ECLI:NL:RBDOR:2009:BK3074

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
8 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1080
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen verkeersbesluit tot afsluiten van weg in verband met illegale vuilstort

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats]. Dit verkeersbesluit, genomen op 29 juli 2009, houdt in dat de zuidzijde van de parallelweg van de Wieldrechtse Zeedijk voor alle verkeer wordt afgesloten. De reden hiervoor is het voorkomen van illegale vuilstort op een terrein aan het einde van deze weg. Verzoekers, die nog woonwagens op het terrein hebben staan, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hebben een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft op 7 september 2009 de zaak behandeld.

De voorzieningenrechter overweegt dat het voorkomen van illegale vuilstort geen belang is dat kan worden teruggevoerd op artikel 2 van de Wegenverkeerswet (WVW) 1994. Dit artikel heeft betrekking op verkeersbelangen en de voorzieningenrechter is van oordeel dat het tegengaan van illegale vuilstort niet onder deze belangen valt. Verweerder heeft het besluit ook willen baseren op milieubelangen, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat deze milieubelangen ook een verkeerskundige component moeten hebben, wat hier niet het geval is.

De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit niet met zekerheid in stand kan blijven en wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe. Het besluit van 29 juli 2009 wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekers. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekers, die worden begroot op € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1080
uitspraak van de voorzieningenrechter
inzake
[naam 1], [naam 2]. en [naam 3], wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats], verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Hol, werkzaam bij het Juridisch Kenniscentrum Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 juli 2009 heeft verweerder verzoekers in kennis gesteld van de afsluiting voor alle verkeer van de aansluiting van de zuidzijde van het voormalige kamp aan de parallelweg van de Wieldrechtse Zeedijk.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 19 augustus 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van eveneens 19 augustus 2009 hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank [woonplaats].
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 7 september 2009 ter zitting behandeld.
Van verzoekers zijn [naam 1]. en [naam 2]. in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigde, vergezeld van E. van Dieën en I.C. de Deugt, beiden werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 2 van de WVW 1994 bepaalt:
1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;
b. het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik van de weg;
c. het gebruik en de waarborging van de juistheid van de registers die ingevolge deze wet worden bijgehouden;
d. het voorkomen en bestrijden van fraude;
e. de regeling van positie, inrichting en werkwijze, alsmede het uitoefenen van toezicht op zelfstandige bestuursorganen die taken verrichten op het terrein van deze wet.
4. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, op het terrein van de typegoedkeuring van voertuigen, systemen, onderdelen, technische eenheden, uitrustingstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers, in verband met de toelating tot het verkeer op de weg of het gebruik buiten de weg.
5. De vaststelling van regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde geschiedt in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ministers, indien deze regels strekken tot behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede dan wel het derde lid.
Artikel 14 van de WVW 1994 bepaalt, voor zover hier van belang:
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld (...) omtrent het treffen van maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer. (...).
Artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 bepaalt:
Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
De in artikel 14 van de WVW 1994 bedoelde algemene maatregel van bestuur is neergelegd in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW).
Artikel 21 van het BABW bepaalt:
De motivering van het verkeersbesluit vermeldt in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
2.2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onder a, van de WVW 1994. Op het terrein aan de [adres] wordt illegaal vuil gestort. De parallelweg langs de Wieldrechtse Zeedijk aan de zuidzijde van dit terrein maakt dat dit terrein ongezien kan worden bereikt en verlaten. Om deze illegale vuilstort te voorkomen heeft verweerder besloten deze parallelweg af te sluiten. De woonwagens van verzoekers die er nog staan, zullen worden ontsloten via een aansluiting op de reeds bestaande weg aan de noordzijde van het terrein.
2.3. Verzoekers betogen dat het tegengaan van illegale vuilstort geen doelstelling is die kan worden teruggevoerd op artikel 2, tweede lid, onder a, van de WVW 1994, omdat daarmee geen verkeersbelang wordt gediend. Er is daarom met het genomen verkeersbesluit tot afsluiting sprake van détournement de pouvoir door verweerder. Daarnaast betogen verzoekers dat een ontsluiting via de bestaande weg aan de noordzijde van het terrein onevenredig bezwarend is voor hen.
