parketnummer: 11/510464-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 april 2010
[verdachte],
geboren in [1982],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht,
hierna: verdachte.
Raadsman mr. R.S. Bordewijk, advocaat te Schiedam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 april 2010, waarbij de officier van justitie mr. J. Koorn, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 2 augustus 2009 medeplichtig is geweest aan de moord op [slachtoffer] (hierna [slachtoffer]);
Feit 2: op 2 augustus 2009 een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
Feit 3:op 5 september 2009 munitie (kaliber .357 Magnum) voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte.
Hiertoe heeft de raadsman - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) niet uit vrije wil heeft verklaard dat hij het vuurwapen van verdachte heeft gehad. De politie heeft [medeverdachte] namelijk voorgehouden dat als hij zou zeggen van wie hij het vuurwapen heeft gehad, de familie van het slachtoffer de berechting aan de rechtbank over zou laten en geen eigen rechter zou spelen. Door deze dreiging met wraak is [medeverdachte] gebracht tot het wijzigen van zijn verklaring dat hij het vuurwapen had gevonden. De verklaring van [medeverdachte] is op dit punt niet in vrijheid afgelegd, aldus de raadsman. Voorts hebben verbalisanten nagelaten om in het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] op 22 augustus 2009 op te nemen dat hij heeft gezegd dat hij het slachtoffer alleen maar ging bedreigen, wat blijkt uit de beelden van zijn verhoor d.d. 22 augustus 2009 omstreeks 15.32 uur. Waar verbalisanten in het proces-verbaal hebben opgenomen dat [medeverdachte] het vuurwapen zou gebruiken tegen het slachtoffer, heeft de raadsman opgemerkt dat [medeverdachte] dit niet heeft verklaard, maar dat hij het uiteindelijke slachtoffer bang wilde maken.
Door het handelen van verbalisanten is doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van bewuste sturing of grove veronachtzaming van verdachtes recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak. Dat verbalisanten niet in het proces-verbaal verhoor van [medeverdachte] hebben opgenomen dat hij heeft verklaard dat hij het slachtoffer met het vuurwapen ging bedreigen kan eventueel in de strafmaat worden meegenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging nu er geen sprake is van schending van artikel 29, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en ook overigens niet is gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte, tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
De verbalisanten hebben [medeverdachte] onder andere voorgehouden
"Het is voor de familie van [slachtoffer] belangrijker te weten wie jou het vuurwapen heeft
geleverd dan het feit dat jij hun broer hebt doodgeschoten. (...) Mits jij de waarheid
vertel, kunnen ze dat accepteren."
(verhoor [medeverdachte], dvd 22 augustus 2009 omstreeks 14:49 uur)
Op de vraag van verdachte "stel voor dat de familie van [slachtoffer] hem familie ook wat doet", antwoordden de verbalisanten aan verdachte dat de familie van [slachtoffer] tegenover hen hierover heeft gezegd:
"straffen doet de Nederlandse overheid."
(verhoor [medeverdachte] dvd 22 augustus 2009 omstreeks 15:12 uur)
Ook geven verbalisanten aan dat de familie van [slachtoffer] heeft aangegeven:
"als de waarheid boven water komt laten we het aan jullie over".
(verhoor [medeverdachte] dvd 22 augustus 2009 omstreeks 15:12 uur)
Uit voormelde delen van het verhoor noch uit andere delen van het verhoor leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] zijn verklaringen heeft afgelegd omdat de verbalisanten [medeverdachte] dreigden met wraak van de familie van [slachtoffer] als [medeverdachte] niet zou verklaren dat hij het wapen had gekregen van verdachte. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [medeverdachte] nooit heeft aangevoerd of anderszins heeft laten blijken dat hij zich door een opmerking van de verbalisanten bedreigd heeft gevoeld.
De rechtbank heeft voorts aan de hand van de dvd vastgesteld dat [medeverdachte] inderdaad bij zijn verhoor op 22 augustus 2009 (15:33 uur) heeft gezegd " ik ga hem niet doodmaken, ik ga hem alleen bedreigen" en dat dit niet in het proces-verbaal op pagina 89-93 is opgenomen. De rechtbank stelt ook vast dat dit verzuim is hersteld in het proces-verbaal d.d. 23 augustus 2009 (pagina 96).
