parketnummer: 11/992548-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 17 november 2009
de naamloze vennootschap [bedrijfsnaam] N.V.,
gevestigd te [adres en plaats]
Raadsman mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 november 2009, waarbij de officier van justitie mr. R. de Rijck, de vertegenwoordiger van verdachte [vertegenwoordiger]. en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - kort en feitelijk weergegeven - op neer dat verdachte:
in de periode van 29 januari 2008 tot en met 19 augustus 2008 achtmaal gevaarlijke stoffen (vuurwerk), welke waren geladen op treinwagens, heeft vervoerd over dan wel heeft laten staan op het rangeerterrein Kijfhoek te Zwijndrecht, zonder dit volgens voorschrift te melden aan de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten heeft gepleegd met dien verstande dat hij bewezen acht - kort en zakelijk samengevat - het telkens opzettelijk laten staan van de gevaarlijke stoffen (vuurwerk). De officier van justitie baseert zich daarbij met name op:
- het als bijlage 6 bij het proces-verbaal gevoegde overzicht van treinactiviteiten;
- de als bijlage 4 bij het proces-verbaal gevoegde samenvatting van genoemd overzicht met betrekking tot vuurwerk;
- de als bijlage 5 bij het proces-verbaal gevoegde wagenlijsten van [bedrijfsnaam] (de rechtsvoorganger van verdachte);
- de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 november 2009, en de verklaring van [getuige 1] van 3 november 2008.
De officier van justitie heeft voor wat betreft de betekenis van het begrip 'oponthoud' in de van toepassing zijnde regelgeving (bijlage 2 van de Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen) ten eerste verwezen naar de betekenis in het spraakgebruik en volgens Van Dale groot woordenboek van de Nederlandse taal, waarin 'oponthoud' zowel de betekenis van 'het ergens verblijven' als die van 'vertraging' wordt toebedeeld. Ten tweede heeft de officier van justitie verwezen naar de intentie van de regelgeving, de bedoeling is dat plaatselijke autoriteiten op elk moment op de hoogte dienen te zijn van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen op hun grondgebied om zodoende adequaat te kunnen ingrijpen in geval van calamiteiten. Het maakt daarbij niet uit of er sprake is van gepland dan wel ongepland oponthoud van treinwagens. Ten derde heeft de officier van justitie aangevoerd dat dergelijke beschermende regelgeving altijd ruim moet worden uitgelegd, omdat bij een beperkte uitleg de regelgeving haar kracht verliest. De officier van justitie heeft in dit kader verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2004 (NJ 2004, 641; LJN AP8079).
In het kader van het bewijs voor 'opzettelijk handelen' heeft de officier van justitie verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 21 april 2009 (NJ 2009, 210; LJN BH2684). Op grond van dat arrest is het in de visie van de officier van justitie voldoende voor het bewijs van 'opzet' dat het een bewuste keuze was van verdachte om geen kennis te geven van het laten staan van bedoelde treinwagens met gevaarlijke stoffen aan de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat alle verweren van de verdediging dienen te worden verworpen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gemotiveerd betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd - kort en zakelijk samengevat - :
I dat niet verdachte of haar rechtsvoorganger ([bedrijfsnaam].) maar de contractuele vervoerder [bedrijfsnaam] telkens de betreffende vervoerder van de gevaarlijke stoffen was;
II dat het rangeerterrein Kijfhoek een inrichting is als bedoeld in de Wet milieubeheer. Dit zou betekenen dat de tenlastegelegde handelingen binnen een inrichting hebben plaatsgevonden. In dat geval zou op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen deze wet niet van toepassing zijn;
III dat voorschrift 1.9.5.1. NE van bijlage 2 ("Aanvullende voorschriften') van de 'Regeling vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing is en dat in dat kader de tenlastegelegde bestanddelen 'laten staan' en 'stilstand' niet bewezen kunnen omdat er sprake was van 'stilstand' van de treinwagens binnen de inrichting van verdachte (rangeerterrein Kijfhoek);
IV dat slechts het ongeplande oponthoud, dit is stilstand buiten de dienstregeling om, dient te worden gemeld. Nu er telkens geen sprake was van bijzondere, afwijkende omstandigheden, was er geen reden om aan de burgemeester te melden. Ook naar algemeen spraakgebruik zou 'oponthoud' duiden op vertraging in de zin van ongewenst c.q. ongepland (tussentijds) stilstaan. De uitleg van verdachte zou bovendien steun vinden in de oorsprong van de regeling en in de Richtlijn 96/49/EG van 23 juli 1996 van de Raad van de Europese Unie. Daarnaast zou oponthoud/stilstand van treinwagens, gelet op artikel 2 van de Richtlijn, niet vallen onder het begrip 'vervoer' in de Richtlijn, hetgeen zou inhouden dat de nationale wetgever geen andere regels mag stellen daaromtrent;
V dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte opzettelijk geen meldingen heeft gedaan;
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om aan het Europese Hof een prejudiciële vraag ex artikel 234 van het EG-verdrag voor te leggen over de interpretatie van het begrip 'vervoer' in de Richtlijn 96/49/EG.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De gevoerde verweren
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting tot de volgende beslissingen gekomen ten aanzien van de door de verdediging gevoerde verweren.
