ECLI:NL:RBDOR:2009:BJ2142

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500050-09
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 16-jarige jongen voor brandstichting in een scholencomplex te Dordrecht op Oudejaarsavond 2008

Op 7 juli 2009 heeft de Rechtbank Dordrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 16-jarige jongen, die samen met vier medeverdachten op Oudejaarsavond 2008 brand heeft gesticht in een scholencomplex in Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de jongens opzettelijk vuurwerk hebben afgestoken en ruiten hebben vernield, waarna ze vuurpijlen door de kapotte ruiten naar binnen hebben geschoten. Dit leidde tot een uitslaande brand die aanzienlijke schade veroorzaakte, geschat op 1,5 miljoen euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten wettig en overtuigend schuldig waren aan het medeplegen van brandstichting en dat er gemeen gevaar voor goederen was ontstaan. De verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, een leerstraf van 20 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder deelname aan een herstelproject. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de betrokken scholen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en de invloed van alcoholgebruik. De uitspraak benadrukte het belang van verantwoordelijkheid nemen voor de gevolgen van zijn daden en de noodzaak van begeleiding door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/500050-09
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 juli 2009
in de strafzaak tegen
[naam],
geboren in 1992,
wonende te [adres en woonplaats].
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 23 juni 2009.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het ten laste gelegde onder 1 primair bewezen achtend- gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een werkstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een leerstraf van 20 uur, te weten de training 'middelen en delict' en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen van de jeugdreclassering in het kader van de maatregel hulp en steun.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
4 De bewijsbeslissing
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 31 december 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in een scholencomplex (gelegen aan het Rudyard Kipling-erf en/of Selma Lagerlöf-erf), immers hebben een of meer van zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk meerdere vuurpijlen, tot ontsteking gebracht en vervolgensdeze vuurpijlen door een vooraf vernielde ruit van het complex naar binnen gegooid en/of geschoten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met het lokaal en de inventaris van een in het complex gevestigd kinderopvangverblijf (van de COKD - BSO locatie Selma), ten gevolge waarvan voornoemd kinderopvangverblijf en belendende ruimtes geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de lokalen en de inventaris van de (eveneens) in voornoemd complex gevestigde scholen ("De Griffioen" en de "Oranje Nassauschool"), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
2.
op 31 december 2008 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een scholencomplex (gelegen aan het Rudyard Kipling-erf en/of Selma Lagerlof-erf) weg te nemen een goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot voornoemd scholencomplex te verschaffen en dat weg te nemen goed onder zijn bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededaders, een ruit van voornoemd scholencomplex heeft ingeschopt en/of ingegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Nadere bewijsoverwegingen
Feit primair
Ten aanzien van feit 1 primair heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit omdat er bij verdachte geen sprake zou zijn van opzet gericht op de brandstichting zodat om die reden tevens niet aan de criteria voor medeplegen is voldaan.
De rechtbank overweegt het volgende. In het dossier bevinden zich meerdere verklaringen waarin verdachte en zijn mededaders verklaren over de aanloop naar de avond van de brand. Zo verklaart [medeverdachte 1] (PL1810/09-000058, dossierparagraaf 2.1.16, pag. 3, als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal PL1810/09-500205, d.d. 2 februari 2009) dat ze een maand van tevoren het er met zijn allen over hebben gehad om iets met de Griffioen te doen. [medeverdachte 2] bevestigt dit en geeft aan dat daarbij vier van de verdachten aanwezig waren, nl. hijzelf, [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 1] (dossierparagraaf 2.1.21, pag. 2) [medeverdachte 2] verklaart: "het was niet veel meer dan dat de Griffioen eraan zou gaan. Dat we daar vuurwerk zouden afsteken. Niet meer dan dat". Ook verdachte bevestigt dat er voor Oud en Nieuw door hemzelf, [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] plannen waren gemaakt om met Oud en Nieuw iets te doen en dat was bedacht om een brandje te stichten (dossierparagraaf 2.1.25, pag. 3). [medeverdachte 3] verklaart te hebben geweten dat ze iets met vuurwerk van plan waren bij de Griffioen (dossierparagraaf 2.1.23, pag.2). Over de avond zelf verklaart verdachte (dossierparagraaf 2.1.26, pag. 9) dat hij met [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de keuken was en toen [medeverdachte 2] hoorde zeggen: "Gaan we nog naar de Griffioen?" waarop hij [medeverdachte 4] hoorde zeggen: "Ja, want ik wil nog een brand stichten".
