ECLI:NL:RBDOR:2009:BJ6333

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
4 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-510091-09
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord, voorhanden hebben van een vuurwapen en handelen in strijd met de Opiumwet

Op 4 augustus 2009 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot moord, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het dealen van cocaïne. De verdachte heeft op 11 februari 2009 in Dordrecht geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven door met een vuurwapen op hem te schieten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van kalm beraad. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geschoten, wat blijkt uit getuigenverklaringen en tapgesprekken. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 september 2008 tot en met 11 december 2008 cocaïne heeft gedeald, wat ook door getuigen werd bevestigd. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van negen jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank besloot ook dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/510091-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 augustus 2009
in de strafzaak tegen
[naam],
geboren in 1977,
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de PI Rijnmond, De Schie, te Rotterdam.
Raadsman mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 juli 2009, waarbij de officier van justitie mr. D.E.J. Mattheijs, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd - al dan niet met voorbedachten rade - [slachtoffer] te doden.
Feit 2: een vuurwapen een munitie voorhanden heeft gehad.
Feit 3: cocaïne heeft gedeald.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Poging tot moord
De officier van justitie heeft de onder 1. impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord bewezen geacht. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het vanaf korte afstand schieten op een lichaam mogelijk dodelijk is en dat dit tot poging moord leidt als daar van tevoren over is nagedacht. De officier van justitie heeft de bewezenverklaring van het feit dat verdachte al voordat hij schoot hierover had nagedacht gebaseerd op de verklaring van getuige [getuige 1] en een getapt telefoongesprek tussen verdachte en getuige [getuige 2]. [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte hem voor het schietincident had verteld dat hij zou gaan schieten. Het voornoemde telefoongesprek bevestigt volgens de officier deze verklaring van [getuige 1] aangezien daaruit blijkt dat verdachte van tevoren had nagedacht over het schieten en ook aan anderen had verteld dat hij zou gaan schieten.
Vuurwapen en munitie
Het onder 2. tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie heeft de officier van justitie bewezen geacht. Hij heeft deze bewezenverklaring gebaseerd op het feit dat een geladen vuurwapen in de woning bij verdachte is aangetroffen op het moment dat verdachte werd aangehouden en dat verdachte heeft verklaard met het betreffende wapen geschoten te hebben. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij dat vuurwapen al langere tijd in zijn bezit had.
Cocaïne dealen
Het dealen in cocaïne, zoals dat onder 3. ten laste is gelegd, heeft de officier van justitie ook bewezen geacht. De verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4] heeft hij hiertoe als bewijsmiddelen gebruikt. Uit de verklaringen van deze getuigen blijkt volgens de officier dat verdachte cocaïne heeft gedeald in de periode zoals deze ten laste is gelegd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de volgende punten aangevoerd.
Wel poging tot doodslag, maar geen voorbedachte raad
De verdediging heeft zich ten aanzien van de onder 1. impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot doodslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld en heeft vrijspraak bepleit van de onder 1. impliciet primair tenlastegelegde poging tot moord.
Hij heeft hiertoe aangevoerd dat getuige [getuige 1] weliswaar in zijn eerste verklaring heeft aangegeven dat verdachte zou hebben gezegd dat hij [slachtoffer] zou doodschieten, maar dat hij dat in latere verklaringen uitdrukkelijk heeft teruggebracht tot schieten.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat - gesteld dat verdachte iemand dood wilde schieten - verdachte dan gericht geschoten zou hebben op vitale delen. Dat is hier niet het geval. Uit één van de tapgesprekken valt immers af te leiden dat getuige [getuige 2] tegen verdachte zei: 'ik dacht dat jij van onderen had gericht'. Dit duidt er volgens de raadsman op dat verdachte wel op iemand wilde schieten, maar niet de intentie had om hem dood te schieten.
Afsluitend heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijsmiddelen zijn die aantonen dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte voordat hij schoot. Het schieten door verdachte is volgens de raadsman een vrij snelle actie geweest onder de omstandigheden van het geval. Dit blijkt volgens hem uit het feit dat verdachte betrokken was bij een handgemeen waarbij geduwd en getrokken werd op het moment dat werd geschoten. Voorts hebben de getuigen [getuige 1], [getuige 5] en [getuige 2] verklaard dat zij alleen vuur hebben gezien en geen wapen toen er geschoten werd.