I Op grond van het proces-verbaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat blijkt dat de gevaarlijke stoffen in de tenlastegelegde periode telkens zijn vervoerd door [bedrijfsnaam]. Uit de brief van de raadsman van verdachte van 8 april 2009 en de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte de rechtsopvolger is van [bedrijfsnaam]. Daarnaast heeft de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting verklaard dat alle tenlastegelegde transporten feitelijk hebben plaatsgevonden, dat zij feitelijk werden verricht door [bedrijfsnaam]. en dat zij ook onder de verantwoordelijkheid van en onder de licentie van [bedrijfsnaam]. werden verricht. Dit was, aldus de vertegenwoordiger, noodzakelijk omdat de contractuele vervoerder [bedrijfsnaam] geen licentie had om het betreffende vervoer in Nederland te mogen verrichten. Dat de transporten feitelijk en onder verantwoordelijkheid van [bedrijfsnaam]. werden verricht wordt bevestigd door [getuige 1], transportmanager bij [bedrijfsnaam], in zijn verklaring van 3 november 2008 (bijlage 9 bij het proces-verbaal). De rechtbank is van oordeel dat op grond van vorenstaande vast is komen te staan dat verdachte (in de persoon van haar rechtsvoorganger [bedrijfsnaam].) telkens de feitelijk vervoerder was. Verdachte is daarmee de vervoerder in de zin van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen hetgeen betekent dat de geldende regelgeving op haar van toepassing was.
II A. In het kader van de onderhavige tenlastelegging is artikel 1 van de Richtlijn 96/49/EG van de Raad van de Europese Unie van 23 juli 1996 van toepassing. Dit artikel luidt als volgt - voor zover relevant - :
lid 1: Deze richtlijn is van toepassing op het vervoer per spoor van gevaarlijke goederen binnen of tussen de Lid-staten.
lid 2: De bepalingen van deze richtlijn raken geenszins aan het recht van de Lid-staten om, met inachtneming van het Gemeenschapsrecht en voor zover de bijlage van deze richtlijn geen voorschriften bevat met betrekking tot de betrokken gebieden, specifieke eisen inzake veiligheid voor het nationale of internationale goederenvervoer per spoor vast te stellen,
met name wat betreft:
- het treinverkeer,
- de planning van goederenwagons in treinen in het nationale verkeer,
- de exploitatieregels voor de nevenoperaties van het vervoer, zoals het rangeren of stationeren,
- de opleiding van het personeel en het beheer van de informatie betreffende de vervoerde gevaarlijke goederen,
- de bijzondere regels betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen in passagierstreinen.
De rechtbank stelt vast dat uit voornoemd artikel, met name het tweede lid, genoegzaam blijkt dat de nationale wetgever bevoegd is om nadere regels te stellen in verband met de veiligheid van het nationale goederenvervoer per spoor. Dit blijkt eveneens uit artikel 10 van de Richtlijn. De wetgever heeft dan ook bij het vaststellen van de in de onderhavige zaak van toepassing zijnde 'Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen' artikel 10 van de Richtlijn in de aanhef aangehaald, hetgeen impliceert dat de regeling mede daarop is gebaseerd.
