4.1 De kantonrechter dient zich ervan te vergewissen of het ontbindingsverzoek verband houdt met een opzegverbod. Aangezien dit het voornaamste aspect is wat partijen verdeeld houdt, zal dat hierna mede worden behandeld.
4.2 Nu vast staat dat verweerder niet meer in het arbeidsproces zal terugkeren, is slechts de vraag aan de orde of verzoekster het dienstverband kan doen beëindigen en zo ja of daaraan dan een vergoeding ten behoeve van verweerder verbonden dient te zijn.
4.3 Daartoe dienen de wet en de CAO als uitgangspunt.
Artikel 13 a van de CAO luidt: “Naast de in de Wet genoemde mogelijkheden eindigt de dienstbetrekking voor onbepaalde tijd van rechtswege, dat wil zeggen zonder dat enigerlei opzegging is vereist, met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer de 65 jarige leeftijd heeft bereikt”.
4.4 Aangezien de arbeidsovereenkomst krachtens de CAO bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is geëindigd, kan gesteld worden dat er sprake is van een beëindiging in de zin van artikel 7:667 lid 1 BW. Ingevolge artikel 7:668 lid 1 BW geldt dan nadien een arbeidsovereenkomst van telkens ten hoogste één jaar, omdat het een voortzetting zonder tegenspraak betreft. Artikel 7:667 lid 4 BW mist hier toepassing, omdat een beëindiging van rechtswege gelijk kan worden gesteld aan rechtsgeldige opzegging of ontbinding.
4.5 Artikel 15 van de CAO luidt: “1. Met een werknemer van 65 jaar of ouder of met een werknemer van 64 jaar wiens dienstbetrekking op grond van het bepaalde in artikel 13a is geëindigd kan een arbeidsovereenkomst worden aangegaan voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd.
2. Indien een voor een bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking voor bepaalde tijd is voortgezet, is voor haar beëindiging geen voorafgaande opzegging nodig. Evenmin is voorafgaande opzegging vereist in geval twee of meer dienstbetrekkingen voor bepaalde tijd elkander met tussenpozen zijn opgevolgd.
3. Indien de dienstbetrekking is aangegaan voor onbepaalde tijd, of indien een voor
bepaalde tijd aangegane dienstbetrekking na het verstrijken van deze tijd zonder
tegenspraak wordt voortgezet, kan de dienstbetrekking worden beëindigd door
opzegging, zulks met dien verstande dat artikel 16 lid 2 buiten toepassing blijft.
4. Overigens zijn op de dienstbetrekking de bepalingen van deze CAO van toepassing, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
Van een schriftelijke afwijking als bedoeld in lid 4 is hier niet gebleken. Krachtens artikel 7:668a lid 1 sub b BW zou de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd inmiddels in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn overgegaan, ware het niet dat ingevolge lid 5 van dat artikel bij CAO ten nadele van de werknemer mag worden afgeweken. Dat is hier het geval, aangezien art 15 lid 2 van de CAO die afwijking expliciet benoemt.
4.6 Daarmee staat vast dat de met verweerder bestaande arbeidsovereenkomst er één van bepaalde tijd is. Nu de wet in combinatie met de CAO een volstrekt heldere uitkomst geven, is er geen aanleiding om nader in te gaan op de door partijen opgeworpen stellingen die de maatschappelijke, sociale en financiële aspecten van een werknemer die na de leeftijd van 65 jaar doorwerkt, raken.
4.7 Op grond van het voren overwogene geldt er geen ontslagverbod en kan de gevraagde ontbinding worden uitgesproken. Omdat de arbeidsovereenkomst op 8 juli 2009 van rechtswege zou eindigen, zal in redelijkheid een vergoeding worden opgelegd van 1 maandsalaris inclusief 8% vakantietoeslag afgerond op € 3.275,--