ECLI:NL:RBDOR:2010:BM3225

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
86675 - KG ZA 10-106
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van derdenbeslag door onderaannemer van een werf

In deze zaak vorderde De Boer Holding de opheffing van conservatoir beslag dat door Vosta was gelegd onder De Boer Holding. Vosta had dit beslag gelegd in het kader van een vordering op de werf, die een scheepsbouwcontract had met De Boer Holding. De rechtbank oordeelde dat het beslag niet opgeheven kon worden, omdat dit de zekerheid voor Vosta zou aantasten. De rechtbank overwoog dat de belangen van Vosta bij handhaving van het beslag zwaarder wogen dan de belangen van De Boer Holding. De Boer Holding had niet aangetoond dat zij door het beslag onevenredig in haar belangen werd geschaad. De rechtbank wees de vordering van De Boer Holding tot opheffing van het beslag af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 4 mei 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 86675 / KG ZA 10-106
Vonnis in kort geding van 4 mei 2010
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAGGERBEDRIJF DE BOER HOLDING B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAGGERBEDRIJF DE BOER B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DUTCH DREDGING B.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
eiseressen,
advocaat mr. P.A. den Haan,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VOSTA LMG B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. U. Acker.
Partijen zullen hierna De Boer Holding respectievelijk Vosta genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 april 2010;
- de akte aan zijde De Boer Holding, tevens houdende wijziging van eis;
- de mondelinge behandeling van 29 april 2010;
- de pleitnota van Vosta.
2. De feiten
2.1. De Boer Holding heeft op 18 januari 2007 met de Vietnamese werf Ben Kien Shipbuilding Industry Co. Ltd. (hierna: de werf) een scheepsbouwcontract gesloten voor de bouw van een schip. De oorspronkelijke prijs voor het schip bedraagt € 13.100.000,-, te betalen in instalments. De laatste instalment dient te worden betaald bij de levering van het schip.
2.2. Vosta is één van de onderaannemers van de werf. Het contract tussen de werf en Vosta is afgesloten voor een bedrag van € 8.100.000,-.
2.3. Het schip is, met vertraging, begin 2010 gereed gekomen. De Boer Holding en de werf hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over de hoogte van de laatste instalment, te weten een bedrag van € 3.200.000,-.
2.4. De werf heeft Vosta niet (volledig) betaald. Vosta heeft hierop op 18 januari 2010 conservatoir beslag gelegd onder De Boer Holding. De vordering is begroot op een bedrag van € 3.100.000,-. Op 16 februari 2010 heeft Vosta conservatoir beslag gelegd onder De Boer Holding, Baggerbedrijf De Boer B.V. en Dutch Dredging B.V. Deze vordering is begroot op € 700.000,-. De termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak is in beide zaken verlengd met een periode van twee maanden.
2.5. De Boer Holding kan door de gelegde beslagen de laatste instalment niet aan de werf voldoen. De werf levert het schip om deze reden niet aan De Boer Holding.
3. Het geschil
3.1. De Boer Holding vordert na wijziging van eis samengevat - de opheffing van de op 18 januari 2010 en 16 februari 2010 gelegde beslagen. Tevens vordert De Boer Holding afgifte van de in productie 3 omschreven certificaten alsmede de onderdelen voor de radar- en radioapparatuur, zoals beschreven in productie K, op straffe van een dwangsom.
3.2. De Boer Holding c.s. voeren hiervoor, naast hetgeen al onder de feiten is vermeld, aan dat Vosta misbruik maakt van de door haar gelegde beslagen, aangezien zij onvoldoende meewerkt aan het bewerkstelligen van afdoende garanties door de werf ten behoeve van haar. Bovendien stellen De Boer Holding c.s. dat er geen betalingsverplichting van De Boer Holding aan de werf is, aangezien hier op dit moment geen levering van het schip tegenover staat.
3.3. Vosta voert verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Opheffing van het beslag
4.1. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.2. De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar, althans in het onderhavige geval de derde-beslagene, door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.3. De Boer Holding heeft niet betwist dat Vosta een vordering op de werf heeft. Partijen zijn er vanuit gegaan dat deze vordering een bedrag van € 3.200.000,- betreft. Dit zelfde bedrag is tussen De Boer Holding en de werf overeengekomen als laatste instalment. Nu de werf het bedrag van € 3.200.000,- niet aan Vosta heeft betaald, heeft Vosta derhalve belang bij (handhaving van) het beslag op dit zelfde bedrag onder De Boer Holding.
4.4. Dan resteert de vraag of de belangen van de derde-beslagene, De Boer Holding, op onevenredig zware wijze worden geschaad door handhaving van het beslag.
4.5. Voldoende aannemelijk is dat De Boer Holding in haar belangen wordt geschaad door handhaving van het beslag, omdat dit beslag tot gevolg heeft dat het schip, dat De Boer Holding op korte termijn nodig heeft om aangenomen werkzaamheden uit te voeren, niet wordt geleverd door de werf. Niet gebleken is echter dat er door of namens de werf voldoende zekerheid tot verhaal is gesteld of dat dit op korte termijn zal worden gedaan. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht is af te leiden dat De Boer Holding, Vosta en de werf verschillende besprekingen hebben gevoerd, waarbij de werf vooralsnog niet bereid, dan wel niet in staat is gebleken voldoende zekerheid voor de vordering van Vosta te stellen. Opheffing van het beslag brengt derhalve met zich mee dat Vosta geen zekerheid meer zal hebben om betaling van de werf te ontvangen. Hierbij dient ook de omstandigheid in aanmerking te worden genomen dat De Boer Holding ervoor heeft gekozen niet de werf in dit kort geding op te roepen, terwijl het geschil waarvoor het derdenbeslag is gelegd in wezen tussen de werf en Vosta speelt.
4.6. Deze omstandigheden bij elkaar genomen leiden tot het oordeel dat De Boer Holding niet op onevenredig zware wijze in haar belangen wordt geschaad door handhaving van het beslag en dat de belangen van Vosta bij handhaving ervan zwaarder wegen. Dat zowel Vosta als De Boer Holding beiden een contractuele relatie met de werf hebben ten aanzien van het zelfde schip, vermag hierin geen verandering brengen.
De vordering van De Boer Holding tot opheffing van het beslag wordt dan ook afgewezen.
Afgifte certificaten en onderdelen
4.7. De Boer Holding heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld op welke grond Vosta gehouden is de gevorderde certificaten en de onderdelen van de radar- en radioapparatuur aan De Boer Holding af te geven. Deze certificaten en onderdelen hebben betrekking op het schip, welk schip, blijkens de stellingen van De Boer Holding zelf, tot de levering in eigendom aan de werf toebehoort en derhalve niet aan De Boer Holding. Ook deze vordering wordt derhalve afgewezen.
Proceskosten
4.8. De Boer Holding zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt De Boer in de proceskosten, aan de zijde van Vosta tot op heden begroot op:
- vast recht € 263,00
- salaris procureur € 816,00
Totaal € 1.079,00
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2010.?