ECLI:NL:RBDOR:2010:BM2361

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/816
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeschiktheidsontslag van een medewerker van de AIVD na ongeoorloofde zoekslagen in informatiesystemen

In deze zaak gaat het om het ontslag van een medewerker van de AIVD, eiser, die op 20 augustus 2008 met onmiddellijke ingang wegens ernstig plichtsverzuim is ontslagen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, terecht heeft geconcludeerd dat eiser ongeschikt was voor zijn functie als intelligence officer. Eiser had ongeoorloofde zoekslagen verricht in de informatiesystemen van de AIVD, wat het vertrouwen in hem onherstelbaar heeft beschadigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op verschillende data zoekslagen heeft uitgevoerd die niet in lijn waren met zijn opdracht, en dat deze gedragingen als zeer ernstig zijn aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de verweerder niet verplicht was om eiser een verbeterkans te bieden, gezien de aard van de gedragingen en de vertrouwelijkheid die aan de functie van intelligence officer is verbonden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Eiser heeft betoogd dat hij handelde uit bezorgdheid over een lek in het systeem, maar de rechtbank heeft deze verklaring niet geloofwaardig geacht. De rechtbank heeft ook de verklaringen van de beveiligingsadviseur van de AIVD in overweging genomen, die de ernst van eisers gedragingen bevestigden. De rechtbank concludeert dat de verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat eiser ongeschikt was voor zijn functie en dat het ontslag rechtmatig was. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/816
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. A.E. Vos, advocaat te Utrecht,
tegen
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder,
gemachtigde: mr. D. den Hertog, advocaat te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft verweerder eiser primair met onmiddellijke ingang wegens ernstig plichtsverzuim strafontslag verleend uit zijn functie van intelligence officer bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) en subsidiair wegens ongeschiktheid voor het vervullen van zijn betrekking (eervol) ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 1 oktober 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 20 november 2008 heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Dit verzoek is geregistreerd onder procedurenummer AWB 08/1377.
Bij uitspraak van 17 december 2008 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 20 augustus 2008 geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 20 mei 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 30 juni 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij faxbericht van eveneens 30 juni 2009 heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Dit verzoek is geregistreerd onder procedurenummer AWB 09/817.
Bij uitspraak van 17 juli 2009 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
De zaak is op 9 november 2009 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van R.J.W. Spronk, werkzaam bij de AIVD.
2. Overwegingen
2.1. Op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
2.2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
Eiser is sinds 1 juni 2002 bij de AIVD werkzaam geweest, laatstelijk in de functie van intelligence officer bij de directie Inlichtingen Buitenland.
Bij brief van 14 november 2007 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt hem met onmiddellijke ingang disciplinair ontslag te verlenen wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Gelet op dit voornemen heeft verweerder in dezelfde brief tevens besloten eiser met onmiddellijke ingang te schorsen.
Bij brief van 5 december 2007 heeft eiser zijn zienswijze ten aanzien van het voornemen tot het opleggen van disciplinair ontslag kenbaar gemaakt.
Op 16 januari 2008 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat de brief van
14 november 2007 wordt teruggenomen, behoudens voor het daarin vervatte besluit tot schorsing en de daarop betrekking hebbende bezwarenclausule. In de brief van 16 januari 2008 heeft verweerder vervolgens een opsomming van de eiser verweten gedragingen gegeven, die overeenkomt met de verwijten die hem in de eerdere brief van 14 november 2007 werden gemaakt.
Op 29 februari 2008 heeft eiser, onder verwijzing naar zijn zienswijze van 5 december 2007 en het tegen het besluit tot schorsing ingediende bezwaarschrift van 20 december 2007, te kennen gegeven geen behoefte te hebben nadere verantwoording af te leggen.
Bij brief van 30 mei 2008 heeft verweerder aan eiser wederom het voornemen kenbaar gemaakt hem disciplinair te straffen, primair met onmiddellijke ingang met de disciplinaire maatregel van ontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim en subsidiair met ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van zijn betrekking, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij brieven van 20 juni 2008 respectievelijk 18 juli 2008 heeft eiser hierop zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij brief van 15 januari 2009 heeft verweerder ten behoeve van de behandeling van het bezwaar van eiser tegen het hiervoor genoemde besluit van 20 augustus 2008 de volgende documenten overgelegd:
- een aantal (deels zwart gemaakte) documenten met betrekking tot zogenaamde logging gegevens uit de AIVD computersystemen 'Datamining' en 'Dorus';
- een verklaring van de voormalig leidinggevende van eiser van 13 januari 2009;
- een verklaring van de beveiligingsadviseur (BVA) van 15 januari 2009;
- een email van de BVA aan haar meerderen van 12 juli 2007, met als bijlage een verslag van het gesprek tussen de BVA en eiser van 9 juli 2007;
- een interne notitie van de BVA aan een meerdere van 16 oktober 2007;
- een verklaring van R.J.W. Spronk van 15 januari 2009;
- een verklaring van de BVA van 23 februari 2009.
