parketnummer: 11/510226-08 en 10/091390-04 (TUL)
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 mei 2009
[naam],
geboren in 1977,
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 23 april 2009.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het ten laste gelegde onder feit 1, impliciet primair, feit 2 en feit 3 bewezen achtend - gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft een bewijsverweer en een strafmaatverweer gevoerd.
3.3 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd:
[benadeelde partij], [adres en woonplaats].
Zij vordert verdachte te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van Eur 8187,44 ter zake van vergoeding van materiële en immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, en tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
Namens de verdachte zijn de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade betwist.
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 24 juni 2008 te Mookhoek, gemeente Strijen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet de keel van die [benadeelde partij] heeft dichtgeknepen en heeft dichtgehouden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op of omstreeks 24 juni 2008 in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas, alsmede een bedrag van Euro 1242, verkregen door (onbevoegd) gebruik van die pinpas toebehorende aan [benadeelde partij];
3.
in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 18 juli 2008 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij], met het oogmerk die [benadeelde partij] vrees aan te jagen, immers heeft verdachte gedurende die periode:
- meermalen op bedreigende en/of intimiderende wijze telefonisch contact gezocht met [benadeelde partij] en
- meermalen [benadeelde partij] bedreigende en/of intimiderende SMS-berichten toegezonden.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde niet bewezen dat verdachte het slachtoffer [benadeelde partij] met een mes in de hals heeft gestoken. Het slachtoffer heeft op de avond van 24 juni 2008 tegenover de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd over hetgeen eerder die avond is voorgevallen (PL1810/08-070112, dossierpagina 34 ev). Daarbij vertelt zij dat zij door verdachte tegen haar hoofd is geslagen en dat verdachte haar keel heeft dichtgeknepen. Eerst in de door het slachtoffer op 26 juni 2008 afgelegde, aanvullende verklaring maakt zij er melding van dat zij bij de eerste klap direct pijn in haar nek voelde en dat zij gelijk dacht dat verdachte haar aan het steken was, hetgeen voor het slachtoffer bevestiging vond in de omstandigheid dat er na het incident een verwonding in haar nek werd geconstateerd die gehecht moest worden (PL0745/08-089807, dossierpagina 67 e.v.). Uit dezelfde verklaring blijkt dat het slachtoffer reeds op 25 juni 2008 door de politie is geïnformeerd over de vondst van een mesje in haar auto. Nu voorts niet is gebleken van enig forensisch onderzoek van het in de auto van het slachtoffer aangetroffen mes, de in het dossier aanwezige letselverklaring ruimte voor twijfel open laat omtrent de oorzaak van het aangetroffen letsel ('steekwond?') en de locatie van het letsel (rechts in de hals) niet voor de hand ligt, gelet op de positie van verdachte - bij het raam aan de bestuurderskant van de auto - is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte het slachtoffer met een mes in de hals heeft gestoken. De rechtbank zal verdachte om die reden van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344 lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Nadere bewijsoverweging
De verdediging heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - primair betoogd dat er bij verdachte geen opzet aanwezig was om het slachtoffer te doden dan wel zwaar te verwonden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. In het dossier bevindt zich een aangifte (PL1810/08-070112, als blz. 34 tot en met 36 gevoegd bij het proces-verbaal PL1830/08-504008, d.d. 23 juli 2008) waarin het slachtoffer gedetailleerd verklaart over de gebeurtenissen in de namiddag van 24 juni 2008. Zij beschrijft daarin onder meer dat verdachte - geleund door het portierraam aan de bestuurderskant - naar haar schreeuwde: "vuil kankerwijf je gaat dood". Het slachtoffer beschrijft dat verdachte haar vervolgens drie keer tegen het hoofd heeft geslagen waarna hij haar keel dichtkneep totdat zij benauwd werd en merkte dat zij het bewustzijn verloor en het zwart werd voor haar ogen. Het slachtoffer verklaart dat verdachte haar - nadat zij een hapje lucht had kunnen krijgen - voor de tweede keer bij haar keel pakte, en wel bij haar strottenhoofd en met kracht haar keel dichtkneep waardoor zij geen lucht meer kreeg en alles wederom zwart werd voor haar ogen. Voorts verklaart het slachtoffer dat verdachte vervolgens getracht heeft om haar de nek om te draaien.