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ten aanzien van feit 1 baseert hij zich op de verklaring van:
- [medeverdachte] (p. 90). Uit deze verklaring komt naar voren dat hij van verdachte het vuurwapen heeft gehad en hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij ruzie had met [slachtoffer] en hem ging afmaken;
- Getuige [getuige] (hierna: [getuige]) (p. 652). Uit de verklaring komt naar voren dat hij van verdachte had gehoord dat [medeverdachte] ruzie had met [slachtoffer] en hem dood wilde maken.
- Verdachte ter terechtzitting dat hij [medeverdachte] in de ochtend van 2 augustus 2009 heeft ontmoet op een industrieterrein, heeft gezien dat [medeverdachte] gewond was en wist van de ruzie tussen [medeverdachte] en [slachtoffer].
Subsidiair heeft de officier van justitie omstandigheden opgesomd waaruit volgt dat bewezen kan worden dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op medeplichtigheid aan moord.
Uit het leveren van het vuurwapen volgt volgens de officier van justitie ook het bewijs voor het als feit twee ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit drie heeft de officier van justitie erop gewezen dat bij gelegenheid van een doorzoeking in de woning van verdachte 50 patronen zijn aangetroffen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
De verdediging heeft - op gronden zoals vermeld in de overgelegde pleitnota- aangevoerd dat de bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar zijn en uitgesloten moet worden van het bewijs, omdat hij wisselend en ongeloofwaardig heeft verklaard. Daarnaast heeft de verdediging - kort samengevat - betoogd dat de bij de politie afgelegde verklaringen van [medeverdachte] op grond van het arrest van de Hoge Raad NJ 1994, 427 niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Dit omdat [medeverdachte] zich als getuige in de zaak tegen verdachte bij de rechter-commissaris heeft beroepen op zijn verschoningsrecht en zijn verklaringen het enige bewijsmiddel zijn waaruit rechtstreeks de betrokkenheid van verdachte volgt. De verdediging heeft dit eveneens aangevoerd ten aanzien van de verklaring van [getuige].
De verdediging heeft verder geconcludeerd dat uit de bewijsmiddelen niet te concluderen is dat verdachte het vuurwapen aan [medeverdachte] heeft geleverd. Er bestaan in het dossier diverse aanknopingspunten dat een ander persoon het vuurwapen aan [medeverdachte] heeft geleverd.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat indien de rechtbank er van uit gaat dat verdachte wel het vuurwapen aan [medeverdachte] heeft verschaft, er geen bewijs voorhanden is voor de opzet - ook niet in voorwaardelijke zin- op het uiteindelijke gevolg (de dood van [slachtoffer]).
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1.
Op 2 augustus 2009 omstreeks 07:28 uur heeft te Dordrecht een schietincident plaatsgevonden waarbij een slachtoffer is aangetroffen. Het slachtoffer is door een familielid herkend als [slachtoffer]. Tengevolge van schotletsels is [slachtoffer] ([slachtoffer]) overleden. [medeverdachte] heeft verklaart dat hij degene is geweest die met een vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] bij de politie.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van verklaringen is van belang of de inhoud van die verklaringen kunnen worden aangemerkt als een getrouwe weergave van wat de persoon heeft waargenomen en/of ondervonden. Een aanwijzing daarvoor kan zijn dat deze verklaringen op relevante onderdelen overeenstemmen met andere verklaringen of wat overigens uit stukken, die zich in het dossier bevinden, blijkt.
Nu de verklaringen van [medeverdachte] in de kern waar het de ten laste gelegde gedragingen betreft, consistent, gedetailleerd, en overtuigend zijn en bovendien op relevante onderdelen overeenstemmen met de inhoud van andere zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en op onderdelen overeenstemmen met de verklaringen van de verdachte zelf, acht de rechtbank deze betwiste verklaringen betrouwbaar en kunnen deze worden gebruikt voor het bewijs. Weliswaar heeft [medeverdachte] en enkele punten een wisselende verklaring afgelegd, maar die wisselingen zijn niet zodanig dat zijn verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd als onbetrouwbaar aangemerkt moet worden. Bovendien is bij [medeverdachte] geen enkel belang gebleken of aannemelijk geworden om hetgeen hij heeft verklaart te verdraaien
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De bruikbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] en [getuige] voor het bewijs (NJ 1994, 427)
[medeverdachte] heeft bij de politie een voor verdachte belastende verklaring afgelegd in die zin dat verdachte aan [medeverdachte] het vuurwapen heeft verstrekt. [medeverdachte] is op 7 december 2009 in de zaak van verdachte als getuige bij de rechter-commissaris gehoord. Bij dit verhoor was de raadsman van verdachte aanwezig. Bij die gelegenheid heeft [medeverdachte] gebruik gemaakt van zijn verschoningsrecht.