II B. Artikel 2, vierde lid van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen geeft aan dat deze wet niet van toepassing is indien vervoer uitsluitend plaatsvindt binnen een inrichting. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat er in dit geval geen sprake was van vervoer/laten staan van gevaarlijke stoffen uitsluitend binnen een inrichting, is het genoemde artikel niet van toepassing.
III De raadsman heeft betoogd dat voorschrift 1.9.5.1 NE van toepassing is en dat in dat kader 'laten staan' en 'stilstand' niet bewezen kunnen worden. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onjuist.
Dat voorschrift 1.9.5.1 NE niet van toepassing is, blijkt reeds uit de omschrijving in het voorschrift zelf, nu de aanhef daarvan luidt: '1. In deze NE bepaling wordt verstaan onder: a. laten staan: ... ...'.
IV De rechtbank heeft hiervoor onder II A reeds vastgesteld dat de nationale wetgever bevoegd is om nadere regels te stellen in verband met de veiligheid van het nationale goederenvervoer per spoor.
De regelgeving in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen heeft tot doel het waarborgen van de veiligheid en het bieden van bescherming aan de samenleving in geval van het vervoer van gevaarlijke stoffen. In dit geval is tenlastegelegd overtreding van het voorschrift 1.9.5.2 NE onder 4.b van de 'Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen'. Dit voorschrift luidt als volgt:
'Indien enig oponthoud van een wagen, beladen met stoffen of voorwerpen van klasse I, langer dan drie uur duurt, geeft de vervoerder hiervan kennis aan de burgemeester van de gemeente, waarin het oponthoud plaats heeft, opdat deze de naar zijn oordeel voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kan treffen.' Het aspect van de openbare veiligheid is ook in dit voorschrift specifiek door de wetgever opgenomen.
Verdachte heeft het begrip 'oponthoud' in het betreffende voorschrift zodanig uitgelegd dat daaronder haars inziens slechts valt het/de ongeplande oponthoud/stilstand, dat buiten de dienstregeling om plaatsvindt.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit niet de juiste uitleg is van het begrip. Op grond van de jurisprudentie - onder meer het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2004 (NJ 2004, 641; LJN AP8079) - moet in het onderhavige geval het begrip 'oponthoud' breed worden uitgelegd omdat een beperkte uitleg in strijd is met het doel van de regelgeving. Daar komt nog bij dat 'oponthoud' in het gewone spraakgebruik niet alleen vertraging betekent. De verdere beperkingen, die verdachte daaraan meent te moeten verbinden zijn voor haar rekening en vinden geen enkele steun in het algemene spraakgebruik, het recht, de oorsprong van de regeling en de Richtlijn.
Uit het door de officier van justitie overgelegd Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 november 2008 ten name van [bedrijfsnaam]. blijkt dat deze rechtsvoorganger van verdachte op 24 mei 2007 en op 24-26 juni 2007 is geverbaliseerd voor overtreding van dezelfde meldplicht inzake munitie. Op 7 maart 2008 zijn deze beide zaken afgedaan door het betalen van een transactie. Dit betekent dat verdachte reeds vanaf 2007 op de hoogte was van de verschillen van inzicht inzake de meldplicht. Met die kennis en onder die omstandigheden had het op de weg van verdachte gelegen om (nader) contact op te nemen of (nadere) inlichtingen in te winnen bij de bevoegde overheidsinstantie(s) over de uitleg/interpretatie van het voorschrift.
V Het verweer van de verdediging berust kennelijk op de opvatting dat het opzet van verdachte ook moest zijn gericht op het niet naleven van het tenlastegelegde voorschrift. Die opvatting is onjuist. Op basis van de geldende jurisprudentie is voor het bewijs van het tenlastegelegde opzet in dit soort gevallen voldoende dat verdachte wist dat zij geen meldingen heeft gedaan.