Op 24 april 2009 heeft de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de commissie), voor zover van belang, geadviseerd het bezwaar, zowel voor wat betreft de disciplinaire straf van ontslag als het ongeschiktheidsontslag, ongegrond te verklaren en het dienstverband te beëindigen op grond van het laatst genoemde ontslag.
2.3. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het besluit van 20 augustus 2008, met dien verstande dat verweerder het ontslag heeft gebaseerd op ongeschiktheid voor het door eiser beklede ambt, in de zin van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR. Hierbij heeft verweerder - kort weergegeven en voor zover van belang - op het volgende gewezen. Volgens verweerder heeft eiser op een aanzienlijk aantal verschillende data ongeoorloofde zoekslagen verricht in de informatiesystemen van de AIVD. De zoekslagen zijn ongeoorloofd omdat eiser deze heeft verricht buiten de aan hem gegeven opdracht om. Eiser had in zijn functie behoren te weten dat dergelijk gedrag ongeoorloofd is. Gelet op de variëteit in de door eiser verrichte zoekslagen hadden deze meer in zich dan het, zoals eiser stelt, uitsluitend controleren of een door eiser ontdekt lek in de informatiesystemen inmiddels was hersteld. De eiser verweten gedragingen worden door verweerder als zeer ernstig aangemerkt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het vertrouwen in eiser onherstelbaar is beschadigd, om welke reden handhaving binnen de AIVD niet aan de orde is. Met de gedragingen die eiser aan de dag heeft gelegd, heeft hij volgens verweerder aangetoond dat hij niet voldoet aan de strenge eisen die in het algemeen aan een medewerker van de AIVD worden gesteld en in het bijzonder aan de eisen die worden gesteld aan de door hem beklede functie. Gelet hierop heeft verweerder geconcludeerd dat eiser ongeschikt is voor zijn functie anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken.
2.4. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe - kort weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd. Volgens eiser is hij eind juni 2007 tijdens normale werkzaamheden, als gevolg van een lek in een informatiesysteem, per toeval op zeer vertrouwelijke informatie gestuit. Daaruit bleek dat er door de AIVD in 2005/2006 een onderzoek naar zijn persoon was verricht. Ook kon eiser al zijn persoonlijke gegevens inzien, waaronder strikt vertrouwelijke informatie met betrekking tot onder meer een operationeel onderzoek waaraan hij had deelgenomen. Volgens eiser heeft hij tijdig en op de voorgeschreven wijze geprobeerd dit lek ongedaan te laten maken. Uit bezorgdheid over de toegang voor anderen tot deze persoonlijke informatie heeft eiser nog zoekslagen op zijn eigen gegevens verricht. Eiser betwist de echtheid van de omtrent deze zoekslagen door verweerder overgelegde documenten. Ook wijst eiser er op dat, indien men van oordeel is dat eiser niet werkgerelateerde acties zou hebben ondernomen, nergens uit blijkt dat daarmee sprake is van ernstig plichtsverzuim. Uit het verslag van eisers leidinggevende van 13 januari 2009 blijkt evenmin dat hij van mening was dat eiser zich aan ernstig plichtsverzuim zou hebben schuldig gemaakt. Dit geldt eveneens voor het zogenaamde inlegvel bij het verslag van het laatst gevoerde functioneringsgesprek. Daarnaast wijst eiser op het verslag van de BVA van 16 oktober 2007. Hieruit blijkt evenmin dat aan de kant van eiser sprake zou zijn van plichtsverzuim. Volgens eiser heeft verweerder, in plaats van zijn vertrouwelijke gegevens onmiddellijk af te schermen, hiermee tot tenminste eind september, maar waarschijnlijk tot medio oktober 2007 gewacht. Eiser is altijd integer en betrouwbaar geweest. Eiser verwijst hiervoor onder meer naar de uitkomsten van eerdere met hem gehouden functioneringsgesprekken. Ook stelt eiser zich op het standpunt niet (volledig) bekend te zijn met de door verweerder gehanteerde gedragsregels omtrent het werken met de informatiesystemen. Volgens eiser is hij langdurig ernstig benadeeld bij het voeren van zijn verweer nu verweerder eerst ten tijde van de behandeling van zijn bezwaarschrift door de commissie concreet bewijsmateriaal heeft overgelegd. Eiser acht het bestreden besluit dan ook onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende onderbouwd.
2.5. De rechtbank overweegt het volgende.
2.5.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is van onbekwaamheid of ongeschiktheid sprake indien de betrokkene niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie zijn vereist. Voorts dient het bestaan van ongeschiktheid te worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar waaruit die ongeschiktheid blijkt, terwijl daarbij in het algemeen tevens de eis geldt dat de ambtenaar met zijn tekortkomingen is geconfronteerd op een zodanige wijze, dat het hem redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat bij gebreke van verbetering ontslag zou kunnen volgen en op een zodanig tijdstip dat hij nog een reële kans heeft de gewenste verbeteringen aan te brengen, waarbij de nodige begeleiding dient te worden gegeven. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien de ambtenaar dusdanig blijk heeft gegeven niet over de vereiste eigenschappen, mentaliteit of instelling te beschikken dat het bevoegd gezag zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bieden van een verbeterkans niet zinvol is.