De rechtbank ziet zich - met inachtneming van de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 1 februari 1994, NJ 1994/427) - voor de vraag gesteld of de voor de verdachte belastende politieverklaring van [medeverdachte], gelet op zijn vorenmelde opstelling bij de rechter-commissaris, voor het bewijs mag worden gebezigd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte] niet is teruggekomen op zijn voor verdachte belastende verklaring, maar dat hij gebruik heeft gemaakt van zijn verschoningsrecht. [medeverdachte] had dus een wettige grond om te weigeren vragen te beantwoorden. Bovendien is de verklaring van [medeverdachte] niet het enige bewijsmiddel waaruit verdachtes betrokkenheid rechtstreeks kan volgen. De rechtbank wijst in dit verband naar de verklaring van getuige [getuige].
De verdediging heeft onder verwijzing naar genoemd arrest van de Hoge Raad dit eveneens aangevoerd ten aanzien van de verklaring van [getuige].
De rechtbank heeft zojuist vastgesteld dat er meerdere bewijsmiddelen zijn waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde kan volgen, is de rechtbank van oordeel dat het arrest in deze situatie niet van toepassing is.
De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de verdediging en acht de verklaringen van [medeverdachte] en [getuige] bruikbaar voor het bewijs.
Levering van het vuurwapen.
[medeverdachte] belt in de vroege ochtend van 2 augustus 2009 diverse malen met verdachte en zegt tegen verdachte dat hij het vuurwapen mee moest nemen.
[medeverdachte] heeft in dit verband verklaard dat hij verdachte op een industrieterrein heeft ontmoet en dat verdachte een vuurwapen in de auto van [medeverdachte] heeft gelegd.
Verdachte heeft erkend dat hij op 2 augustus 2009 [medeverdachte] heeft ontmoet, en dat hij bij die gelegenheid geld aan [medeverdachte] heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en [medeverdachte] elkaar op een industrieterrein hebben ontmoet op 2 augustus 2009 en dat verdachte "iets" aan [medeverdachte] heeft overgedragen.
Getuige [getuige] heeft in dit verband verklaard dat verdachte hem die zondag (de rechtbank begrijpt 2 augustus 2009) heeft gebeld en vertelde dat [medeverdachte] om een vuurwapen had gevraagd. De getuige heeft ten overstaan van de rechter-commissaris bevestigd dat verdachte tegen hem heeft verteld dat [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt:[medeverdachte]) om een pistool had gevraagd.
De verklaring van verdachte dat hij bij die gelegenheid geld (de opbrengst van weed verkoop ter waarde van € 3.000,= ) aan [medeverdachte] heeft gegeven acht de rechtbank, mede gelet op het bovenstaande, niet geloofwaardig.
Verdachte heeft namelijk ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat [medeverdachte] en [slachtoffer] ruzie hadden maar ook dat [medeverdachte] niet naar hem toe zou kunnen komen als het niet uit naam van [slachtoffer] was. In dit verband merkt de rechtbank op dat verdachte heeft verklaard (p. 172) dat hij dacht dat [medeverdachte] wilde gaan stappen en geld nodig had. Het is dan ook niet aanemelijk dat verdachte het geld dat kennelijk aan [slachtoffer] toebehoorde aan [medeverdachte] zou meegeven.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk een vuurwapen aan [medeverdachte] heeft verschaft.
Medeplichtig aan moord.
Daartoe is vereist dat niet alleen bewezen wordt dat verdachtes opzet gericht was op het verschaffen van middelen (in dit geval een vuurwapen) als bedoeld in artikel 48 aanhef en onder 2° van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het misdrijf.
Zoals hiervoor vastgesteld heeft verdachte aan [medeverdachte] opzettelijk een vuurwapen verstrekt. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of verdachte de opzet (al dan niet in voorwaardelijke zin) had op de moord op [slachtoffer].