De officier van justitie dient volgens de raadsman met bewijsmiddelen aan te tonen dat er sprake is geweest van kalm en rustig beraad bij verdachte of dat er enige tijdspanne is geweest waarin dit plaats had kunnen vinden.
Vuurwapen en munitie.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
Periode cocaïne dealen was korter
De verdediging heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van een deel van de periode zoals deze onder 3. ten laste is gelegd. De raadsman heeft betoogd dat slechts een kortere periode dan de periode van vijf en een halve maand zoals die ten laste is gelegd, bewezen kan worden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte in de periode van 18 januari 2009 tot 11 februari 2009 aanwezig is geweest in de woning van waaruit gedeald zou zijn. Voorts heeft de raadsman gesteld dat uit de verklaring van getuige [getuige 4] niet afgeleid kan worden dat hij in de tenlastegelegde maanden cocaïne heeft gekocht bij verdachte.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Poging tot moord c.q. doodslag
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat op 11 februari 2009 in een woning in Dordrecht een man op hem heeft geschoten. Volgens [slachtoffer] heeft deze man één keer gericht op hem geschoten en stonden zij op dat moment heel dicht bij elkaar.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 11 februari 2009 in een woning in Dordrecht één keer heeft geschoten met een vuurwapen. In de betreffende woning werd gevochten volgens verdachte. Hij heeft tegen [slachtoffer] gezegd dat hij moest stoppen en vervolgens op [slachtoffer] geschoten. In het ziekenhuis heeft een arts geconstateerd dat [slachtoffer] ter hoogte van de rechter tepel een schotwond heeft.
De raadsman heeft betoogd dat volgens de verklaring van getuige [getuige 1] (in tweede instantie) verdachte niet zou hebben gesproken over doodschieten, maar over schieten en voorts dat verdachte niet gericht op vitale lichaamsdelen heeft geschoten. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte niet de intentie had om [slachtoffer] dood te schieten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld met het vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt dat verdachte door vanaf korte afstand op het lichaam van [slachtoffer] te schieten, terwijl er een vechtpartij gaande was, op zijn minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dat dit laatste tot de reële mogelijkheden heeft behoord blijkt uit de plaats waar de kogel het lichaam van Grigorie is binnengedrongen. Dat verdachte heeft verklaard niet het opzet te hebben gehad op de dood doet daar niets aan af.
Voorts heeft de raadsman het verweer gevoerd dat verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld, omdat er bij verdachte geen sprake is geweest van kalm en rustig beraad en dat er geen tijdspanne is geweest waarin dit plaats had kunnen vinden.
De rechtbank deelt de visie van de raadsman niet en overweegt daarover als volgt.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij voor het schietincident al wist wat er ging gebeuren aangezien verdachte daarvoor al tegen hem gezegd had dat hij diezelfde dag nog op [slachtoffer] zou gaan schieten. Deze verklaring wordt ondersteund door getuige [getuige 3]. [getuige 3] heeft immers ook verklaard dat hij verdachte heeft horen zeggen dat hij op [slachtoffer] ging schieten. Voorts is een telefoongesprek tussen verdachte en getuige [getuige 2] getapt waarin verdachte de vraag stelt "ben jij geschrokken?". [getuige 2] antwoordt hierop: "nee niet echt" en "ik was erop voorbereid'. Verdachte zegt vervolgens tegen [getuige 2]: "jij dacht dat het een spelletje was, je zat en bleef maar zitten, ik had je nog gezegd om naar huis te gaan".
Uit bovenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte vooraf al het besluit had genomen om op [slachtoffer] te gaan schieten. Verdachte heeft daarna nog de tijd gehad om zich te bedenken, maar hij heeft geen blijk gegeven anders te willen handelen.
De rechtbank is, gelet op deze feiten en omstandigheden, van oordeel dat tussen het moment waarop verdachte zijn besluit had genomen om te gaan schieten en het moment waarop hij heeft geschoten, voor verdachte gelegenheid is geweest om zich te beraden over de betekenis en de gevolgen van zijn besluit. Dat verdachte in een korte tijdspanne heeft gehandeld, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank acht dus bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft beschoten.