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.4.1. Het verkeersbesluit ziet op het afsluiten van de parallelweg aan de zuidzijde van het terrein aan de [adres]. Dit terrein bood standplaatsen aan meerdere woonwagens, welke standplaatsen inmiddels grotendeels zijn ontruimd (hierna: het terrein). Verzoekers bewonen nog resterende woonwagens aan de noordzijde van het terrein. Omdat verweerder op het punt staat de werkzaamheden voor de afsluiting te starten, hebben verzoekers bij hun verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang dat beoordeling daarvan rechtvaardigt.
2.4.2. Een verkeersbesluit als bedoeld in de WVV 1994 kan slechts worden genomen als daarmee een belang als bedoeld in artikel 2 van de WVW 1994 wordt gediend. Deze belangen moeten worden bezien in het licht van het doel van de WVW 1994, namelijk om alle regels die het wegverkeer aangaan, in die wet te bundelen. Gelet op dit doel van de WVW 1994, hebben naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de belangen genoemd in artikel 2 van de WVW 1994 naar hun aard een verkeerskundige component. De voorzieningenrechter ziet bevestiging voor dat oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 oktober 2000, LJN AH6885.
2.4.3. Ter zitting heeft verweerder verklaard het besluit meer specifiek te hebben willen baseren op "het voorkomen of beperken van de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer", als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van de WVW 1994. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat (anders dan bij de in dat artikellid genoemde overlast, hinder of schade) niet het vereiste geldt dat die gevolgen worden veroorzaakt door het verkeer als zodanig. De vervuiling van het terrein door illegale vuilstort moet volgens verweerder als een (nadelig) gevolg als bedoeld in de Wet milieubeheer worden gekwalificeerd. Verweerder betoogt dat verkeersbewegingen van en naar het terrein hebben geleid tot de huidige staat van vervuiling, zodat de vervuiling een verkeerkundige component heeft.
De voorzieningenrechter is, in het licht van hetgeen onder 2.4.2. is overwogen, voorlopig van oordeel dat het voorkomen van illegale vuilstort op het terrein een belang is dat niet onder de in artikel 2, tweede lid, onder a, van de WVW 1994 genoemde milieubelangen mag worden geschaard. Anders dan verweerder verstaat de voorzieningenrechter voornoemde bepaling aldus dat ook de gevolgen voor het milieu oorzakelijk verbonden dienen te zijn aan verkeer als zodanig. Het tegengaan van illegale vuilstort op het terrein betreft in de kern het tegengaan van een bepaald gebruik van het terrein, los van verkeerskundige componenten. Dat om bij dat terrein te komen van de af te sluiten weg gebruik wordt gemaakt en dat na afsluiting de weg niet langer kan worden benut tot het illegaal storten van vuil op het terrein, maakt dit niet anders.
2.4.4. Ter zitting heeft verweerder verklaard in bezwaar het besluit mede te willen baseren op artikel 2, eerste lid, onder a, b en c, van de WVW 1994: het verzekeren van de veiligheid op de weg, het beschermen van weggebruikers en passagiers, en het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan. Verweerder betoogt dat, gelet op de omvang van de illegale vuilstort tot dusver, gevreesd moet worden dat in de nabije toekomst ook op de in het geding zijnde weg vuil gestort zal worden, zodat die weg onbruikbaar en onveilig zal worden.
Voor zover deze vrees van verweerder al een rechtvaardiging zou vinden in de feiten, heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet duidelijk gemaakt waarom juist afsluiting de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van die weg zouden bevorderen. Na afsluiting zijn veiligheid en bruikbaarheid van de weg immers niet langer aan de orde.
2.4.5. Uit het voorgaande volgt dat niet met zekerheid kan worden gezegd dat het bestreden besluit in bezwaar in stand zal kunnen blijven. Na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter hierin aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Het besluit van 29 juli 2009 wordt geschorst tot zes weken na de door verweerder te nemen beslissing op het bezwaar van verzoekers.
Nu het verzoek wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht ten behoeve van het verzoek om voorlopige voorziening, te weten € 150,-, aan hen vergoedt.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:84 in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten te veroordelen.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting, worden op grond van het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking gebracht tot een bedrag van € 644,-, waarbij het gewicht van de zaak is bepaald op 1.
Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank [woonplaats]:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 29 juli 2009 tot zes weken na de te nemen beslissing op het bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht, te weten € 150,-, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoekers in verband met de behandeling van dit verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,- ter zake van door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus gegeven door mr. P.K. Nihot, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,