Blijkens de letselverklaring (met bijbehorende foto's) van dr. M.M. Huisman-Wolfs, GGD-arts, welke is gevoegd bij het proces- verbaal van de regiopolitie Zuid-Holland-Zuid PL1830/08-504008, d.d. 23 juli 2008, dossierpagina 39 e.v., is bij aangeefster op 24 juni 2008 onder meer het volgende vastgesteld:
Uitwendig waargenomen letsel:
2) Rode striem net onder haargrens ong. 1 cm + grote rode vlek haargrens;
4) Diverse rode striemen hals, ook onder kin is bij de keel gepakt.
5) Bloederig vocht in neusgaten;
10) 2 bloedinkjes sclera linkeroog lateraal.
De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande de overtuiging dat verdachte zijn handen om de hals van het slachtoffer heeft gelegd en deze vervolgens gedurende enige tijd kennelijk met zoveel kracht heeft dicht geduwd dat het het slachtoffer tweemaal 'zwart voor de ogen werd' en dat door de uitgeoefende kracht voorts het hiervoor opgesomde letsel is ontstaan. Naar het oordeel van rechtbank mag als een feit van algemene bekendheid worden aangenomen dat indien een persoon gedurende enige tijd op een dergelijke wijze is verstoken van zuurstof, dit na enige tijd zal leiden tot schade in de hersenen en uiteindelijk tot de dood. De elementen zoals hiervoor opgesomd leiden de rechtbank, anders dan door de raadsvrouw is betoogd, tot het oordeel dat verdachte door zijn handelen in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg zou hebben. Verdachte had aldus, minst genomen, voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Dat niet is gebleken dat het slachtoffer tekenen vertoonde van een "masker" van rode puntjes rond de ogen, zoals de raadsvrouwe heeft betoogd, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank zijn immers geen medische gegevens voorhanden gesteld, waaruit blijkt dat dit onder de door het slachtoffer geschetste omstandigheden een bijkomend medisch verschijnsel moet zijn geweest.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld, dat sprake is van vrijwillige terugtred nu verdachte zijn gewelddadig optreden uit zichzelf heeft gestaakt op een moment dat het risico op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel, nog niet was gerealiseerd.
Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een voltooide poging voor het aannemen van vrijwillige terugtred veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten. Bij de beantwoording van de vraag of van zodanig optreden sprake is, is mede van belang of en zo ja in welke mate het waarschijnlijk is dat het gevolg zou zijn ingetreden ná de uitvoeringshandelingen van de verdachte maar vóór de gedragingen waarop het beroep op vrijwillige terugtred is gebaseerd. Hoe waarschijnlijker een dergelijk intreden van het gevolg is, des te minder ligt het in de rede om vrijwillige terugtred aan te nemen.
Zoals hiervoor reeds door de rechtbank is vastgesteld zijn de handelingen die door verdachte zijn verricht op zichzelf genomen voldoende om de dood te doen intreden. Blijkens de hiervoor aangehaalde verklaring van het slachtoffer heeft verdachte de keel van het slachtoffer zodanig dichtgedrukt en gehouden dat het het slachtoffer meerdere malen zwart werd voor de ogen en zij het bewustzijn verloor. Uit de verklaring van het slachtoffer is voorts op te maken dat zij zich heftig heeft verzet en aan de greep van verdachte heeft geprobeerd te ontkomen door haar hoofd tussen de autostoelen te manoeuvreren en verdachte op enig moment in de vingers te bijten. Het was bij deze stand van zaken niet te danken aan enig vrijwillig terugtreden van verdachte dat het slachtoffer niet om het leven is gekomen. Van omstandigheden die de rechtbank tot een ander oordeel brengen is reeds daarom geen sprake omdat verdachte - door zich ter terechtzitting te beroepen op zijn zwijgrecht - op geen enkele wijze inzicht heeft willen verschaffen in de gebeurtenissen. De rechtbank verwerpt mitsdien het verweer.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
FEIT 1:
POGING TOT DOODSLAG;
FEIT 2:
DIEFSTAL, meermalen gepleegd;
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 De rapporten van de deskundigen
In opdracht van de rechtbank is verdachte ter observatie opgenomen in het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Utrecht, alwaar A.C. Bruijns, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, en E. Muller, psycholoog (in samenwerking met J.M. Oudejans, psycholoog en vast gerechtelijk deskundige) een onderzoek hebben ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. De onderzoeksresultaten zijn neergelegd in een rapportage d.d. 1 april 2009.