Vuurwapen en munitie
Op 15 februari 2009 is verdachte aangehouden in een woning in Amersfoort. In deze woning is op dezelfde dag een geladen vuurwapen aangetroffen. Dit vuurwapen is onderzocht door de technische recherche. Door de recherche is vastgesteld dat het een dubbelloops pistool van het model Remington Derringer betrof, geschikt gemaakt om projectielen van kaliber 6.35 mm af te schieten. Dit is een vuurwapen in de zin van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Voorts is vastgesteld dat in beide lopen van het vuurwapen een patroon aanwezig was. Dit betrof munitie in de zin van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Verdachte heeft verklaard dat het pistool dat in Amersfoort aangetroffen is van hem was en dat het geladen was. Voorts heeft hij verklaard dat hij het wapen al een week of twee à drie voor de schietpartij had en dat hij met dat wapen één keer had geschoten (op de dag van de schietpartij in Dordrecht).
Op grond van de hierboven omschreven feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het onder 2. tenlastegelegde vuurwapen met daarbij behorende munitie voorhanden heeft gehad.
Cocaïne dealen
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte in september 2008 is begonnen met dealen. De mensen kwamen dan bij zijn ([getuige 1]) woning in Dordrecht en kochten cocaïne bij verdachte. Verdachte haalde de cocaïne in Rotterdam.
Voorts heeft [getuige 1] verklaard dat verdachte samen met een andere man cocaïne heeft verkocht vanuit zijn woning. Volgens [getuige 1] is die andere man ongeveer twee maanden voor 11 februari 2009 (11 december 2008) weggegaan en heeft verdachte vanaf die tijd alleen cocaïne verkocht. Verdachte heeft ongeveer drie à vier weken voor 11 februari 2009 (11 januari 2009) zijn huis verlaten.
In het dossier bevinden zich verschillende verklaringen van afnemers van cocaïne.
Afnemer [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte samen met een ander dealde in de woning van [getuige 1]. Hij stelt in 2008 gedurende vijf à zes maanden cocaïne gekocht te hebben bij verdachte en een ander. [getuige 4] heeft verdachte herkend van een foto die hem door de politie werd getoond. Afnemer [getuige 6] heeft verklaard dat mensen die cocaïne van verdachte wilden kopen naar de woning van [getuige 1] gingen om cocaïne te kopen. In november 2008 is hij voor het eerst in de woning van [getuige 1] geweest en heeft verdachte daar toen ook gezien. [getuige 6] heeft verdachte herkend op een politiefoto van verdachte die hem door de politie werd getoond.
Deze personen hebben gedetailleerd en uit eigen wetenschap verklaard. Daarnaast acht de rechtbank de verklaringen van deze afnemers die concreet verklaren over het kopen van cocaïne bij verdachte, en zichzelf daarmee belasten, betrouwbaar.
De stelligheid waarmee de diverse afnemers verdachte op aan hen getoonde (politie)foto's herkennen leiden de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de periode vanaf 1 september 2008 tot en met 11 december 2008 tezamen en in vereniging met een ander cocaïne heeft gedeald. Met betrekking tot de periode na 11 december 2008 acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte met een ander heeft samengewerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de periode na 11 januari 2009 niet op basis van wettig bewijs vast komen te staan dat verdachte cocaïne heeft gedeald en zij spreekt hem daarvan vrij.
Voor zover het betoog van de raadsman - dat de periode waarin verdachte gedeald heeft korter was dan de tenlastegelegde periode - betrekking had op de periode ná 11 januari 2009, zal het verder buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover dit verweer betrekking had op een andere periode verwerpt de rechtbank het verweer op basis van bovenstaande overwegingen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 11 februari 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, van geringe afstand met een vuurwapen, één kogel heeft afgevuurd op die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] ter hoogte van de rechter borstkas is getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
in de periode van 11 februari 2009 tot en met 15 februari 2009 te Dordrecht en Amersfoort, een vuurwapen van categorie III onder 1, in de vorm van een dubbelloopspistool (model Remington Derringer, kaliber 6.35mm) en daarbij behorende munitie, voorhanden heeft gehad;
3A.
in de periode van 01 september 2008 tot en met 11 december 2008 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I ;
3B.
in de periode van 12 december 2008 tot en met 11 januari 2009 te Dordrecht, meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1.
POGING TOT MOORD;
2.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE, BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III
EN
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
3A.