2.5.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser reeds op grond van het verrichten van ongeoorloofde zoekslagen in de informatiesystemen van de AIVD terecht ongeschikt geacht voor zijn functie. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op 17, 18 en 23 juli en op 10 en 24 september 2007 in de informatiesystemen van de AIVD zoekslagen heeft verricht. Evenmin is in geschil dat deze zoekslagen ongeoorloofd waren nu eiser deze heeft verricht buiten de aan hem gegeven opdracht om. De verklaringen van eiser omtrent de reden van het verrichten van de zoekslagen, namelijk het controleren van een door hem ontdekt lek, staan haaks op de frequentie en variëteit van deze zoekslagen, zoals die naar voren komt uit de door verweerder overgelegde en onder 2.2 genoemde documenten. De rechtbank ziet geen aanleiding, zoals eiser betoogt, om te twijfelen aan de echtheid van deze documenten. Ook kan hier worden verwezen naar de op 14 juli 2009, ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, onder ede afgelegde verklaring van de beveiligingsadviseur van de AIVD, die gedetailleerd, eenduidig en geloofwaardig omrent eisers gedrag heeft verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat deze verklaring in strijd met de waarheid is afgelegd en kent hieraan dan ook een grotere betekenis toe dan aan de lezing van eiser. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan de hand van concrete gedragingen heeft aangetoond dat eiser niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie van intelligence officer zijn vereist. Gelet op het vorenstaande kan de rechtbank in het midden laten of de ongeschiktheid van eiser ook anderszins is gebleken uit concrete gedragingen.
2.5.3. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder heeft kunnen afzien van het bieden van een verbeterkans. Eisers gedragingen hebben het vertrouwen in hem onherstelbaar beschadigd. Om die reden kan terugkeer binnen de AIVD niet aan de orde zijn. Daarbij acht de rechtbank van doorslaggevend belang het bijzondere karakter van een organisatie als de AIVD alsmede de omstandigheid dat de aard van de tot de door eiser verrichte functie behorende werkzaamheden een grote mate van vertrouwelijkheid vereist. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser met deze gedragingen heeft aangetoond niet te voldoen aan de strenge eisen die aan een medewerker van de AIVD in het algemeen en in het bijzonder aan de functie van intelligence officer worden gesteld. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat, zoals eiser stelt, de uitkomsten van de eerder met hem gehouden functioneringsgesprekken er op wijzen dat eiser voor het overige een goede staat van dienst had.
2.5.4. Uit voorgaande overwegingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder op goede gronden heeft aangenomen dat bij eiser sprake is van ongeschiktheid voor zijn functie. Verweerder was derhalve bevoegd tot het verlenen van het in geding zijnde ontslag. De rechtbank is voorts niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het besluit om van die bevoegdheid gebruik te maken, dan wel dat verweerder daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
Eisers betoog niet (volledig) bekend te zijn met de door verweerder gehanteerde gedragsregels omtrent het werken met de informatiesystemen maakt dit niet anders. De rechtbank onderschrijft de opvatting van verweerder dat eiser, gelet op zijn functie binnen de AIVD, zich had moeten realiseren dat het in deze systemen verrichten van niet werkgerelateerde zoekslagen niet door de beugel kan en dat hij dit achterwege had moeten laten.
Eisers betoog dat verweerder zelf een fout heeft gemaakt door een lek in het systeem te laten ontstaan alsmede dat verweerder niet adequaat zou hebben gereageerd op eisers melding van dit lek, kan er evenmin toe leiden dat sprake is van feiten of omstandigheden als hiervoor genoemd. Voor zover verweerder hier al een verwijt zou kunnen worden gemaakt kan hierin geenszins een rechtvaardiging voor eisers gedragingen worden gevonden.
2.5.5. Ook overigens heeft eiser geen gronden aangevoerd die tot gegrondverklaring van het beroep kunnen leiden. Eisers betoog dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen omdat verweerder hierin het advies van de commissie niet heeft geïncorporeerd volgt de rechtbank niet. Zoals blijkt uit de tweede pagina van het bestreden besluit heeft verweerder het door de commissie uitgebrachte advies (nagenoeg geheel) overgenomen en in die zin dit advies ten grondslag gelegd aan zijn beslissing op bezwaar.
Voorts acht de rechtbank onjuist eisers stelling dat verweerder eerst bij de behandeling van eisers bezwaarschrift door de commissie concreet bewijsmateriaal van de door hem ingenomen standpunten heeft overgelegd. Om die reden zou eiser bij het voeren van verweer ernstig zijn benadeeld. De rechtbank is gebleken dat verweerder de door eiser als bewijsmateriaal geduide stukken voorafgaand aan de op 2 februari 2009 gehouden hoorzitting ook heeft overgelegd aan eiser. Aldus heeft eiser kennis kunnen nemen van deze stukken en is hij in de gelegenheid geweest hierop te reageren. Nu eiser voorts niet heeft onderbouwd waarom zijn betoog tot de conclusie dient te leiden dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, slaagt dit evenmin.
2.6. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, Awb.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. M.A.C. Prins en
B. van Velzen, leden, en door de voorzitter en mr. C. Willemsen, griffier, ondertekend.