RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 81474 / FA RK 09-8099/ 1016233
Tussenbeschikking van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2009
voorlopige machtiging ex artikel 2 Wet BOPZ
1. Het verzoek en de procedure
1.1. De officier van justitie heeft op 18 juni 2009 een verzoekschrift ingediend tot het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (Wet BOPZ) ten aanzien van:
[betrokkene],
hierna verder te noemen: betrokkene,
geboren op [geboortedatum], [geboorteplaats],
wonende te [adres]
1.2. Bij dit verzoekschrift zijn de volgende stukken betreffende betrokkene overgelegd:
- een geneeskundige verklaring d.d. 15 juni 2009;
- een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie d.d. 18 juni 2009.
1.3. Op 29 juni 2009 heeft de rechter betrokkene, die werd bijgestaan door mr. R.F. Nelisse, in zijn woning gehoord.
1.4. Toen heeft de rechter, in aanwezigheid van betrokkene, ook gehoord:
- M.E.C. Neve, psychiater, verbonden aan De Grote Rivieren lokatie Kasperspad, behandelaar van betrokkene.
1.5. De advocaat van betrokkene heeft, mede naar aanleiding van hetgeen de gehoorde personen te berde hebben gebracht, het woord gevoerd.
1.6. De griffier heeft proces-verbaal opgemaakt.
2. De beoordeling
2.1. De geneeskundige verklaring in deze zaak is gedateerd 15 juni 2009. Deze verklaring is afgegeven door psychiater G. Schut. In de verklaring staat dat het onderzoek is verricht door Schut.
2.2. Het antwoord op vraag 4 c (“tot welke diagnose bent u gekomen op basis van uw onderzoek?”) luidt:
“Paranoide betrekkingswanen en een sterk associatief toestandsbeeld bij een man bekend met een schizo affectieve stoornis, nu gecompliceerd door een (sterk) ontregelde diabetes mellitus, met een dubieuze medicatietrouw door een gebrek aan ziekteinzicht en bagatellisering van de problematiek.”
2.3. Het antwoord op vraag 5 b (“waarin bestaat dat gevaar?”) luidt:
“(1) Het gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen, met grote gezondheidsrisico en mogelijk overlijden tot gevolg (2) het gevaar dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat, (3) het gevaar dat betrokkene fysiek agressief naar anderen wordt of agressief gedrag van een ander op zich zal afwentelen door zijn hinderlijk gedrag.”
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring niet aan de in artikel 5 van de wet Bopz gestelde eisen. Dat oordeel wordt hieronder toegelicht.
2.5. Artikel 5 van de wet BOPz bepaalt dat bij het verzoek tot verlening van een voorlopige machtiging moet worden gevoegd een “verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht (…)” en die inzicht verschaft in de “actuele situatie van de betrokkene”.
2.6. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat betrokkene de week ervoor (de week voor 15 juni 2009 dus) opgenomen is geweest in het Albert Schweizer ziekenhuis in verband met verwaarloosde diabetes, waardoor betrokkene in coma is geraakt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het onderzoek waarop de geneeskundige verklaring is gebaseerd, is verricht toen betrokkene nog in het ziekenhuis was. Voorts is gebleken dat pas sinds deze opname bekend is dat betrokkene diabetes heeft. Pas toen is met de behandeling van de diabetes begonnen. Dit alles is meegedeeld door zowel betrokkene zelf als door de behandelaar Neve.
2.7. Volgens betrokkene dient hij zichzelf sinds de ziekenhuis opname de medicatie tegen diabetes toe en laat hij controle van de praktijk van zijn huisarts toe. De behandelaar Neve beschikte tijdens de mondelinge behandeling niet over gegevens of wetenschap die dit tegenspreekt.
2.8. Het gevaar dat volgens de geneeskundige verklaring door de stoornis wordt veroorzaakt, lijkt voor een belangrijk deel samen te hangen met die in die verklaring betrokken stelling dat betrokkene medicatie tegen diabetes weigert of fout inneemt.
