ECLI:NL:RBDOR:2010:BM3546

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
81609 - HA ZA 09-2438
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugvordering van schadevergoeding door verzekeraar na onjuiste opgave van strafrechtelijk verleden

In deze zaak vorderde de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam FBTO, betaling van schadebedragen die zij had uitgekeerd aan gedupeerden van aanrijdingen waarbij de auto van gedaagde betrokken was. Gedaagde had bij het aanvragen van de autoverzekering onjuiste informatie verstrekt over zijn strafrechtelijk verleden. De rechtbank oordeelde dat de vordering tot terugvordering van de uitgekeerde bedragen op grond van artikel 7:930 lid 4 BW en artikel 15 lid 2 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen toewijsbaar was. De rechtbank stelde vast dat gedaagde in 2003 gedetineerd was en dat hij deze informatie had verzwegen, wat leidde tot fraude bij het aangaan van de verzekering. De rechtbank oordeelde dat FBTO-Achmea recht had op terugvordering van de schadebedragen, omdat gedaagde niet had voldaan aan zijn mededelingsplicht. De rechtbank wees de vordering van FBTO-Achmea toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van de hoofdsom, wettelijke rente en proceskosten. De rechtbank verwierp het verweer van gedaagde dat de algemene voorwaarden vernietigd moesten worden, omdat deze niet tijdig ter hand waren gesteld. De rechtbank concludeerde dat de algemene voorwaarden deel uitmaakten van de overeenkomst en dat FBTO-Achmea zich kon beroepen op de gevolgen van de onjuiste opgave van gedaagde.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 81609 / HA ZA 09-2438
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 april 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., tevens handelend onder de naam FBTO,
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
advocaat mr. M.A. Bos,
tegen
[gedaagde]
wonende te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J. Gonlag.
Partijen zullen hierna FBTO-Achmea en [gedaagde] worden genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 juni 2009;
- de conclusie van antwoord;
- de door partijen overgelegde producties;
- het tussenvonnis van 23 september 2009 waarin een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 14 januari 2010.
2. De feiten
2.1 [gedaagde] was in 2003 gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught.
2.2 In oktober 2005 heeft [gedaagde] voor zijn auto, een Volkswagen Polo met het kenteken
[nummer], een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering afgesloten bij FBTO-Achmea.
2.3 Op 18 maart 2006 heeft een schadegeval plaatsgevonden waarbij genoemde auto van [gedaagde] was betrokken.
2.4 Op 28 mei 2007 heeft een ongeval plaatsgevonden met de auto van [gedaagde], waarbij drie andere auto’s zijn beschadigd. De schade aan die drie auto’s bedroeg in totaal
€ 9.386,73.
2.5 FBTO-Achmea heeft op grond van de verzekeringsovereenkomst met [gedaagde] (hierna: de overeenkomst) het totale schadebedrag van € 9.386,73 uitgekeerd aan de gedupeerden van het ongeval op 28 mei 2007 en een schadebedrag van € 1.048,24 aan een benadeelde van het schadegeval van 18 maart 2006.
2.6 Bij brief van 2 oktober 2007 heeft FBTO-Achmea [gedaagde] meegedeeld dat haar is gebleken dat hij in 2003 gedetineerd was en hem aangemaand tot betaling van de uitgekeerde bedragen van in totaal € 10.434,97 aan haar.
2.7 [gedaagde] is nogmaals aangemaand te betalen bij brief van 6 november 2007 van
FBTO-Achmea, bij brief van 20 december 2007 van het door FBTO-Achmea ingeschakelde incassobureau Graydon Nederland B.V. en bij brief van 8 februari 2008 van het door
FBTO-Achmea ingeschakeld advocatenkantoor.
2.8 De algemene voorwaarden van FBTO-Achmea luiden - voor zover van belang -:
“(…)
VIII Premiebetaling
a U bent verplicht elk verschuldigd bedrag dat wij u in rekening brengen op de premievervaldatum bij vooruitbetaling, dan wel, indien daarvoor een ander tijdstip is aangegeven, vóór dat tijdstip te voldoen.
b Als u dit nalaat (…) wordt niet langer dekking verleend (…). U blijft niettemin gehouden tot betaling van elk verschuldigd bedrag, vermeerderd met eventuele incassokosten en wettelijke rente. (…)
(…)
X Fraude
Onder fraude wordt verstaan:
Het op oneigenlijke gronden en wijze verkrijgen en/of trachten te verkrijgen van een verzekeringsdekking onder valse voorwendselen. (…)
(…)
Artikel 7
FBTO verleent geen dekking in de volgende gevallen. Los van het bepaalde in de
Contractvoorwaarden is van de verzekering uitgesloten:
(…)
2
(…)
h schade, terwijl de bestuurder van de verzekerde auto de plaats van het ongeval direct heeft verlaten zonder zijn/haar identiteit duidelijk kenbaar te maken. (…)”.