Op dit punt overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de verklaring van [medeverdachte] (p. 91) volgt dat verdachte het vuurwapen eigenlijk niet wilde geven als [medeverdachte] [slachtoffer] ging doodmaken. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van "vol" opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer].
De vraag is dan of verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer].
Bij de beoordeling dient het volgende te worden vooropgesteld.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Uit het geschrift genoemd in voetnoot 5 volgt dat verdachte in ieder geval op 2 augustus 2009 omstreeks 5:57 uur telefonisch contact heeft met [medeverdachte]. Verdachte heeft dit erkend. Vervolgens vindt er die ochtend een ontmoeting plaats op een industrieterrein ergens in Nederland waarbij verdachte een vuurwapen in de auto van [medeverdachte] legt.
Verdachte heeft bij die ontmoeting waargenomen dat [medeverdachte] letsel had. [medeverdachte] heeft vervolgens aan verdachte verteld dat hij ruzie met [slachtoffer] had. [medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hierop heeft gezegd dat [slachtoffer] een viezerik was. [medeverdachte] heeft vervolgens gezegd dat hij [slachtoffer] ging doodmaken. Hieruit leidt de rechtbank af dat de aanmerkelijke kans bestond dat [medeverdachte] op [slachtoffer] zou gaan schieten en dit de dood tot gevolg zou kunnen hebben.
Weliswaar heeft [medeverdachte] daarna tegen verdachte gezegd dat hij het vuurwapen nodig had om [slachtoffer] te bedreigen en heeft verdachte [medeverdachte] verwezen naar ene "Sali", maar de rechtbank verwijst in dit verband naar de opmerking van verdachte "en als je het toch doet, laat mij er buiten". Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte niet alleen de wetenschap heeft gehad van genoemde aanmerkelijke kans, maar hij deze ook bewust heeft aanvaard.
Voorts heeft verdachte geen enkele actie ondernomen om na het leveren van het wapen aan [medeverdachte] [slachtoffer] dan wel de politie te waarschuwen om te verhinderen dat [medeverdachte] dit wapen zou gaan gebruiken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte medeplichtig is aan de moord op [slachtoffer].
Feit 2
Zoals uit de bewijsmiddelen gebezigd bij feit 1 volgt, heeft verdachte een vuurwapen aan [medeverdachte] verschaft. [medeverdachte] heeft aangegeven waar hij het vuurwapen waarmee hij [slachtoffer] heeft doodgeschoten ongeveer in het water heeft gegooid.
Naar aanleiding hiervan is met behulp van een onderwater-electromagneet de bodem van genoemd water onderzocht. Hierbij is op 8 oktober 2009 een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gevonden. Dit voorwerp is onderzocht en het betreft een pistool van het kaliber 7,62 mm met bijbehorende patroonhouder. Het pistool is een vuurwapen in de zin van Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een vuurwapen van Categorie III voorhanden heeft gehad.
Feit 3
Op 5 september 2009 is bij gelegenheid van een doorzoeking in de woning van verdachte te Pernis, gelegen in de gemeente Rotterdam, een doosje met vijftig patronen, merk Lellier & Berlot, (De rechtbank merkt de hoofdletter L van Lellier aan als een kennelijke verschrijving en leest daarvoor in de plaats: de hoofdletter S) kaliber .357 Magnum in de bergingsruimte is aangetroffen en in beslag genomen.
De patronen zijn munitie in de zin van Categorie III van de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de patronen lang geleden in de kelder had gelegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
[medeverdachte] op 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft genoemde [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] op meerdere plaatsen in het lichaam is geraakt,
tengevolge waarvan voornoemde genoemde [slachtoffer] is overleden
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 02 augustus 2009 in Nederland opzettelijk middelen heeft verschaft door aan
genoemde [medeverdachte] een vuurwapen te verstrekken;
op 02 augustus in Nederland,een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (kaliber: 7.62), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
op 05 september 2009 te Pernis, gemeente Rotterdam, voorhanden heeft gehad 50 patronen (merk: Sellier & Berlot,
kaliber: .357 Magnum), te weten munitie in de zin van de Wet wapens en munitie van categorie III
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1.
MEDEPLICHTIGHEID AAN MOORD.
2.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III.