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting is voorgevallen gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte en zijn medeverdachten op enig moment daarna naar het scholencomplex (waarin 2 basisscholen - De Griffioen/Oranje Nassauschool - een kinderdagverblijf - COKD - en gymzalen gevestigd zijn) zijn gelopen en aldaar aan de achterzijde van het gebouw ruiten hebben vernield door er tegen te schoppen en meerdere malen met een klomp bevroren grond te gooien. Verdachte heeft daarbij tegen een deur en een raam geschopt. Uit diverse verklaringen van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en getuigen blijkt dat [medeverdachte 2] vervolgens door verdachte is gebeld en dat deze hem heeft verteld dat de ruiten bij de Oranje Nassauschool waren ingeslagen en dat verdachte tegen [medeverdachte 2] heeft gezegd 'Kom hierheen'. Uit de diverse verklaringen volgt voorts dat - toen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich weer bij de groep hadden gevoegd - er daarna door verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] nog een aantal keer tegen de ruiten (van de deur) is geschopt en geslagen en dat [medeverdachte 2] het gat in het raam groter heeft gemaakt door met zijn handen aan het kapotte glas te trekken. Daarna hebben zowel [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] vuurpijlen aangestoken en deze door het gat in het raam de school ingeschoten.
De rechtbank is op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte medepleger van de brandstichting is geweest. Verdachte en vier medeverdachten waren voor het vertrek uit de woning van [medeverdachte 2] op de hoogte van het plan, al dan niet doordacht, om - met vuurwerk - een brandje te stichten bij het scholencomplex. Daarna hebben deze verdachten een wezenlijke bijdrage geleverd aan het vernielen van de ruiten van de school. Verdachte heeft één van de twee medeverdachten, die aan de voorzijde van school bezig waren om een ruit te vernielen gebeld, om te melden dat het aan de achterkant was gelukt en om hen te zeggen dat ze moesten komen. Drie van de medeverdachten hebben vervolgens, terwijl verdachte en een andere medeverdachte erbij stonden, een aangestoken vuurpijl door een kapotte ruit van dat schoolgebouw naar binnen hebben geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldoende gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten met opzet hebben samengewerkt tot het stichten van de brand. Voor zover zij niet daadwerkelijk de school in brand hebben willen steken - anders dan zij jegens elkaar uitspraken -, geldt dat zij er in ieder geval rekening mee moesten houden dat dat door hun gedrag wel kon gebeuren. De omstandigheid dat verdachte niet zelf een vuurpijl de school in heeft geschoten doet aan deze samenwerking niet af. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
Gemeen gevaar voor goederen
De raadsman heeft ten aanzien van dit feit subsidiair betoogd dat er door de brandstichting geen gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. De raadsman wijst daarbij op de omstandigheid dat het schoolgebouw is omringd door een schoolplein en er geen huizen in de buurt staan en voorts dat het gebouw dient te worden beschouwd als één onroerend goed zodat brandstichting in dat goed geen gevaar voor andere goederen oplevert. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat het lokaal van de buitenschoolse opvang (hierna: BSO) waarin door verdachten en zijn medeverdachten brand is gesticht zich bevindt in een gebouwencomplex dat daarnaast nog 2 basisscholen - De Griffioen/Oranje Nassauschool - en een aantal gymlokalen behelst. Bedoelde instellingen hebben in het gebouw ieder hun eigen voordeur en lokalen en dienen op die grond te worden aangemerkt als zelfstandige onroerende zaken. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier voldoende aannemelijk is geworden dat de veroorzaakte brand gevaar voor die belendende percelen heeft veroorzaakt en voor de goederen die zich daarin bevonden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het als feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd dat het in brand steken van onroerend goed in de bebouwde kom gemeen gevaar voor goederen doet ontstaan. Nu het desbetreffende scholencomplex is gelegen in een woonwijk ziet de rechtbank in de door de raadsman genoemde omstandigheden geen aanleiding om hier een andere conclusie aan te verbinden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Feit 2