Dat betrokkene aan diabetes lijdt en daarvoor behandeld moet worden is echter pas bekend sinds de ziekenhuisopname, terwijl het onderzoek voor de geneeskundige verklaring is verricht vóórdat betrokkene het ziekenhuis verliet.
2.9. De vraag of betrokkene sinds zijn vertrek uit het ziekenhuis de diabetes medicatie goed neemt of niet, en de vraag of – zo ja, hoe – dat van invloed is op de vraag of de geestesstoornis betrokkene gevaar doet veroorzaken, kan dan ook niet op basis van deze geneeskundige verklaring worden beantwoord.
2.10. De geneeskundige verklaring van 15 juni 2009 verschaft daarom onvoldoende inzicht in de actuele situatie van betrokkene.
2.11. De geneeskundige verklaring moet zijn opgemaakt door een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht. Dat onderzoek moet worden verricht in een direct contact met de betrokkene waarbij de psychiater hem spreekt en observeert. Het staat de psychiater vrij een arts-assistent in te schakelen bij zijn onderzoek, maar dan dient uit de door de psychiater te ondertekenen verklaring wel te blijken op grond waarvan kan worden gezegd dat betrokkene door de psychiater is onderzocht in de zin van artikel 5 van de wet Bopz (HR 21 februari 2003, NJ 2003/484).
2.12. Als de betrokkene niet meewerkt aan het onderzoek moet de psychiater doen wat redelijkerwijs van hem verwacht kan worden om het vereiste persoonlijk onderzoek te doen plaatsvinden. In dat geval moet de psychiater aangeven dat en waarom hij betrokkene niet of slechts in beperkte mate kon onderzoeken en beargumenteren waarom hij tóch concludeert dat aan de criteria wordt voldaan (o.a. HR 24 september 1999, kBJ 1999, 54, NJ 1999, 752).
2.13. Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling meegedeeld dat hij niet met psychiater Schut heeft gesproken. Volgens betrokkene is i.v.m. de geneeskundige verklaring met hem gesproken door ene heer Reinen en ene heer Proost. Dat gebeurde voordat betrokkene het ziekenhuis verliet. Volgens betrokkene vertrokken zij na het onderzoek om 10 minuten overleg te plegen. Toen zij, aldus nog steeds betrokkene, na een uur nog niet terug waren, wilde betrokkene naar huis gaan en heeft hij Schut slechts heel kort gezien toen betrokkene het ziekenhuis verliet.
2.14. De behandelaar Neve heeft tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat Schut betrokkene in de hal van het ziekenhuis alleen heeft gezien, en niet met hem heeft gesproken. Volgens betrokkene en de behandelaar Neve is Reinen een arts-assistent. Volgens betrokkene is Proost een SVP-er. De behandelaar Neve kon niet meedelen wat de functie van Proost is.
2.15. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het onderzoek kennelijk is verricht, althans mede is verricht door Reinen en Proost (die geen psychiater zijn), en dat de psychiater die de verklaring heeft afgegeven betrokkene zelf niet heeft gesproken. Van dit alles blijkt niets uit de geneeskundige verklaring. Ook om deze redenen voldoet de verklaring niet aan de eisen die de wet Bopz stelt.
2.16. De zaak zal twee weken worden aangehouden (tot 13 juli 2009) om de Officier van Justitie in de gelegenheid te stellen de vereiste geneeskundige verklaring over te leggen. Na overlegging daarvan zal moeten worden onderzocht of het verzoek alsnog kan worden toegewezen. De rechtbank bepaalt de mondelinge behandeling daarvoor nu reeds op donderdag 16 juli om 9:30 uur, bij betrokkene thuis.
3.1. De rechtbank:
3.1.1.
a) stelt de Officier van Justitie tot maandag 13 juli 2009 in de gelegenheid om de vereiste geneeskundige verklaring te overleggen;
b) bepaalt de mondelinge behandeling op donderdag 16 juli om 9:30 uur, op het huisadres van betrokkene.
Deze beschikking is op 30 juni 2009 gegeven door mr.W.J.M. Diekman, rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.