Daaraan kan nog worden toegevoegd dat verdachte reeds in 2007 op de hoogte was van de verschillen van inzicht inzake de meldplicht (zie hiervoor onder IV). Verdachte heeft desondanks telkens vastgehouden aan haar interpretatie van het betreffende voorschrift en heeft telkens geen melding gedaan aan de burgemeester. Verdachte heeft daarmee telkens opzettelijk het voorschrift overtreden.
De rechtbank verwerpt de verweren van de verdediging.
Het stellen van een prejudiciële vraag aan het Europese Hof acht de rechtbank niet noodzakelijk nu zij hiervoor onder II A reeds heeft vastgesteld dat de nationale wetgever bevoegd is om nadere regels te stellen in verband met de veiligheid van het nationale goederenvervoer per spoor.
4.3.2 De rechtbank heeft met inachtneming van hetgeen door de verdediging aan strikt juridische verweren is aangevoerd, geconstateerd dat - nu de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting van 3 november 2009 de tenlastegelegde feiten heeft bekend - de situatie als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet. De rechtbank kan derhalve volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- een proces-verbaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat;
- het overzicht met betrekking tot treinactiviteiten inzake de treinnummers 40023, 340023, 40037 en 340037 ;
- de verklaring van [getuige 2] ;
- een proces-verbaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat ;
- de verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte [vertegenwoordiger], zoals afgelegd ter terechtzitting op 3 november 2009.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 29 januari 2008 tot en met 19 augustus 2008,(te Kijfhoek), in de gemeente Zwijndrecht, meermalen,
telkens opzettelijk, in strijd met het bepaalde bij en krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, vervoermiddelen
met daarin/daarop gevaarlijke stoffen, als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, te weten vuurwerk, voorzien van unnr 0335 , klasse I, heeft laten staan op een rangeeremplacement aldaar,
zonder een door de Minister van Verkeer en Waterstaat in het VSG (Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen) en RID (Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen, zijnde de 1e Bijlage van het VSG voornoemd) en in de Aanvullende voorschriften (zijnde de 2de bijlage bij het VSG voornoemd) gestelde regel in
acht te nemen,
immers heeft zij, verdachte, in strijd met bepaling 1.9.5.2 NE onder 4b (van artikel 3 van die Bijlage 2),
-op 29 januari 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. (3)40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (un.nr. 0335, klasse 1 en containernr MSKU 067347-6)met een oponthoud van 03.25 uur,
-op 20 februari 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (un.nr 0335, klasse 1 en containernr. CCLU 502900-9)met een oponthoud van 04.12 uur,
-op 28 februari 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (un.nr. 0335, klasse 1 en containernr. CCLU 483882-1 en containernr. CCLU 653063-2)met een oponthoud van 04.31 uur,
-op 14 april 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (un.nr 0335, klasse 1 en containernr. CCLU 689364-3) met een oponthoud van 06.33 uur,
-op 29 mei 2008 en 30 mei 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (unnr. 0335, klasse 1 en containernr. CCLU 424232-3 en CCLU 446570-7) met een oponthoud van 14.07 uur,
-op 25 juli 2008 en 26 juli 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. (3)40023), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (unnr. 0335, klasse 1 en containernr. TRLU 673068-3 en PONU 184862-4 en PONU 193480-4 en TOLU 380916-1)met een oponthoud van 14.45 uur,
- op 31 juli 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (unnr. 0335, klasse 1 en containernr. CCLU 703689-8 en CCLU 704401-8) met een oponthoud van 05.26 uur,
- op 19 augustus 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr.40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (unnr. 0335, klasse 1 en containernrs. CCLU 693196-0 en MRKU 020832-2 en MRKU 020856-0) met een oponthoud van 05.44 uur,
telkens laten staan op het rangeeremplacement Kijfhoek, telkens zonder dat zij, verdachte, als vervoerder, hiervan kennis heeft gegeven/laten geven aan de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht, (opdat deze de naar zijn oordeel voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kon treffen).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
OVERTREDING VAN EEN VOORSCHRIFT GESTELD BIJ EN KRACHTENS ARTIKEL 5 VAN DE WET VERVOER GEVAARLIJK STOFFEN, MEERMALEN GEPLEEGD, OPZETTELIJK BEGAAN DOOR EEN RECHTSPERSOON.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De raadsman heeft naast de hiervoor onder 4.2 genoemde verweren tevens aangevoerd - kort en zakelijk samengevat - dat bij verdachte sprake was van rechtsdwaling. Verdachte zou in haar verontschuldigbare onbewustheid hebben gedwaald ten aanzien van de wederrechtelijkheid van de handelingen. Verdachte zou mededelingen van de Inspectie Verkeer en Waterstaat, waarvan zij in de veronderstelling verkeerde dat deze betrekking hadden op de tenlastegelegde handelingen in de tenlastegelegde periode, onjuist hebben geïnterpreteerd.