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 vrijspraak bepleit omdat de opzet van verdachte er niet op was gericht om iets te stelen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Uit diverse verklaringen in het dossier is op te maken dat op verschillende momenten het plan aan de orde is gekomen om een beeldscherm uit het schoolgebouw te stelen. [medeverdachte 2] verklaart hierover bij de politie dat er een paar weken voor Oud en Nieuw in aanwezigheid van [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en verdachte is gesproken over de plannen met Oud en Nieuw en dat - naast plannen die strekten tot het afsteken van vuurwerk bij de Griffioen - ook het beeldscherm ter sprake is gekomen (dossierparagraaf 2.1.21 pag. 2). Verdachte bevestigt dit gesprek in zijn verklaring bij de politie (dossierparagraaf 2.1.25 pag. 3) en verklaart voorts dat [medeverdachte 2] in dat gesprek met een plan kwam om ruiten in te gooien bij de school en tevens dat hij bij de school naar binnen wilde om een computer weg te halen. Verdachte verklaart dat er nog een aantal keer binnen de groep over deze plannen is gesproken. Zowel Dennis (dossierparagraaf 2.1.28, pag. 2) als [medeverdachte 4] (dossierparagraaf 2.1.30, pag. 2) bevestigen dat [medeverdachte 2] op Oudejaarsavond de plannen opnieuw ter sprake heeft gebracht. [medeverdachte 4] zegt hierover: "voordat [medeverdachte 2] zijn vriendin ging wegbrengen hadden we afgesproken dat we de school in zouden gaan. [medeverdachte 2] gaf aan dat hij een computer wilde jatten". De omstandigheid dat verdachte vervolgens met zijn medeverdachten naar de school is gelopen en dat zij daar gezamenlijk de ruiten hebben vernield leidt - bezien in samenhang met het op voorhand gezamenlijk bespreken van plannen daartoe - tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat er bij verdachte en zijn mededaders sprake was van opzet op die diefstal en een nauwe en bewuste samenwerking in het begin van uitvoering daarvan, te weten het vernielen van de ruiten.
Onrechtmatig verkregen bewijs
Tenslotte heeft de raadsman betoogd dat verdachte op zijn mobiele telefoon is getapt terwijl daarvoor geen toestemming van de officier van justitie en een machtiging door de rechter commissaris was afgegeven. De raadsman heeft betoogd - naar de rechtbank heeft begrepen - dat deze onrechtmatigheid er toe dient te leiden dat deze informatie buiten het bewijs blijft en invloed op de strafmaat moet hebben. De rechtbank overweegt dat van deze toestemming wel is gebleken (zie Bob-dossier, pagina 55 tot en met 57b) zodat de rechtbank het verweer van de raadsman op die grond verwerpt.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1. primair
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS
2.
POGING TOT DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN WAARBIJ DE SCHULDIGE ZICH DE TOEGANG TOT DE PLAATS VAN HET MISDRIJF HEEFT VERSCHAFT DOOR MIDDEL VAN BRAAK
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op Oudejaarsavond 2008 samen met een aantal vrienden brand gesticht in een schoolgebouw door de ruiten van de school te vernielen en daar ontstoken vuurpijlen naar binnen te schieten. De uitslaande brand die daardoor is ontstaan heeft een aantal ruimtes van een in het schoolgebouw gevestigde BSO geheel verwoest terwijl de lokalen van de eveneens in het complex gehuisveste basisscholen zware roet- en waterschade hebben opgelopen. De gevolgen van de brand zijn aanzienlijk. Niet alleen moest er per direct alternatieve huisvesting worden gezocht voor de 90 kinderen die gebruik maken van de BSO, ook hebben de desbetreffende basisscholen hun deuren na de kerstvakantie een week langer gesloten moeten houden, met voor de kinderen en hun ouders daarmee gepaard gaande ongemakken en kunnen de gymlokalen niet meer worden gebruikt. De materiële schade is aanzienlijk en wordt door de gemeente voorlopig geschat op 1,5 miljoen euro. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen geprobeerd om in te breken in het schoolgebouw om daar een beeldscherm te stelen.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich - in een groep waarin door een aantal jongens een aanzienlijke hoeveelheid alcohol was genuttigd - op een dergelijke wijze heeft misdragen zonder daarbij oog te hebben voor de ernstige en langdurige gevolgen van die daad, zoals hiervoor geschetst. Verdachte heeft een leeftijd waarop van hem verwacht mag worden dat hij in staat is om de gevolgen van zijn handelen wel te kunnen overzien. Verdachte heeft met zijn daad getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendommen en belangen van anderen. De brand heeft voor de direct betrokkenen zoals leerlingen, ouders en personeel van de betrokken scholen, maar ook voor omwonenden van de school voor veel onrust en een gevoel van onveiligheid gezorgd.
