ECLI:NL:RBDOR:2009:BI4164

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB-08/555
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een airconditioning op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht geoordeeld over de aanvraag van eiser voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van een airconditioning, die hij nodig achtte vanwege zijn beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Eiser, die lijdt aan een hoge dwarslaesie en afhankelijk is van een elektrische rolstoel, ondervindt problemen met de regulering van zijn lichaamstemperatuur, wat zijn slaap en algehele welzijn beïnvloedt. De rechtbank constateert dat eiser beperkingen heeft zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en dat slapen een essentieel onderdeel is van het voeren van een huishouden. De rechtbank stelt vast dat artikel 4 van de Wmo van toepassing is, wat inhoudt dat verweerster verplicht is om voorzieningen te bieden ter compensatie van de beperkingen van eiser.

De rechtbank oordeelt dat verweerster in haar besluitvorming een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door enkel te kijken naar de medische noodzaak van de gevraagde voorziening, zonder te overwegen of het compensatiebeginsel vereist dat de gevraagde voorziening wordt verstrekt. Dit leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking in strijd is met de Wmo, omdat verweerster niet heeft aangetoond hoe de genomen beslissing bijdraagt aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van eiser. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die benadrukken dat de compensatieplicht van verweerster gericht moet zijn op het bevorderen van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie van personen met beperkingen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het Openbaar Lichaam Drechtsteden het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van individueel maatwerk in de beoordeling van aanvragen op basis van de Wmo, waarbij de specifieke omstandigheden van de aanvrager centraal staan.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/555
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: G. Spek,
tegen
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden, verweerster,
gemachtigde: mr. C.M.T de Paepe, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerster heeft bij besluit van 12 december 2007 afwijzend beslist op de aanvraag van 20 augustus 2007 van eiser om een financiële tegemoetkoming in de kosten van het plaatsen van een airconditioning in de woning [adres] te [woonplaats], op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (hierna: Vmo).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 6 januari 2008 bezwaar gemaakt bij verweerster.
Bij besluit van 24 april 2008 heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 mei 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Op 10 oktober 2008 is er een inlichtingencomparitie gehouden.
De zaak is op 2 december 2008 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
Verweerster is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, ten vierde, vijfde en zesde, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) luidt als volgt:
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder maatschappelijke ondersteuning:
4°. het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers;
5°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;
6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; (...)."
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wmo treft het college van burgemeester en wethouders, ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.
Artikel 26 van de Wmo luidt als volgt:
"1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
2. Bij een beslissing op het bezwaar als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en een beslissing op het beroep als bedoeld in artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht is het eerste lid van overeenkomstige toepassing."
2.1.2. De in artikel 5, eerste lid, van de Wmo bedoelde verordening is de Vmo, zoals vastgesteld in de openbare vergadering van de Drechtraad op 21 maart 2007 en in werking getreden op 1 juli 2007.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Vmo, wordt in deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving onder het compensatiebeginsel verstaan: de algemene verplichting aan de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden om beperkingen die een persoon ondervindt in de zelfredzaamheid op het gebied van het voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning en om zich lokaal per voermiddel ter verplaatsen, weg te nemen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Vmo, voor zover hier van belang, kan een voorziening slechts worden toegekend voor zover:
a) deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen om het gebied van het voeren van een huishouding (...) op te heffen of te verminderen.
b) deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
c) deze in overwegende mate op het individu is gericht.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster de afwijzing van de aanvraag onder verwijzing naar het preadvies van de Directeur Sociale Dienst Drechtsteden gehandhaafd. In dit preadvies is overwogen dat de medische noodzaak voor de gevraagde voorziening ontbreekt. Uit de verklaring van de behandelend arts blijkt dat een airconditioning wel zeer gewenst, maar niet noodzakelijk is. Desgevraagd heeft de behandelend arts aangegeven dat er geen sprake is van een levensbedreigende situatie als de airconditioning niet wordt verstrekt. Nu er geen medische noodzaak is, is de aanvraag volgens verweerster terecht afgewezen. Uit onderzoek is gebleken dat er tot op heden nooit airconditioning is geweest. Thuis, noch in de verpleeginstelling waar eiser door de week verblijft. Bij warme dagen is gebruik gemaakt van een ventilator.