De rechtbank acht dit verweer - gelet op het feit dat verdachte sinds 2007 op de hoogte was van de verschillen van inzicht omtrent de meldplicht (zie hiervoor onder 4.3.1 onder IV) en gelet op relaas van de verbalisanten in het proces-verbaal van 26 mei 2009 van de Inspectie van Verkeer en Waterstaat - onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank verwerpt het verweer.
6.2 Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 150.000,00. Hij heeft daarbij laten meewegen dat verdachte reeds meerdere keren een transactie heeft ontvangen voor soortgelijke feiten, dat in de tenlastegelegde periode in totaal 49 delicten zijn gepleegd, welke identiek waren aan de tenlastegelegde feiten, en het feit dat verdachte een middelgrote en professioneel geleide onderneming is.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat het overtreden voorschrift slechts een administratieve formaliteit betreft en dat verdachte door overtreding van dat voorschrift geen enkel substantieel belang heeft geschonden. De raadsman heeft dan ook gepleit voor schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van bedrijfsomstandigheden bij verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte exploiteert een bedrijf dat onder meer het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor verzorgt. Indien de treinwagens beladen zijn met bepaalde gevaarlijke stoffen en zij onderweg een oponthoud ondervinden van langer dan 3 uur, dient dit volgens de voorschriften gemeld te worden aan de burgemeester van de betreffende gemeente. Dit is om de burgemeester in de gelegenheid te stellen in geval van calamiteiten de juiste beslissingen en maatregelen te nemen. In 2008 gedurende een periode van acht maanden heeft verdachte, ondanks eerdere soortgelijke waarschuwingen in 2007, tenminste acht maal de melding niet gedaan.
Het hoeft geen nader betoog dat deze regelgeving uitermate belangrijk is in het kader van de algemene veiligheid en bescherming van de samenleving. De rechtbank acht dit bijzonder kwalijk en verwerpelijk en is dan ook van oordeel dat in beginsel slechts een substantiële geldboete geïndiceerd is.
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte niet heeft gehandeld uit economische motieven om er zodoende financieel voordeel mee te behalen. Ook betrekt de rechtbank bij haar overwegingen dat verdachte inmiddels serieus werk heeft gemaakt van het voorschrift en de meldplicht heeft geïmplementeerd in haar werkbeschrijvingen en bedrijfsvoering. Daarnaast heeft verdachte bij de rechtbank de indruk achtergelaten dat zij serieus werk maakt van de veiligheidsaspecten bij haar werkzaamheden.
De rechtbank zal een deel van de op te leggen geldboete voorwaardelijk opleggen om zodoende de door verdachte ingezette gedragsverandering ten aanzien van het betreffende voorschrift in stand te houden.
7.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft het op de dagvaarding ad informandum vermelde strafbare feit met parketnummer 992549-09 bij de strafbepaling buiten beschouwing gelaten, nu namens verdachte dit feit uitdrukkelijk is betwist.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 5 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot:
een GELDBOETE van € 100.000,00 (honderdduizend euro), waarvan € 50.000,00 (vijftigduizend euro) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren,
bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter,
mr. W.P.M. Jurgens en mr. H.M. Dunsbergen, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Gaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op
17 november 2009.
Mr. Dunsbergen is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede ondertekenen.
