parketnummer: 11/510455-09
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 april 2010
[verdachte],
geboren in [1975],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Rijnmond, De Schie, R'dam, te Rotterdam,
hierna: verdachte.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 8 april 2010.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het onder 1 (moord) en 2 (brandstichting met gevaar voor goederen en personen) ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat verdachte erkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag maar dat vrijspraak moet volgen voor moord, omdat verdachte niet heeft gehandeld naar rustig en kalm beraad (voorbedachten rade).
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging bepleit dat uitsluitend bewezen kan worden dat er bij de brandstichting gemeen gevaar voor goederen bestond, en dus niet dat er levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen aanwezig is geweest.
Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vorderingen van de benadeelde partijen
Als benadeelde partij hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
* [benadeelde partij 1], [adres en woonplaats].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van
€ 9.094,75 ter zake van de door hem, als gevolg van het onder 1 gepleegde strafbare feit geleden materiële schade.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade niet betwist.
* [benadeelde partij 2], [adres en woonplaats].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van
€ 1.230,50 ter zake van de door hem, als gevolg van het onder 1 gepleegde strafbare feit geleden materiële schade.
* [benadeelde partij 3], [adres en woonplaats].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van
€ 40.000,= ter zake van de door hem, als gevolg van het onder 2 gepleegde strafbare feit geleden materiële schade.
* [benadeelde partij 4], [adres en woonplaats].
Hij vordert verdachte te veroordelen aan hem te betalen een bedrag van
€ 250,= ter zake van de door hem, als gevolg van het onder 2 gepleegde strafbare feit geleden materiële schade.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade Betwist.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] op meerdere plaatsen in het lichaam is geraakt, tengevolge waarvan voornoemde genoemde [slachtoffer] is overleden;
op 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht in een (bedrijfs)pand gelegen aan de Eigenhaard,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine, op meerdere plaatsen in genoemd (bedrijfs)pand uitgegoten en
(vervolgens) ontstoken, ten gevolge waarvan het interieur van genoemd (bedrijfs)pand is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor meerdere belendende percelen en levensgevaar voor een ander te duchten was.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverwegingen
Feit 1
Ter terechtzitting heeft de verdediging betoogd dat de verdachte van de hem impliciet primair ten laste gelegde moord dient te worden vrijgesproken, nu hij niet heeft gehandeld met voorbedachte raad. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat er geen sprake is van kalm beraad en rustig overleg. Weliswaar heeft verdachte die avond diverse malen geroepen dat hij het slachtoffer dood ging maken, maar uit verklaringen van getuigen volgt volgens de raadsman dat verdachte wel vaker dit soort woorden in de mond nam, zonder daar daadwerkelijk uitvoering aan te geven. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij weliswaar op zoek is gegaan naar een vuurwapen, maar niet om het slachtoffer te doden, maar om hem af te schrikken.
Met betrekking tot de ten laste gelegde voorbedachte raad overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals de Hoge Raad, in navolging van eerdere jurisprudentie, in zijn arrest van 27 juni 2000, NJ 2000, 605 heeft geoordeeld, is voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte op 2 augustus 2009 in Rotterdam ruzie heeft gehad met het slachtoffer en dat zij met elkaar in gevecht zijn geraakt. [getuige 1] hoorde verdachte tegen het slachtoffer roepen " je gaat dood". (p. 356) Uit foto's blijkt dat deze ruzie omstreeks 04:00 uur is geweest. (p. 364-365)
[getuige 1] heeft voorts verklaard dat men vervolgens is teruggegaan naar een eetgelegenheid in Dordrecht. Verdachte was ook op dat moment nog boos op het slachtoffer en zei iets in de trant van " ik maak hem dood, neem maar afscheid, ik ga hem doodschieten". (p. 357) Dat verdachte na de ruzie in Dordrecht was aangekomen en nog steeds niet gekalmeerd was en nog steeds doodsbedreigingen uitte richting het slachtoffer volgt ook uit de verklaring van getuige [getuige 2]. (p. 398)
Uit de verklaring van getuige [getuige 3] volgt dat verdachte die ochtend omstreeks 05:11 uur bij hem aan de deur stond en zei dat hij ruzie had gehad met het slachtoffer en riep " ik wil een pistool hebben want ik ga hem afmaken". (p. 585) Verdachte heeft verklaard dat hij van medeverdachte [medeverdachte] in de omgeving van Vlaardingen een vuurwapen heeft gehad. (p. 90) Uit de telefoongegevens van verdachte blijkt dat hij voor het laatst op 2 augustus 2009 om 06:37 uur contact heeft gehad met die medeverdachte. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte rond dit tijdstip het vuurwapen in bezit heeft gekregen.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2009 omstreeks 07:30 uur een knal hoorde. Toen hij uit het raam keek zag hij een man op de stoep voor de flat Aardappelmarkt 31-94 te Dordrecht staan. De man stond daar zeker tussen de dertig en zestig seconden. Vervolgens liep de man naar voren richting het genoemde portiek. De getuige hoorde direct meerdere schoten. (p. 302) Uit de verklaring van getuige [getuige 5] volgt dat zij in de ochtend van 2 augustus 2009 aan de Aardappelmarkt te Dordrecht een knal hoorde. Hierop is de getuige naar het raam gelopen. Op dat moment hoorde zij nog een paar knallen. Toen zij vervolgens uit het raam keek zag zij een man bij een hekje staan. De man had een zilverkleurig wapen in zijn hand. (p. 205)
Verdachte heeft ter terechtzitting op 10 december 2009 erkend dat hij in de ochtend van 2 augustus 2009 diverse malen op het slachtoffer heeft geschoten.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat - mede gezien het tijdsverloop van genoemde handelingen en de diverse momenten daarbinnen waarop verdachte zich had kunnen beraden - het wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Naar het oordeel van de rechtbank is niet geschoten in een opwelling.
