdachte vrij te spreken van het onder 1. primair ten laste gelegde feit, omdat verdachte niet het opzet heeft gehad om het kind, dat in de slaapkamer lag te slapen, van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn gedraging zou leiden tot de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij het kind. Er was sprake van een wanhoopsdaad van verdachte, gepleegd omdat verdachte meende dat zijn vriendin, die in zijn beleving vreemdging, in de woning zou zijn, en uit niets blijkt, zo stelt de raadsman, dat verdachte de bedoeling heeft gehad om het kind met de stoeptegel te raken. Volgens de raadsman heeft verdachte nooit geweten of kunnen vermoeden dat er zich op de benedenverdieping van de woning een kinderslaapkamer bevond. Hij heeft de laarsjes ook niet gezien en gooide in een impuls.
Ten aanzien van de onder 1. subsidiair (vernieling) en 2. (voorhanden hebben van een werpster) ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde feit ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte het opzet heeft gehad, al dan niet in de vorm van voorwaardelijk opzet, om het kind dat in het ledikantje in de slaapkamer lag te slapen, van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De rechtbank is van oordeel dat het bewijs ontbreekt dat verdachte het opzet heeft gehad om het kind van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, ook niet in voorwaardelijke zin. Uit niets blijkt dat de kans dat iemand gedood of gewond zou raken door het gooien van de stoeptegel door de ruit van de woning aanmerkelijk is te noemen. Bovendien is op geen enkele wijze komen vast te staan dat verdachte die kans willens en wetens heeft aanvaard.
Voorts overweegt de rechtbank dat het zondagmorgen vroeg was, dat het een kamer op de begane grond betrof waar geen licht brandde, dat deze kamer niet van buiten als slaapkamer kenbaar was en dat verdachte meende dat de slaapkamers boven waren, omdat hij daar geluiden meende te horen en omdat hij daar al eens eerder licht had zien branden.
Dit alles leidt er toe dat verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1. primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht de onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
Feit 1 subsidiair:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 27 april 2010;
- de aangifte van [aangever].
Feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 27 april 2010;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2010 (aantreffen werpster);
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2010 (onderzoek werpster).
De rechtbank volstaat met een opsomming van de bewijsmiddelen, omdat verdachte deze feiten heeft bekend en de situatie van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. (subsidiair)
op 17 januari 2010 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van het pand [adres], toebehorende aan [aangever], heeft vernield door een stoeptegel door die ruit te gooien;
2.
op 17 januari 2010 te Dordrecht een wapen van categorie I, onder 3, te weten een werpster, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
In het bijzonder acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte de werpster heeft gedragen, omdat in de Wet wapens en munitie onder 'dragen van een wapen' wordt verstaan 'het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen anders dan voor vervoer'. Daarvoor is geen enkel bewijsmiddel voorhanden.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1. (subsidiair)
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN;
2.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 13, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Uit het door drs. J.J. van der Weele, psycholoog, over verdachte uitgebracht rapport van 22 februari 2010 komt onder meer het navolgende naar voren:
"In geval van betrokkene is vooral sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van persoonlijkheidsproblematiek met vooral afhankelijke en antisociale kenmerken. Een tweede punt van zorg is uiteraard het middelenmisbruik van verdachte. Dit was ook ten tijde van het tenlastegelegde actueel, met daarbij de feitelijke invloed van druggebruik.
Door zijn afhankelijkheid laat verdachte zich makkelijk beïnvloeden door (het gedrag van) anderen. Hierdoor kunnen zijn emoties sneller oplopen, waarbij de antisociale trekken (met name de relatief beperkte gewetensfunctie) ervoor zorgen dat hij in reactie hierop sneller tot grensoverschrijdend gedrag komt. Dat het niet is toegestaan om een ruit in te gooien met een stoeptegel weet verdachte uiteraard wel. Vanwege zijn persoonlijkheidsproblematiek heeft hij echter wat minder mogelijkheden om zich ook conform dit besef te gedragen, zodat wij hem als licht verminderd toerekeningsvatbaar willen aanmerken."
