ECLI:NL:RBDOR:2010:BL0609
Rechtbank Dordrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M.J. van der Meer
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van voorzieningenrechter om in kort geding ter opheffing van conservatoir beslag de deugdelijkheid van de gepretendeerde vordering te toetsen als partijen arbitrage door de Raad van Arbitrage zijn overeengekomen
In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, vorderde eiseres, een besloten vennootschap gevestigd te Dordrecht, de opheffing van conservatoir beslag dat door gedaagde, BLC Technische Installaties Uden B.V., was gelegd. Het beslag was gelegd ter zekerheid van een vordering van BLC, die volgens eiseres ondeugdelijk was. De procedure begon met een dagvaarding op 6 januari 2010, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 januari 2010. Eiseres stelde dat BLC meerdere facturen voor meerwerk had gestuurd, waarvan zij betwistte dat deze voldaan waren. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het beslag opgeheven kon worden op basis van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat het beslag moet worden opgeheven indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat de vordering van BLC ondeugdelijk was. Eiseres had geen overtuigend bewijs geleverd dat de door BLC gepretendeerde vordering niet geldig was. De rechter benadrukte dat het op de weg van eiseres lag om aan te tonen dat het beslag onnodig was, en dat de belangen van BLC bij handhaving van het beslag zwaarder wogen dan de belangen van eiseres bij opheffing. De rechter concludeerde dat de vordering van eiseres moest worden afgewezen, en dat zij in de proceskosten moest worden veroordeeld. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat BLC het vonnis direct kon laten uitvoeren, ongeacht een eventuele hoger beroep.