Uit het door E. Muller (in samenwerking met J.M. Oudejans), psycholoog, omtrent verdachte uitgebrachte rapport komt onder meer het navolgende naar voren, zakelijk weergegeven:
Betrokkene heeft slechts beperkt met rapporteur willen spreken. Desondanks heeft er voldoende onderzoekscontact plaatsgevonden om hier - in samenhang met de gedragskundige weging en beoordeling van de overige beschikbare informatie - diagnostische conclusies aan te verbinden.
Op basis van het eigen onderzoekscontact, aangevuld met de observaties van de afdeling, de beschikbare informatie uit de stukken, het referentenonderzoek en eerdere gedragskundige rapportage kan worden gesteld dat er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die zich in diagnostische termen laat beschrijven als persoonlijkheidspathologie en te classificeren is als een borderline persoonlijkheidsstoornis. De belangrijkste kenmerken van deze stoornis zijn het instabiele, kwetsbare zelfgevoel, de diffuse identiteit, de emotionele instabiliteit, en een patroon van instabiele relaties die in het teken staan van de sterke angst om verlaten te worden, de krampachtige, verwoede pogingen om, door de partner te controleren, te kleineren en te intimideren, deze (dreigende) verlating te voorkomen, en de enorme woede wanneer hij daadwerkelijk verlaten wordt. De pathologie van betrokkene heeft duidelijk doorgewerkt in het huidige tenlastegelegde, dat een vergelijkbare dynamiek vertoont met de poging tot doodslag op zijn toenmalige partner waarvoor betrokkene in 2005 is veroordeeld. Uit angst voor verlating probeert betrokkene het slachtoffer op een verstikkende wijze te controleren en is er al tijdens de relatie sprake van (verbaal) agressief, dreigend en intimiderend gedrag waarmee hij een verlating provoceert. Het past bij de aard van de pathologie dat betrokkene, vanuit zijn verlangen de verlating ongedaan te maken, contact zoekt met het slachtoffer, haar telefonisch bedreigt en intimideert (het tenlastegelegde sub 3). Wanneer zijn (pathologische) pogingen om de relatie te herstellen niet het gewenste effect hebben, krijgt zijn woede - waar hij vanuit zijn pathologie toch al weinig greep op heeft - de overhand. Dit leidt op 24 juni 2008 tot diefstal van de portemonnee van het slachtoffer (het tenlastegelegde sub 2). De woede escaleert diezelfde dag in een agressieve impulsdoorbraak waarbij hij - indien bewezen - probeert om het slachtoffer te doden.
De psycholoog komt, op basis van bovenstaande, tot de conclusie dat betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht voor alle huidige ten laste gelegde feiten.
Uit het door A.C. Bruijns, psychiater, over verdachte uitgebracht rapport komt onder meer het navolgende naar voren:
Onderzoeker moet concluderen dat er te weinig onderzoeksgegevens zijn om een diagnose te kunnen stellen. Ondanks het gemis aan eigen onderzoek dringt zich bij de beschouwing van de beschikbare gegevens de stellige indruk op dat er bij betrokkene sprake is van een essentiële problematiek in de persoonlijkheidsontwikkeling, waaronder de agressieve impulscontrole en de agressiehuishouding. Onderzoeker komt dan ook tot het vaststellen van een gebrekkige ontwikkeling. De dynamiek van deze problematiek is die van de borderline stoornis, met als kerngebieden: de verlatingsangst en de krampachtige pogingen de al of niet vermeende verlating te voorkomen, het patroon van instabiliteit van relaties en van het zelfbeeld en van de emotionele huishouding. Als gevolg van betrokkenes weigering kunnen invloeden van cerebraal organische aard, noch worden bevestigd, noch worden uitgesloten. Eventuele beïnvloedingen door middelenmisbruik kunnen op dezelfde gronden niet worden beoordeeld.