BIJLAGE 1: De tenlastelegging
zij in of omstreeks de periode van 29 januari 2008 tot en met 19 augustus 2008,(te Kijfhoek), in de gemeente Zwijndrecht,
meermalen, althans eenmaal (telkens) al dan niet opzettelijk, in strijd met het bepaalde bij en/of krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen,
(een) gevaarlijke stof(fen), als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, te weten vuurwerk, voorzien van unnr 0335 en/of unnr 0336, klasse I, heeft vervoerd over de spoorweg en/of (een) vervoermiddel(en) met daarin/daarop (een) gevaarlijke stof(fen), als bedoeld in artikel 1 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, te weten vuurwerk, voorzien van unnr 0335 en/of unnr 0336, klasse I, heeft laten staan op een rangeeremplacement aldaar,
zonder een of meer door de Minister van Verkeer en Waterstaat in het VSG (Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen) en/of RID (Reglement betreffende het internationale spoorwegvervoer van gevaarlijke goederen, zijnde de 1e Bijlage van het VSG voornoemd) en/of in de Aanvullende voorschriften (zijnde de 2de bijlage bij het VSG voornoemd) gestelde regels in acht te nemen,
immers heeft zij, verdachte, in strijd met bepaling 1.9.5.2 NE onder 4b (van artikel 3 van die Bijlage 2),
-op of omstreeks 29 januari 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. (3)40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (un.nr. 0335, klasse 1 en/of containernr MSKU 067347-6) met een oponthoud van 03.25 uur, in elk geval meer dan 3 uur,
-op of omstreeks 20 februari 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (un.nr 0335, klasse 1 en/of containernr. CCLU 502900-9)met een oponthoud van 04.12 uur, in elk geval meer dan 3 uur,
-op of omstreeks 28 februari 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (un.nr. 0335, klasse 1 en/of containernr. CCLU 483882-1 en/of containernr. CCLU 653063-2)
met een oponthoud van 04.31 uur, in elk geval meer dan 3 uur,en/of
-op of omstreeks 14 april 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037),welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (un.nr 0335, klasse 1 en/of containernr. CCLU 689364-3)met een oponthoud van 06.33 uur, in elk geval meer dan 3 uur,
-op of omstreeks 29 mei 2008 en/of 30 mei 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (unnr. 0335, klasse 1 en/of containernr. CCLU 424232-3 en/of CCLU
446570-7) met een oponthoud van 14.07 uur, in elk geval meer dan 3 uur,
-op of omstreeks 25 juli 2008 en/of 26 juli 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr.(3)40023), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (unnr. 0335, klasse 1 en/of containernr. TRLU 673068-3 en/of PONU
184862-4 en/of PONU 193480-4 en/of TOLU 380916-1)met een oponthoud van 14.45 uur,in elk geval meer dan 3 uur,
- op of omstreeks 31 juli 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr. 40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (unnr. 0335, klasse 1 en/of containernr. CCLU 703689-8 en/of CCLU 704401-8) met een oponthoud van 05.26 uur, in elk geval meer dan 3 uur,
- op of omstreeks 19 augustus 2008 een trein/(open) wagen(s), (voorzien van treinnr.40037), welke trein/wagen(s) was/waren beladen met vuurwerk (unnr. 0335, klasse 1 en/of containernr(s). CCLU 693196-0 en/of MRKU 020832-2 en/of
MRKU 020856-0) met een oponthoud van 05.44 uur, in elk geval meer dan 3 uur,
(telkens) laten staan op het rangeeremplacement Kijfhoek, (telkens) zonder dat zij, verdachte, als vervoerder, hiervan kennis heeft gegeven/laten geven aan de burgemeester van de gemeente Zwijndrecht, (opdat deze de naar zijn oordeel
voor de openbare veiligheid nodig geachte maatregelen kon treffen).
AD INFORMANDUM GEVOEGD STRAFBAAR FEIT
Parketnummer 992549 07 januari 2009
Rotterdam, Gem. Rotterdam, vervoeren van (lege, ongereinigde) reserv. wagens zonder vervoersdoc. (5.4.0 RID)
Parketnummer: 11/992548-09
Vonnis d.d. 17 november 2009