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundige, voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dient de bijzondere voorwaarde te worden gekoppeld dat verdachte zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering, onder meer inhoudend een meldingsgebod, gedragsinterventie en een behandelverplichting.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de in beslag genomen werpster te onttrekken aan het verkeer. De in beslag genomen envelop kan worden teruggegeven aan de rechthebbende.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte oprecht spijt heeft van wat hij heeft gedaan. Hij heeft aangeboden de schade te vergoeden. De raadsman heeft verder aangevoerd dat reclasseringsbegeleiding met een ambulante behandeling voor zijn problematiek een goede optie zou zijn. Verzocht wordt de op te leggen straf aanzienlijk te matigen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling door een zware stoeptegel door de ruit van een woning te gooien, waardoor forse schade ontstond. Verdachte was op zoek naar zijn vriendin en dacht dat zij zich in de woning bevond. Toen er niet werd gereageerd op zijn aanbellen, gooide hij uit frustratie de tegel door de ruit. De vriendin van verdachte bleek overigens niet in de woning aanwezig te zijn. De bewoners van de woning die lagen te slapen, schrokken enorm van het kabaal en toen zij gingen kijken vonden zij een slaapkamer, die bezaaid was met glas. In de slaapkamer lag hun zoontje van negen maanden te slapen, dat gelukkig ongedeerd is gebleven. Dit neemt niet weg dat de bewoners hevig verontrust waren door deze gebeurtenis.
Hoewel verdachte oprecht zijn spijt heeft betuigd, neemt de rechtbank hem zeer kwalijk dat hij zijn frustratie op deze manier, ten koste van anderen, heeft afgereageerd. Gelukkig is het gebleven bij materiële schade, maar de omstandigheden waaronder de vernieling heeft plaatsgevonden rechtvaardigen een forse bestraffing.
Bij zijn aanhouding, in zijn woning, was verdachte in het bezit van een werpster, waarmee hij zich schuldig heeft gemaakt aan verboden wapenbezit. Ook hierop dient een bestraffing te volgen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de rapportage van de reclassering, het rapport van de psycholoog en zijn strafblad van 25 maart 2010.
Hieruit blijkt onder meer dat verdachte weliswaar eerder door de strafrechter is veroordeeld, maar - afgezien van een veroordeling voor diefstal in 2009 - zijn deze veroordelingen al van langere tijd geleden. Zoals eerder in dit vonnis overwogen, worden de gepleegde feiten in verminderde mate aan verdachte toegerekend.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier weken een passende en gerechtvaardigde bestraffing is voor de door verdachte gepleegde feiten, en de omstandigheden waaronder die feiten zijn gepleegd.
De psycholoog en de reclassering hebben geadviseerd om aan verdachte verplicht reclasseringscontact op te leggen, met daarbij een ambulante therapeutische behandeling bij Het Dok en een behandeling bij Bouman GGZ in verband met zijn middelengebruik. De rechtbank kan zich vinden in deze adviezen en verdachte heeft ter zitting aangegeven daaraan mee te werken.
Om het verplichte reclasseringscontact en genoemde behandelingen mogelijk te maken zal de rechtbank een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijke deel dient tevens als waarschuwing aan verdachte om zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8 Het beslag
8.1 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een werpster, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 2 is begaan met betrekking tot dat voorwerp, terwijl het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.2 De teruggave
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten een envelop, kan worden teruggegeven aan de rechthebbende, aangezien dit voorwerpen niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1. primair ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) weken, waarvan 2 (twee) weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bouman GGZ Reclassering Dordrecht, ook als dit inhoudt een ambulante therapeutische behandeling bij de forensische psychiatrische polikliniek Het Dok en/of een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek van Bouman GGZ;
- draagt de reclasseringsinstelling Bouman GGZ op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten:
1 werpster;
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp:
1 envelop,
aan de rechthebbende [aangever].
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter, mr. M.A. Waals en mr. F. van Laanen, rechters, in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 mei 2010.
Mr. Van Laanen voornoemd is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2010 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (geboren 29 maart 2009) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een (deel van een) stoeptegel, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, door een ruit van een slaapkamer van de woning
[adres] heeft gegooid, terwijl in die slaapkamer op een afstand van ongeveer een meter van die ruit die [slachtoffer] in een bedje lag en welke stoeptegel op een afstand van ongeveer 50 centimeter vanaf dat bedje terechtkwam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 januari 2010 te Dordrecht opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van het pand [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door een stoeptegel, in elk geval een hard en/of zwaar voorwerp, door die ruit te gooien;
2.
hij op of omstreeks 17 januari 2010 te Dordrecht een of meer wapens van categorie I, onder 3, te weten een werpster, heeft gedragen althans voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Parketnummer: 11/860038-10
Vonnis d.d. 11 mei 2010