ECLI:NL:RBDOR:2010:BL7298
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot bewijslevering in verkeerszaak afgewezen wegens onvoldoende bewijs
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 11 februari 2010, stond de eisende partij, vertegenwoordigd door mr. P.H.G.C. Gremmen, tegenover de gedaagde partij, vertegenwoordigd door R.H.J. Wildenburg. De zaak betreft een verkeersincident waarbij de eisende partij beweert dat hij op het moment van de aanrijding al langdurig stil stond. Bij tussenvonnis van 29 oktober 2009 werd de eisende partij de opdracht gegeven om te bewijzen dat hij op het moment van de aanrijding minstens twee minuten stil stond. Tijdens de enquête werd echter medegedeeld dat de broer van de eisende partij, die als getuige zou optreden, niet zou komen. De eisende partij overhandigde een handgeschreven verklaring van zijn broer, maar deze werd als onvoldoende bewijs beschouwd.
De kantonrechter, mr. E.D. Rentema, constateerde dat de verklaring van de broer geen enkele verwijzing naar de duur van het stil staan bevatte, waardoor deze onbruikbaar was voor het bewijs. De eisende partij zelf, als partijgetuige, kon zijn stelling niet onderbouwen met concrete feiten of getuigenissen. De rechter oordeelde dat de eisende partij niet in het hem opgedragen bewijs was geslaagd, wat leidde tot de afwijzing van de vordering. De eisende partij werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 800,00 werden vastgesteld voor de gemachtigde van de gedaagde partij.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in civiele procedures, vooral in zaken die betrekking hebben op verkeersincidenten. De rechter wees erop dat zonder ondersteunend bewijs de claims van de eisende partij niet konden worden geaccepteerd. Dit vonnis is een voorbeeld van hoe de rechter de bewijsvoering evalueert en de gevolgen daarvan voor de partijen in de procedure.