6.2 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusies van voormelde rapporten op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en de rapporten van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Op basis van de rapportage concludeert de rechtbank voorts dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Voor zover het betoog van de raadsvrouw ter terechtzitting moet worden opgevat als een verzoek om de psycholoog te horen, teneinde een beeld te kunnen krijgen van de observatie- en contactmomenten, acht de rechtbank dit niet noodzakelijk. Gebleken is dat verdachte - ondanks zijn aanvankelijk weigerende houding - met de diverse rapporteurs in meerdere of mindere mate heeft gesproken. Gebleken is voorts dat de conclusies van de psycholoog in overwegende mate zijn geformuleerd op grond van eigen observaties/waarnemingen voortvloeiend uit het verblijf van verdachte in het Pieter Baan Centrum, te weten het eigen onderzoekscontact, aangevuld met observaties van de afdeling en het referentenonderzoek. De rechtbank ziet geen aanwijzingen voor de stelling dat de conclusies en aanbevelingen niet gedragen worden door het onderzoek en acht zich op grond van het vorenstaande overigens ook voldoende voorgelicht.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, nadat het slachtoffer hem een aantal maanden eerder - kort na de geboorte van hun dochter - had verlaten, gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven door haar keel meerdere malen met kracht dicht te drukken. Het geweld tegen het slachtoffer vond plaats in bijzijn van het dochtertje. Verdachte heeft daarbij voorts de pinpas van het slachtoffer gestolen en heeft daarmee een aanzienlijk bedrag gepind. In de periode voorafgaand aan het hiervoor omschreven geweld heeft verdachte het slachtoffer stelselmatig lastig gevallen en bang gemaakt door haar veelvuldig te bellen en te sms'en waarbij bedreigende berichten werden afgewisseld met 'clusters' van tientallen telefoontjes per avond waarin niets werd gezegd. Verdachte is hiermee zelfs doorgegaan in de periode tussen de poging tot doodslag en zijn aanhouding een aantal weken later, terwijl het slachtoffer (aanvankelijk alleen en later met haar dochtertje) in een blijf van mijn lijf huis verbleef. Het hoeft geen betoog dat het handelen van verdachte voor het slachtoffer en haar dochter zeer traumatisch is geweest. Het slachtoffer ondervindt van het gebeurde nog altijd ernstige gevolgen in het dagelijkse leven zoals daarvan is gebleken door een ter terechtzitting voorgehouden slachtofferverklaring.
Deze feiten hebben niet alleen een enorme impact gehad op het slachtoffer, maar dergelijke feiten brengen ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. De bewezen verklaarde feiten zijn ernstige feiten, waartegen streng en consequent dient te worden opgetreden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar is dan ook passend naar het oordeel van de rechtbank. Bij het bepalen van de omvang van die gevangenisstraf houdt de rechtbank ten gunste van verdachte rekening met de omstandigheid dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank ziet zich op grond van de omstandigheden van de zaak voorts voor de vraag gesteld of het opleggen van de maatregel van TBS met verpleging geboden is.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat TBS noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens;
- op de onder 1 en 2 bewezen verklaarde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Ten aanzien van de laatst omschreven eis wijst de rechtbank allereerst op het rapport van de eerder aangehaalde psycholoog die stelt dat de psychische problematiek bij verdachte duurzaam is en thans nog steeds bestaat. De resultaten van het risicotaxatie-instrument onderschrijven de conclusie dat de kans op herhaling van delicten van vergelijkbare ernst als het onder 1 bewezenverklaarde aanzienlijk is. Het gebrek bij verdachte aan inzicht in zijn psychische problematiek, het niet aangrijpen van eerdere behandelmogelijkheden, het eerder toepassen van geweld en de algehele instabiliteit van verdachtes relaties worden daarbij genoemd als belangrijke risicofactoren.
De rechtbank wijst daartoe voorts op de omstandigheid dat verdachte eerder, in 2005, is veroordeeld voor een poging tot doodslag en mishandeling op zijn toenmalige vriendin en de rechtbank stelt vast, mede gelet op de in de huidige strafzaak opgemaakte rapportage van de psycholoog, dat de thans bewezen verklaarde poging tot doodslag een vergelijkbare dynamiek vertoont met die delicten, waarbij de stoornis van verdachte duidelijk heeft doorgewerkt in het delict.
Gelet op de conclusies omtrent het recidivegevaar en het zorgwekkende beeld dat overigens uit het strafdossier over de persoon van verdachte is ontstaan is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat kan worden vastgesteld dat verdachte een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, waarbij met name gedacht moet worden aan personen uit de directe omgeving van verdachte.
De rechtbank acht, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk. De rechtbank wijst daarbij op het rapport van de psycholoog met een daartoe strekkend advies waarbij een minder verregaande maatregel in verband met de ernst van de stoornis, het ontbreken van besef van de stoornis en de afwezigheid van intrinsieke motivatie niet afdoende wordt geacht.