3.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam (LJN AY5746) een lagere straf bepleit. Daarnaast heeft de raadsman een lichtere straf bepleit op grond van artikel 359a Sv en onder verwijzing naar hetgeen hij heeft aangevoerd ten aanzien van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan moord. Verdachte heeft het vuurwapen aan de hoofddader verschaft, waarmee laatstgenoemde zijn vriend [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
Voor feiten als de onderhavige zijn landelijk geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank heeft gekeken naar uitspraken zoals die door de diverse rechterlijke colleges in Nederland in soortgelijke zaken zijn gedaan. Daarbij is gebleken dat het bewezenverklaarde feit zich moeilijk laten vergelijken met andere soortgelijke feiten, omdat elke moord een aantal specifieke elementen in zich draagt.
Het voltooide delict moord behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent.
De wetgever heeft voor moord als strafmaximum levenslange gevangenisstraf of tijdelijke van ten hoogte dertig jaren vastgesteld. Ingeval van medeplichtigheid, dient op grond van artikel 49 Sr het strafmaximum met een derde te worden verminderd. Geldt het een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld dan wordt gevangenisstraf opgelegd van ten hoogste twintig jaren. Kortom voor medeplichtigheid aan moord kan maximaal een gevangenisstraf van twintig jaar worden opgelegd.
Gelet op de ernst van dit feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de diep geschokte rechtsomgeving, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie als uitgangspunt passend is. Voor strafvermindering op grond van artikel 359a Sv, zoals door de verdediging bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie, in die zin dat hij een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad en 50 patronen voorhanden heeft gehad.Aangezien het bewezenverklaarde onder 2 (voorhanden hebben van een vuurwapen) samenloop oplevert in de zin van artikel 55, eerste lid Sr met het onder 1 bewezenverklaarde (het verschaffen van een vuurwapen), zal de rechtbank bij de straftoemeting artikel 55 van de Wet wapens en munitie voor feit 2 buiten toepassing laten.
Alles overwegende leidt dit de rechtbank tot de conclusie dat aan verdachte een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. De rechtbank heeft bij haar overwegingen in strafmaatverlagende zin (vermindering van een derde) betrokken dat bij de medeplichtigheid aan moord sprake is van voorwaardelijk opzet.
8 De benadeelde partij
De benadeelde [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 9.094,75.
In voldoende mate is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van feit 1 materiële schade hebben geleden. De rechtbank is echter van oordeel dat de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte niet in een zodanig nauw verband tot elkaar staan dat dit tot gevolg heeft dat door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht aan de benadeelde partij. De rol van verdachte is beperkt gebleven tot het leveren van het vuurwapen dat vervolgens door een medeverdachte is gebruikt bij een moord. In dit verband merkt de rechtbank voorts op dat uit de stukken onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij de vordering ook in de zaak tegen verdachte heeft willen indienen.
De rechtbank is daarmee van oordeel dat de schade van de benadeelde partij geen rechtstreeks gevolg is van het door verdachte gepleegde feit en acht mitsdien de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 48, 49, 55, 57 en 289, van het Wetboek van Strafrecht, en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- compenseert de kosten van partijen aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Hello, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. J.J. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 april 2010.
Mr. Jurgens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
[medeverdachte] op of omstreeks 02 augustus 2009 te Dordrecht opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft genoemde [medeverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen op die [slachtoffer] geschoten, waardoor die [slachtoffer] op een of meerdere plaatsen in het lichaam is geraakt, tengevolge waarvan voornoemde genoemde [slachtoffer] is overleden
tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 02 augustus 2009 te Maassluis en/of Pernis, gemeente Rotterdam en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan
genoemde [medeverdachte] een vuurwapen te verstrekken;
hij op of omstreeks 02 augustus 2009 te Pernis, gemeente Rotterdam, althans in de omgeving van Pernis, gemeente Rotterdam, in elk geval in Nederland,een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (kaliber: 7.62), en/of
munitie van categorie III, te weten een of meerdere (kogel)patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
hij op of omstreeks 05 september 2009 te Pernis, gemeente Rotterdam, voorhanden heeft gehad 50 patronen (merk: Lellier & Berlot, kaliber: .357 Magnum), in elk geval munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie III;
Parketnummer: 11/510464-09
Vonnis d.d. 22 april 2010