2.3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd, nu niet is ingegaan op hetgeen eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht. Als gevolg van zijn beperkingen wordt eiser in zijn huidige situatie ernstig gehinderd bij het slapen gedurende de warme zomermaanden. Door zijn verstoorde temperatuurhuishouding wordt eiser gemiddeld ieder uur wakker. Hij moet dan een van zijn huisgenoten wekken om hem te helpen. Het is noodzakelijk dat deze beperking van eiser wordt opgeheven. Van zijn huisgenoten kan niet worden verwacht dat zij iedere nacht, ieder uur, zorg verlenen. De voorziening, in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf, installatie, gebruik en onderhoud van de airconditioning is aangewezen. Dat de behandelend arts van mening is dat er geen levensbedreigende situatie ontstaat als de aanvrager geen airconditioning in zijn omgeving heeft, maakt dat niet anders. Niet alleen levensbedreigende situaties vormen een naar objectief medische maatstaf gemeten, aantoonbare ergonomische beperking bij het normale gebruik van de woonruimte, die een - op opheffing of vermindering van die beperkingen gerichte - voorziening langdurig noodzakelijk maakt. Daarnaast is het inderdaad zo dat er in de verpleeginstelling geen airconditioning aanwezig is. Dit heeft tot gevolg dat eiser meerdere keren per nacht hulp nodig heeft. Voor eiser is dat niet plezierig, maar in de instelling is deze zorgverlening geen probleem. Er is daar immers vierentwintig uur per dag verplegend en verzorgend personeel aanwezig. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser naar voren gebracht dat eiser als gevolg van zijn stoornis last kan krijgen van autonome disregulatie, hetgeen een levensbedreigende situatie op kan leveren. Eiser kan echter wel aangeven wanneer hij voelt dat het niet goed gaat.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de gedingstukken staat het volgende vast. Eiser is bekend met een hoge dwarslaesie en is volledig afhankelijk van een elektrische rolstoel. Voor het handhaven van zijn zithouding heeft hij een steunend orthopedisch korset nodig. Daarnaast ondervindt hij problemen met regulering van de lichaamstemperatuur. Eiser heeft, blijkens de verklaring van zijn behandelend arts, baat bij een goed regelbare omgevingstemperatuur, omdat hij zijn warmte moeilijk kwijt kan. Eiser is daarbij afhankelijk van de hulp van anderen. Door de week verblijft eiser in een verpleeginstelling, terwijl hij in het weekeinde thuis verblijft. De aanvraag is gedaan voor een airconditioning in zijn slaapkamer thuis.
Niet in geschil is dat eiser beperkingen heeft als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, ten vijfde, van de Wmo. Voorts is slapen een elementair onderdeel van het voeren van een huishouding en ondervindt eiser op dit punt beperkingen in zijn zelfredzaamheid, zodat artikel 4 van de Wmo op eiser van toepassing is.
Artikel 4 van de Wmo verplicht verweerster aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen (onder meer) een huishouding te voeren. Met verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 10 december 2008 (LJN BG6612) brengt dit artikel naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van verweerster gericht moet zijn. Hoewel de rechter de door de Drechtraad en verweerster in het kader van de artikelen 3 en 5 van de Wmo gemaakte keuzen in beginsel dient te respecteren, rust er, gelet op de genoemde uitspraak van de CrvB van 10 december 2008, op verweerster onverminderd een rechtsplicht om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt verweerster wat dat aangaat de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. Een dergelijk besluit dient gelet op de wetsgeschiedenis individueel maatwerk te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de Drechtraad en verweerster bij de uitvoering van de artikelen 3, 4 en 5 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.
Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vloeit voorts voort dat het bestuursorgaan dat met de uitvoering van artikel 4 van de Wmo is belast, ervoor zorg dient te dragen dat een zorgvuldig onderzoek wordt ingesteld naar de voor die uitvoering relevante feiten en omstandigheden. Bij de beoordeling van een aanvraag om een voorziening te verstrekken, als bedoeld in artikel 4 van de Wmo, brengt dit met zich mee dat het de taak van het bestuursorgaan is om de beperkingen van de aanvrager in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, voor zover het de in dat artikel genoemde gebieden betreft, zijn persoonskenmerken en zijn behoeften, alsmede zijn capaciteit om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien te inventariseren. Daarbij is het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb aan de aanvrager om het bestuursorgaan de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Verweerster heeft door enkel te beoordelen of er sprake is van een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening, zonder te bezien of het compensatiebeginsel verplicht tot het verstrekken van de gevraagde voorziening, een voor de beoordeling van de aanvraag onjuiste maatstaf aangelegd en aldus gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 4 van de Wmo. De rechtbank betrekt daar ook bij dat de stelling van verweerster, dat een airconditioning geen algemeen gebruikelijke voorziening is en dat om die reden beoordeeld dient te worden, in hoeverre er een levensbedreigende situatie op zou treden indien eiser niet beschikt over deze airconditioning, miskent dat de toekenning van een voorziening individueel maatwerk dient te zijn, waarbij moet worden beoordeeld of het compensatiebeginsel verplicht tot afwijking van de algemene keuzes die de Drechtraad en verweerster in dezen hebben gemaakt.
Nu verweerster in de bestreden beschikking evenmin heeft vermeld hoe de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking, is de bestreden beschikking eveneens in strijd met het bepaalde in artikel 26 van de Wmo.
Nu verweerster zich heeft gebaseerd op artikel 2, eerste lid, van de Vmo, ziet de rechtbank aanleiding om op te merken dat het criterium dat een voorziening noodzakelijk dient te zijn, blijkens de bewoordingen van dit artikel terugslaat op de vraag of een voorziening 'langdurig' noodzakelijk is en niet bedoeld is om het criterium van de medische noodzaak te introduceren. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de toelichting van de Vereniging Nederlandse Gemeenten bij de modelverordening Wmo (toelichting van 13 juni 2006). Deze modelverordening heeft ook verweerster blijkens de vastgestelde tekst van de Vmo als uitgangspunt gekozen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de vraag of een mobiele airconditioning de beperkingen van eiser zou kunnen compenseren en de vraag of deze mobiele airconditioning algemeen gebruikelijk is, bij de beoordeling buiten beschouwing is gelaten, nu verweerster ter comparitie van partijen nadrukkelijk heeft verklaard dat deze vraag geen onderdeel van de besluitvorming is geweest.
Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit wegens strijd met de wet te worden vernietigd.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard dient het Openbaar Lichaam Drechtsteden op de voet van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die voor vergoeding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Openbaar Lichaam Drechtsteden aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, en mrs. M.G.L. de Vette en
P. Putters, leden, en door de voorzitter en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,