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2 ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
3B.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2 ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
Rapport psychiater
Uit het door dr. B.A. Blansjaar, psychiater, over verdachte uitgebracht rapport van 22 april 2009 komt onder meer het navolgende naar voren. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte onder invloed van roesmiddelen, met name alcohol, cannabis en cocaïne. Er was op dat moment geen sprake van andere psychopathologie dan misbruik, afhankelijkheid en intoxicatie van roesmiddelen. De psychiater adviseert verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het tenlastegelegde.
Rapport psycholoog
Uit het door drs. B.Y. van Toorn, psycholoog, over verdachte uitgebracht rapport van 7 mei 2009 komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een ernstige verslaving aan meerdere middelen waaronder cannabis, alcohol en cocaïne. De gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens bestaat uit een gemengde persoonlijkheidsstoornis met voornamelijk antisociale, narcistische en borderline kenmerken. Door het gebruik van grote hoeveelheden alcohol was er bij verdachte sprake van ontremming van de affecten en nog verdere verlaging van de reeds in aanleg onvoldoende aanwezige controlemechanismen. Door de gebrekkige empathie, zijn lacunaire gewetensfunctie en het slecht ontwikkelde norm- en waardebesef, zijn er minder interne remmingen op het gedrag geweest dan wenselijk zou zijn. Ongetwijfeld heeft ook de impulsiviteit een rol gespeeld. Bij het advies aangaande toerekeningsvatbaarheid is het misbruik van middelen niet meegewogen. De psycholoog adviseert om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij hecht daarbij meer waarde aan het rapport van de psycholoog aangezien dat uitgebreider is dan het rapport van de psychiater. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat de tenlastegelegde en bewezen verklaarde feiten in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaar met aftrek van voorarrest.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat hij tot een lagere straf komt dan de officier van justitie. Ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde komt de verdediging niet tot een bewezenverklaring van poging tot moord - zoals de officier van justitie - zodat de straf lager uitvalt. Dit geldt ook met betrekking tot de onder 3. tenlastegelegde periode van cocaïne dealen. Aangezien de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat slechts een kortere periode dan hetgeen ten laste is gelegd bewezen kan worden, dient ook de bijbehorende straf lager te zijn.
Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht bij de strafoplegging voor het onder 3. tenlastegelegde rekening te houden met het feit dat verdachte niets heeft verdiend aan de cocaïnehandel.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte hulp wil aannemen en dat het recidivegevaar bij verdachte aanwezig is. De maatschappij is volgens hem beter geholpen als geprobeerd wordt om verdachte begeleiding te geven. Het ligt dan ook meer voor de hand om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, zodat contact met de reclassering mogelijk wordt gemaakt. De raadsman heeft zich gerealiseerd dat de straf lager moet zijn om een deel daarvan voorwaardelijk op te kunnen leggen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft zich op 11 februari 2009 schuldig gemaakt aan een poging tot moord in de woning van een bekende van hem. Verdachte heeft in het bijzijn van vier ooggetuigen vanaf korte afstand één maal geschoten op het lichaam van het slachtoffer. Het slachtoffer is door een kogel getroffen in zijn borstkas. De gelukkige omstandigheid dat het slachtoffer deze aanslag heeft overleefd is niet aan verdachte te danken. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf. Door dit feit is de rechtsorde geschokt en is de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. De algemene ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven, naast het fysieke letsel, nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat ook de ooggetuigen nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden.
Bij de aanhouding van verdachte is een vuurwapen met daarvoor geschikte patronen aangetroffen. Verdachte heeft dit pistool met munitie onbevoegd voorhanden gehad. Het ongecontroleerde bezit van wapens en munitie creëert het risico van het gebruik van die wapens, met alle gevolgen van dien, zoals ook ten tijde van het schietincident op 11 februari 2009 is gebleken.
Poging tot moord is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur in aanmerking komt. De rechtbank gebruikt als uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat de straffen die veelal voor het plegen van een moord worden opgelegd. Die straffen variëren van twaalf tot vijftien jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Nu sprake is van poging tot moord dient dit uitgangspunt met een derde deel te worden verminderd.
Voor het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen wordt in de regel een straf van zes maanden gevangenisstraf opgelegd.