Feit 2.
In artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht indien daarvan levensgevaar voor een ander of anderen te duchten is. Om in rechte het levensgevaar voor een ander of anderen als vaststaand te kunnen aannemen is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
Niet hoeft uitdrukkelijk vastgesteld te worden dat bewoners van belendende percelen ook daadwerkelijk thuis waren op het moment dat in een woning in een lintbebouwing brand wordt gesticht. Voldoende is dat wordt vastgesteld, dat die woningen bewoond waren. Het gaat immers om te duchten levensgevaar, waarvan reeds sprake is als redelijkerwijs iemand zich in een belendende woning kán bevinden.
Verdachte heeft met behulp van benzine in een bedrijfspand op drie plaatsen brand gesticht, te weten op de eerste verdieping, nabij de gasmeter en op de begane grond. Het pand was voorzien van veel houten balken en er zaten kieren tussen de panden. Daarnaast was in het dak riet verwerkt. Hierdoor bestond het risico dat de brand overslaat naar aangrenzende panden. Naast het pand waarin verdachte brand heeft gesticht staat een woonhuis welke daadwerkelijk wordt bewoond. Dat die bewoner op het moment van de brand niet thuis was doet niet af aan het levensgevaar wat te duchten was.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
2.
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS
EN
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN LEVENSGEVAAR VOOR EEN ANDER TE DUCHTEN IS.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op zijn vriend, door hem in de vroege zondagochtend op straat voor zijn woning dood te schieten. Moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven.
Dit heeft voor de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed en verdriet gebracht. Voor de samenleving is het een schokkend en zeer ernstig feit. Een dergelijke moord schokt de rechtsorde zeer en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer angst en gevoelens van onveiligheid teweeg.Bovendien is een dergelijk gewelddadig optreden op straat zeer schokkend voor de ooggetuigen en versterkt het de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Van algemene bekendheid is dat ook de ooggetuigen nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ook rekening met de door haar gehanteerde oriëntatiepunten, zoals die gelden na de inwerkingtreding van de Wet voorwaardelijke invrijheidsstelling. Het uitgangspunt voor een moord is een gevangenisstraf vanaf twaalf jaar. Volgens het strafblad van verdachte is hij eerder tot een gevangenisstraf veroordeeld.
Daarnaast heeft verdachte kort voor de moord opzettelijk brand gesticht in het pand waar hij en het slachtoffer samen een bedrijf zouden gaan beginnen.
Dergelijke feiten behoren eveneens tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. De ervaring leert dat mensen die dergelijke branden van dichtbij hebben meegemaakt hiervan nog lange tijd de nadelige en traumatische gevolgen kunnen ondervinden. De rechtbank is van oordeel - mede gelet op de strafbedreiging - dat ook voor dit feit gereageerd moet worden met een langdurige gevangenisstraf.
Gelet op de ernst van de door verdachte gepleegde feiten en het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijftien jaren dient te worden opgelegd.
7.2 De vorderingen van de benadeelde patijen
* De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting de benadeelde partij [benadeelde partij 1], ontvankelijk in zijn vordering, omdat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het onder 1. bewezenverklaarde strafbare feit.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen, omdat de vordering voldoende onderbouwd en juist voorkomt.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
* De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting de vorderingen van [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet van zo eenvoudige aard dat deze zich lenen voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partijen zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering. Zij kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 36f, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vijftien jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] van € 9.094,75 ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], € 9.094,75 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 80 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] niet-ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat die vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 april 2010.
Mr. Jurgens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] op een of meerdere plaatsen in het lichaam is geraakt,
tengevolge waarvan voornoemde genoemde [slachtoffer] is overleden;
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk brand heeft gesticht in een (bedrijfs)pand gelegen aan de
Eigenhaard, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine, althans een brandbare stof, op een of meerdere plaatsen in genoemd (bedrijfs)pand uitgegoten en (vervolgens) ontstoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met benzine, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan het interieur van genoemd (bedrijfs)pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een of meerdere belendende perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de een of meerdere belendende perce(e)l(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Parketnummer: 11/510455-09
Vonnis d.d. 22 april 2010