De rechtbank overweegt voorts dat, gelet op het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde, de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
7.2 De vordering van de benadeelde patij
De benadeelde partij is in beginsel ontvankelijk in haar vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door de bewezen verklaarde strafbare feiten toegebrachte schade.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Nu enerzijds onmiskenbaar is dat het onder 1 bewezen verklaarde feit smart bij het slachtoffer heeft veroorzaakt doch anderzijds op grond van de onderbouwing van het gevorderde niet afdoende kan worden vastgesteld in welke mate de psychische schade rechtstreeks is toe te schrijven aan het door verdachte gepleegde geweld (en niet aan gebeurtenissen in het verleden in het leven van het slachtoffer), heeft de rechtbank aanleiding gezien het toe te wijzen bedrag bij wijze van voorschot vast te stellen op Eur 1500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren vanwege de niet-eenvoudige aard van de vordering.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij in verband met de door haar geleden materiële schade toewijzen tot een bedrag van Eur 1687,44 in verband met de vergoeding van verblijfkosten ten behoeve van het opvanghuis Hera, het door verdachte gestolen geldbedrag en de door de benadeelde partij gemaakte reiskosten in verband met bezoeken aan politie, psychiater en advocaat. De gevorderde bedragen zijn voldoende onderbouwd en komen de rechtbank juist voor.
Nu niet is vast te stellen hoe groot de schade is in verband met de door de benadeelde partij opgevoerde aanschaf van een nieuwe auto (de waarde van de oude auto is onbekend) zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren vanwege de niet-eenvoudige aard van de vordering.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
7.3 De vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling
Verdachte is door de rechtbank te Rotterdam bij onherroepelijk geworden vonnis van 7 juli 2005 onder parketnummer 10/091390-04 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, met bepaling dat een gedeelte van deze straf groot vijf maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, dan wel gedurende de proeftijd niet heeft nageleefd de bij dat vonnis gestelde bijzondere voorwaarde.
De officier van justitie heeft op 17 oktober 2008, onder verwijzing naar voornoemd vonnis en de omstandigheid dat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten zoals tenlastegelegd in de dagvaarding met parketnummer 11/510226-08, gevorderd dat last zal worden gegeven tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf, te weten vijf maanden gevangenisstraf. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd en tenuitvoerlegging gevorderd van 10 weken gevangenissstraf.
De rechtbank stelt vast dat de meervoudige kamer van de rechtbank te Rotterdam bij beschikking van 23 april 2008 een beslissing heeft genomen op de vordering van de officier van justitie te Rotterdam d.d. 27 februari 2008, strekkende tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de straf, te weten vijf maanden gevangenisstraf opgelegd bij vonnis van 7 juli 2005. Bij die beslissing is de tenuitvoerlegging van 10 weken gevangenisstraf gelast, om te zetten naar een werkstraf voor de duur van 150 uren. Voor het overige is de vordering afgewezen.
Nu vaststaat dat reeds bij onherroepelijk geworden rechterlijke beslissing een oordeel is gegeven over de vordering tenuitvoerlegging van de gehele aan veroordeelde opgelegde voorwaardelijke straf dient de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in de huidige vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 24c, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 285b, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaar;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij] van Eur 3.187,44 waarvan Eur 1.687,44 ter zake van materiële schade en Eur 1.500,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat dat gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], Eur 3.187,44 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 41 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 10/091390-04.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.L.J.M. Heijnen, voorzitter,
mr. T. Kooijmans en mr. L.C. van Walree, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 mei 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 24 juni 2008 te Mookhoek, gemeente Strijen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de keel van die [benadeelde partij] heeft dichtgeknepen en/of heeft dichtgehouden en/of die [benadeelde partij] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals en/of nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 24 juni 2008 te Mookhoek, gemeente Strijen, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee (o.a.)inhoudende een pinpas, alsmede een bedrag van Euro 1242, verkregen door (onbevoegd) gebruik van die pinpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
hij in of omstreeks de periode van 01 juni 2008 tot en met 18 juli 2008 te Strijen, Puttershoek en Maasdam (gemeente Binnenmaas),in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde partij], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [benadeelde partij], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte gedurende die periode:
- meermalen op bedreigende en/of intimiderende wijze telefonisch contact gezocht met [benadeelde partij] en/of
- meermalen [benadeelde partij] bedreigende en/of intimiderende SMS-berichten toegezonden.
Parketnummer: 11/510226-08 en 10/091390-04
Vonnis d.d. 7 mei 2009