Voorts heeft verdachte zich gedurende vier en een halve maand, deels samen met een ander, beziggehouden met het dealen in cocaïne. De afnemers konden zeven dagen per week langskomen bij een woning in Dordrecht om daar cocaïne te kopen. Verdachte heeft op deze wijze een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugscircuit in deze gemeente. Bovendien is hij door de handel in cocaïne medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk Overleg Voorzitters van Strafsectoren (LOVS) inzake opzettelijke overtreding van artikel 2 onder B van de Opiumwet, is bepaald dat voor het met enige regelmaat dealen van gebruikershoeveelheden harddrugs gedurende een periode van drie tot zes maanden een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden geïndiceerd is, uitgaande van een alleen opererende dader.
Persoonlijke omstandigheden van verdachte
Wat de persoon van de verdachte betreft heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de inhoud van de rapporten hierboven onder 6.1 vermeld. De deskundigen hebben zich uitgelaten over de afdoening van deze zaak.
Psychiater dr. B.A. Blansjaar heeft hierover gerapporteerd:
"Onderzochte is niet gemotiveerd voor behandeling van zijn verslaving en zegt zo snel mogelijk terug te willen keren naar Curaçao. Daardoor zijn er waarschijnlijk geen andere mogelijkheden om de kans op herhaling te verkleinen dan door strafoplegging, eventueel deels voorwaardelijk."
Psycholoog drs. B.Y. van Toorn heeft hierover gerapporteerd:
"Betrokkene is niet gemotiveerd voor behandeling. Hij is van plan om, zodra hij vrijkomt, naar Curaçao te repatriëren. Als dit inderdaad zo zou zijn, dan zijn alle pogingen om hem een behandelkader aan te bieden, verspilde moeite. Op basis hiervan komt onderzoeker tot het advies om de zaak strafrechtelijk af te handelen door middel van een sanctionerende reactie en af te zien van behandeling."
De rechtbank zal deze adviezen van de deskundigen volgen en mede ten grondslag leggen aan de uiteindelijke strafoplegging. Voorts zal de rechtbank bij de strafoplegging rekening houden met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte terug wil naar Curaçao, maar wel hulp wil aanvaarden. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het beter zou zijn voor de maatschappij om verdachte een behandeling in het kader van een deels voorwaardelijke straf te geven.
Een deels voorwaardelijke straf met als doel verdachte te behandelen, zoals voorgesteld door de verdediging, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van de feiten. Een dergelijke constructie zou immers inhouden dat slechts een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vier jaar kan worden opgelegd. De rechtbank zal dit voorstel van de verdediging niet volgen en geen voorwaardelijk deel opleggen.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij reeds eerder veroordeeld is voor drugsdelicten en het bezit van een vuurwapen. De rechtbank zal hiermee ten nadele van de verdachte rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
Conclusie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord en heeft een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Daarnaast heeft hij gedurende ruim vier maanden gehandeld in harddrugs. De rechtbank houdt rekening met de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte in die periode deels samen met een ander dealde in cocaïne. Voorts weegt de rechtbank ten nadele van de verdachte mee dat hij al eerder veroordeeld is voor drugsdelicten en het bezit van een vuurwapen. Tot slot weegt de rechtbank in strafmaatverlichtende zin mee dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van negen jaar.
8 Het beslag
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dat voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 45, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van negen jaar;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zwarte Oakman sporttas.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.B. van den Beld, voorzitter,
mr. R.E. Drenth en mr. G.A.J.M. van Vugt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr.drs. D.L. Spierings griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 augustus 2009.
Mr. R.E. Drenth en mr. G.A.J.M. van Vugt zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 11 februari 2009 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en (al dan niet) na kalm beraad en rustig overleg, (van geringe afstand) met een vuurwapen, een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op, althans in de richting van die [slachtoffer], waarbij die [slachtoffer] ter hoogte van de rechter borstkas, althans in het lichaam is getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2009 tot en met 15 februari 2009 te Dordrecht en/of Amersfoort, in elk geval in Nederland een vuurwapen van categorie III onder 1, in de vorm van een (dubbelloops)pistool (model Remington Derringer, kaliber 6.35mm) en/of daarbij behorende munitie, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2008 tot en met 15 februari 2009 te Dordrecht, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Parketnummer: 11/510091-09
Vonnis d.d. 4 augustus 2009