3. Het geschil
3.1 FBTO-Achmea vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
1. de hoofdsom van € 10.434,97;
2. de contractuele vertragingsrente, subsidiair de wettelijke vertragingsrente, over de hoofdsom vanaf 20 december 2007 tot de dag der algehele voldoening;
3. de buitengerechtelijke kosten ad € 904,-;
4. de wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten vanaf de datum dagvaarding tot de dag van voldoening;
5. de kosten van het geding.
3.2 Zij stelt hiertoe, naast de vaststaande feiten, het volgende.
Bij het aangaan van de overeenkomst heeft FBTO-Achmea [gedaagde] gevraagd of hij feiten had te melden omtrent een eventueel strafrechtelijk verleden die binnen de acht jaren voorafgaand aan de aanvraag zijn voorgevallen. [gedaagde] heeft ten onrechte geantwoord dat dit niet het geval was en heeft daarmee bij het aangaan van de verzekering gefraudeerd. Als [gedaagde] op de vraag over zijn strafrechtelijk verleden had aangegeven dat hij gedetineerd was geweest in 2003, dan had FBTO-Achmea hem conform haar beleid geweigerd voor de verzekering. De persoon die volgens [gedaagde] de bestuurder was van zijn auto ten tijde van de aanrijding op 28 mei 2007 heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Dit alles maakt dat FBTO-Achmea op grond van haar Algemene Voowaarden en de wet het recht heeft de uitgekeerde schadebedragen terug te vorderen van [gedaagde].
3.3 [gedaagde] voert hiertegen het volgende verweer.
De algemene voorwaarden van FBTO-Achmea moeten worden vernietigd omdat deze niet aan [gedaagde] ter hand zijn gesteld voor of bij het aangaan van de overeenkomst.
De mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekering ziet slechts op feiten waarvan [gedaagde] wist of behoorde te begrijpen dat zij doorslaggevend waren of konden zijn voor FBTO-Achmea. De vraag over zijn strafrechtelijk verleden laat ruimte voor een beoordeling van de relevantie van de vraag door de aanvrager. [gedaagde] is veroordeeld voor diefstal van computers en achtte dit niet van belang voor de aanvraag. Hij heeft die vraag dus terecht met nee beantwoord. FBTO-Achmea heeft de ontdekking van [gedaagde]s strafrechtelijk verleden niet binnen twee maanden vóór het verzenden van de brief van 2 oktober 2007 gedaan, zodat zij zich niet op de gevolgen van de gestelde schending van de mededelingsplicht kan beroepen. Schending van de mededelingsplicht leidt niet tot verlies van elk recht op uitkering.
4. De beoordeling
4.1 Op 1 januari 2006 is titel 7.17 van het nieuw BW (het nieuwe verzekeringsrecht) in werking getreden. Ingevolge het overgangsrecht is in de onderhavige zaak artikel 7:928 BW niet van toepassing, zodat de mededelingsplicht van de verzekeringsnemer als bedoeld in artikel 251 Wetboek van Koophandel geldt. Het overgangsrecht verklaart de artikelen 7:929 en 7:930 BW (die beide gaan over de rechtsgevolgen van niet-nakoming van de mededelingsplicht) in deze zaak van toepassing. Daarnaast zijn de bepalingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van kracht omdat de overeenkomst een auto betreft.
4.2 Ter comparitie is door FBTO-Achmea gesteld dat de overeenkomst telefonisch is gesloten en dat de betreffende vraag over het strafrechtelijk verleden in twee delen aan [gedaagde] is gesteld, waarbij het eerste deel de vraag betrof of [gedaagde] feiten had te melden omtrent een strafrechtelijk verleden in de afgelopen acht jaren en het tweede deel de vraag bevatte of er nog andere feiten zijn die voor het beoordelen van de aanvraag van belang zouden zijn. Nu deze stellingen niet zijn betwist, staat het gestelde vast.
4.3 Ten aanzien van toezending van de algemene voorwaarden geldt het volgende. Indien sprake is van een telefonisch gesloten overeenkomst zoals de onderhavige kunnen de algemene voorwaarden onverwijld na het sluiten van de overeenkomst worden toegezonden aan de wederpartij. Als ter comparitie gesteld en niet weersproken, staat vast dat dit direct na het sluiten van de overeenkomst is gebeurd, tegelijkertijd met het aan [gedaagde] zenden van de schriftelijke bevestiging in de vorm van de verzekeringspolis. De rechtbank ziet zodoende geen grond voor vernietiging van de algemene voorwaarden, zodat deze deel uitmaken van de overeenkomst.
