RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 07/740
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[XXX], wonende te [woonplaats], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Binnenmaas, verweerder,
gemachtigden: mr. E. Blom, werkzaam bij het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling te Klaaswaal, en ir. M. van Eekelen, taxateur onroerende zaken/gediplomeerd WOZ-taxateur.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij beschikking van 30 april 2007 de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [woonplaats], op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) op de waardepeildatum 1 januari 2005 (hierna: de waardepeildatum) voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 vastgesteld op respectievelijk € 468.000,-, € 253.000,- en € 148.000,- (hierna: de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiser opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2007 (hierna: de aanslagen).
Eiser heeft bij brief van 30 mei 2007 tegen de beschikking bezwaar gemaakt bij verweerder. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslagen.
Bij uitspraak van 5 juli 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard voor zover betrekking hebbend op de[adres 2 en adres 3]. De WOZ-waarde van € 486.000,-, heeft betrekking op de onroerende zaken [adres 1], [adres 2] en [adres 3] tezamen, die verweerder heeft samengevoegd tot het WOZ-object [adres 1] (hierna: het gehele object). De bezwaren daartegen heeft verweerder ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 juli 2007 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 25 augustus 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
De rechtbank heeft het onderzoek ex artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (verder te noemen: Awb) heropend en daarbij bepaald op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet.
Op 11 december 2008 is er een onderzoek ter plaatse gehouden.
Na afloop van het (hervatte) vooronderzoek heeft de rechtbank - mede gelet op de daarvoor door partijen gegeven toestemming - aanleiding gezien om op grond van artikel 8:57 van de Awb te bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 16 van de Wet WOZ wordt voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak aangemerkt:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
2.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij [adres 1], [adres 2] en [adres 3] terecht heeft samengevoegd en de waarde van het gehele object niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
2.3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat hij bezwaar maakt tegen de samenvoeging van [adres 1], [adres 2] en [adres 3]. Eiser stelt een gescheiden waardering van [adres 1], [adres 2] en [adres 3] nodig te hebben voor zijn opgaven bij de belastingdienst. Inzake de vastgestelde waarde van het gehele object merkt eiser op, dat verweerder deze waarde probeert te onderbouwen zonder enig bewijs mee te zenden. Naar eiser stelt is er geen taxatieverslag.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiser heeft de onroerende zaken plaatselijk bekend [adres 1], [adres 2] en [adres 3] te [woonplaats] in eigendom. Eiser gebruikt deze onroerende zaken deels als eigenaar/bewoner en deels als eigenaar/vennoot van de vennootschappen onder firma [XXX], [XXX] V.o.f en [XXX], waarbij eiser regelmatig wisselt van werkplek. Eerstgenoemde vennootschap is blijkens de door eiser overgelegde uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Rotterdam ingeschreven op het adres [adres 2], laatstgenoemde twee vennootschappen op het adres [adres 3]. Bij gelegenheid van het onderzoek ter plaatse is gebleken dat de begane grond van [adres 1] en [adres 2] grotendeels wordt gevormd door één ruime kamer en dat de eerste verdiepingen daarvan via een doorlopende gang als een samenhangend geheel in gebruik zijn. Vanuit voormelde kamer op de begane grond van [adres 1] en [adres 2] is er een toegang naar [adres 3]], bestaande uit een deur met doorzichtig glas aan een zijde van een nis op de ondergrond van het kadastrale perceel [adres 3]]. Deze deur geeft toegang tot een als kantoor ingerichte ruimte. Aan de andere zijde van de nis bevindt zich een deur naar een bergruimte op de ondergrond van het kadastrale perceel [adres 3]] die in gebruik is als bergruimte voor de gebruikers van [adres 1] en [adres 2]. Vanuit voormelde gang op de verdieping van [adres 1] en [adres 2] is [adres 3]] toegankelijk via een deur in die gang. [adres 3]] is vanaf het erf toegankelijk via de oorspronkelijke ingang en heeft eigen sanitaire voorzieningen. Er zijn geen gescheiden meters voor gas, elektriciteit en water. Het naambordje op de gevel van [adres 3]] is ongeveer een half jaar geleden aangebracht.
2.4.2. Volgens vaste jurisprudentie dient bij de afbakening van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16 van de Wet WOZ van de kleinst mogelijke eenheid te worden uitgegaan. Daarbij gaat het om een zodanig onafhankelijk gebruik dat de gebruiker naar objectieve maatstaven geoordeeld (nagenoeg) geheel in de eigen gebruiksbehoeften kan voorzien zonder te zijn aangewezen op voorzieningen die alleen een andere gebruiker van hetzelfde gebouw of van dezelfde grond kan verschaffen. Tevens dient het gedeelte afsluitbaar te zijn.
In het licht van de feiten als weergegeven in 2.4.1 is de rechtbank van oordeel dat [adres 1] en [adres 2] ten opzichte van elkaar geen afzonderlijke belastingobjecten vormen in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ. Bij gelegenheid van het onderzoek ter plaatse heeft eiser ook te kennen gegeven zich niet langer op het standpunt te stellen dat dit wel het geval zou zijn. Reeds daaruit volgt dat het beroep van eiser op het arrest van het gerechtshof 's-Gravenhage van 5 oktober 2001, volgens welk arrest de [adres 1], [adres 2] en [adres 3] zelfstandige belastingobjecten zijn, niet kan slagen.
In het licht van de feiten is de rechtbank voorts van oordeel dat ook [adres 3]] (bezien zonder de nis en de bergruimte) ten opzichte van [adres 1]/[adres 2] geen afzonderlijk belastingobject vormt in de zin van artikel 16 van de Wet WOZ. Daartoe acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat alle ruimten worden gebruikt door eiser in persoon - zij het mede in verschillende hoedanigheden - waarbij eiser van werkplek wisselt en zich daartoe verplaatst via de verbindingsdeuren tussen [adres 1]/[adres 2] en [adres 3]]. Feitelijk is de gehele gebouwde onroerende zaak aldus als één geheel in gebruik door eiser, die tevens eigenaar is van dat geheel, en kan de situatie in die zin worden gekenschetst als "kantoor aan huis", welke situatie wordt bevestigd door het feit dat er geen gescheiden meters zijn voor gas, water en elektriciteit. Onder die omstandigheden komt geen doorslaggevende betekenis toe aan het feit, indien juist, dat de verbindingsdeuren tussen [adres 1]/[adres 2] en [adres 3]] afsluitbaar zijn. Aan het voorgaande doet niet af dat er verschillende vennootschappen onder firma zijn ingeschreven op de adressen [adres 2[adres 2] en [adres 3]] noch, indien juist, dat eiser die ruimten aan deze vennootschappen heeft verhuurd.
2.4.3. Eiser beoogt kennelijk mede als beroepsgrond aan te voeren dat verweerder de waarde van het gehele object te hoog heeft vastgesteld. De enkele stelling dat verweerder geen bewijs heeft overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde kan, gelet op het taxatieverslag van 24 oktober 2007, evenwel niet dienen als onderbouwing van deze beroepsgrond. Eiser heeft niet aangevoerd dat de gegevens volgens dit taxatierapport onjuist zouden zijn en daarvan is de rechtbank ook anderszins niet gebleken. Met dit taxatierapport heeft verweerder, mede gelet op het feit dat de vastgestelde waarde voor het gehele object
€ 23.000,- lager is dan de getaxeerde waarde, naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld.
2.4.4. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
Uitgesproken in het openbaar op: 29 april 2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.