Dergelijke misdragingen kunnen en zullen niet zonder strafrechtelijke reactie blijven.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de adviesrapportage en het plan van aanpak van de jeugdreclassering d.d. 10 april 2009 en 30 maart 2009 en de daarop ter terechtzitting gegeven toelichting door D. van der Aa, alsmede met de rapportages van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 februari 2009 en 7 april 2009 waaruit - kort weergegeven - naar voren komt dat alcoholgebruik een belangrijke factor is geweest bij het ontstaan van het delict en de beïnvloedbaarheid van verdachte binnen die groep en zijn impulsiviteit een grote rol hebben gespeeld bij het delictgedrag van verdachte. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat aan verdachte een leerstraf, te weten de training 'middelen en delict' moet worden opgelegd.
De rechtbank vindt het positief dat verdachte samen met een drietal medeverdachten heeft meegewerkt aan een door tussenkomst van Stichting Slachtoffer in beeld gearrangeerd slachtoffer-dadergesprek én dat de jongens aldaar samen met de direct betrokkenen concrete afspraken hebben gemaakt over het verrichten van herstelwerkzaamheden, het verhuizen van het kinderdagverblijf en het geven van voorlichting over de gevaren van vuurwerk aan leeftijdgenoten. Omdat de rechtbank het van groot belang vindt dat verdachte bovengenoemde afspraken nakomt zal de rechtbank dit als onderdeel van een bijzondere voorwaarde bij een aan hem op te leggen voorwaardelijke jeugddetentie opnemen.
De rechtbank zal, nu zij meer feiten bewezen heeft verklaard, een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zoekt daarbij aansluiting bij de straffen die zijn opgelegd aan de medeverdachten en zal derhalve - naast de hiervoor genoemde leerstraf - aan verdachte opleggen een werkstraf van 150 uur en een voorwaardelijke jeugddetentie van 3 maanden, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 2 jaar houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
De rechtbank benadrukt voorts - in reactie op het verweer van de raadsman - dat zij rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat verdachte tijd kwijt zal zijn met de werkzaamheden in verband met het door hem ondertekende herstelplan, in die zin dat de rechtbank - gelet op de aard van de strafbare feiten en de aanzienlijke gevolgen daarvan - zonder dit project een hogere straf zou hebben opgelegd.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen berusten op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9
De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 75 dagen;
- beveelt dat de tijd die veroordeelde in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een leerstraf, te weten de training 'middelen en delict' van 20 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 10 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg te Dordrecht, welke aanwijzingen mede zullen inhouden het succesvol volbrengen van het door 'Slachtoffer in beeld' opgezette herstelproject;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.P.M. Jurgens, voorzitter tevens kinderrechter,
mr. drs. E. van Schouten en mr. M.R.J. Schönfeld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 juli 2009.
mr. M.R.J. Schönfeld is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 31 december 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een scholencomplex (gelegen aan het Rudyard Kipling-erf en/of Selma Lagerlof-erf), immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een of meerdere vuurpijl(en), althans vuurwerk tot ontsteking gebracht en/of (vervolgens) die/deze vuurpijl(en) en/of dit vuurwerk door een (vooraf) vernielde ruit van het complex naar binnen gegooid en/of geschoten, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met het lokaal en/of de inventaris van een in het complex gevestigd kinderopvangverblijf (van de COKD - BSO locatie Selma), althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemd kinderopvangverblijf en/of (een) belendende ruimte(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de lokalen en/of de inventaris van de (eveneens) in voornoemd complex gevestigde scholen ("De Griffioen" en/of de "Oranje Nassauschool"), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 31 december 2008 te Dordrecht met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het Rudyard Kipling-erf en/of Selma Lagerlof-erf, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (de inventaris van) een scholencomplex, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, - tot ontsteking brengen van een of meerdere vuurpijl(en), althans tot ontsteking brengen van vuurwerk en/of (vervolgens) die/deze vuurpijl(en) en/of dit vuurwerk door een (vooraf) vernielde ruit van het complex naar binnen te gooien en/of te schieten;
2.
hij op of omstreeks 31 december 2008 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een scholencomplex (gelegen aan het Rudyard Kipling-erf en/of Selma Lagerlof-erf) weg te nemen een of meerdere goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan de gemeente Dordrecht en/of COKD en/of Vereniging School met de Bijbel en/of St. Openbaar Onderwijs Dordrecht, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemd scholencomplex te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen een ruit van voornoemd scholencomplex heeft ingeschopt en/of ingegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer: 11/500050-09
Vonnis d.d. 7 juli 2009