4.4 Daargelaten de vraag of voor een aanvrager van een verzekering sprake is van interpretatieruimte bij het beantwoorden van vragen, had [gedaagde], gelet op de vraagstelling in twee delen en gelet op het feit dat hij naar eigen zeggen is veroordeeld voor diefstal van computers - zijnde een delict dat zijn algehele moraliteit raakt -, moeten begrijpen dat de vraag die hem werd gesteld over zijn strafrechtelijk verleden van belang was voor FBTO-Achmea. Nu [gedaagde] die vraag met nee heeft beantwoord, heeft hij bij het aangaan van de overeenkomst onjuiste opgave gedaan, of te wel de op hem rustende mededelingsplicht geschonden.
4.5 Het onjuist beantwoorden van de betreffende vraag kan niet zonder meer als fraude worden betiteld in de zin van artikel X van de toepasselijke algemene voorwaarden. Daarom kan niet worden geoordeeld dat dit artikel van toepassing is. Dit brengt mee dat de aan de benadeelden uitgekeerde schadebedragen niet op grond van dit artikel van [gedaagde] kunnen worden teruggevorderd.
4.6 Uit de door FBTO-Achmea (als productie 22) overgelegde uitdraai van Experian Nederland B.V. blijkt dat FBTO-Achmea op 1 oktober 2007 - derhalve binnen twee maanden vóór het verzenden van de brief van 2 oktober 2007 - ontdekt heeft dat [gedaagde] onjuiste opgave heeft gedaan bij het aangaan van de overeenkomst. De in artikel 7:929 lid 1 BW genoemde termijn is zodoende door FBTO-Achmea nageleefd. Dit brengt mee dat zij zich kan beroepen op de gevolgen van de onjuiste opgave. Nu ter comparitie is gesteld en niet weersproken dat FBTO-Achmea de overeenkomst met [gedaagde] niet zou zijn aangegaan als zij had geweten van [gedaagde]s strafrechtelijk verleden, is het bepaalde in artikel 7:930 lid 4 BW van toepassing, zodat FBTO-Achmea geen uitkeringen verschuldigd is die verband houden met de aanrijdingen op 18 maart 2006 en 28 mei 2007.
4.7 Daar komt bij dat, als gesteld en niet weersproken, is komen vast te staan dat de bestuurder van de auto van [gedaagde] na de aanrijding op 28 mei 2007 de plaats van het ongeval heeft verlaten zonder gegevens over zijn identiteit achter te laten. Dit betreft gelet op artikel 7 lid 2 onder h van de algemene voorwaarden een omstandigheid die er toe leidt dat dekking van schade is uitgesloten. Indien en voor zover [gedaagde] met zijn stelling dat hij de identiteit van de bestuurder bekend heeft gemaakt, heeft bedoeld dat hij het verzuim van de bestuurder heeft gezuiverd in de zin van artikel 184 Wegenverkeerswet 1994, overweegt de rechtbank - daarbij in het midden latend of een zodanige zuivering kan plaatsvinden door een ander dan de bestuurder - dat [gedaagde] onvoldoende feiten heeft gesteld om te kunnen aannemen dat het bekend maken van die identiteit door hem geheel vrijwillig is gebeurd als bedoeld in artikel 184 Wegenverkeerswet 1994. Reeds hierom kan de hiervoor bedoelde stelling [gedaagde] niet baten en was FBTO-Achmea evenmin op grond van artikel 7 lid 2 onder h van de algemene voorwaarden gehouden de schade die op 28 mei 2007 door de bestuurder is toegebracht, te dekken.
4.8 Het voorgaande leidt ertoe dat FBTO-Achmea op grond van artikel 15 lid 2 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen de aan de benadeelden uitgekeerde schadebedragen op [gedaagde] kan verhalen. De vordering in hoofdsom zal daarom worden toegewezen.
4.9 De vorderingen tot betaling van contractuele vertragingsrente en contractuele buitengerechtelijk kosten kunnen niet worden toegewezen op grond van artikel VIII van de algemene voorwaarden, nu dit artikel ziet op (het uitblijven van of te late) betaling van de verzekeringspremie en niet op verhaal van onverschuldigd betaalde schade-uitkeringen.
4.10 De subsidiair gevorderde wettelijke vertragingsrente over de hoofdsom met ingang van 20 december 2007 zal worden toegewezen omdat daartegen geen afzonderlijk verweer is gevoerd.
4.11 De subsidiair op grond van artikel 6:96 BW gevorderde buitengerechtelijke kosten dienen te worden afgewezen, omdat FBTO-Achmea niet voldoende heeft onderbouwd dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele verstuurde (herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
4.12 [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1 veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan FBTO-Achmea te betalen een bedrag van € 10.434,97, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2007 tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.2 veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van
FBTO-Achmea bepaald op € 904,- aan salaris van de advocaat, € 79,75 aan explootkosten en € 313,- aan griffierecht;
5.3 verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. B.C. Vink, I. Bouter en K. Bakker en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2010.?