parketnummer: 11/712950-07 (11/700138-06)
vonnis van de politierechter d.d. 20 april 2009
[naam],
geboren in 1964,
wonende te [adres en woonplaats].
Raadslieden, mr. E.N. Bouwman en mr. J.A. Veldkamp, beiden advocaat te Utrecht.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 2, 9 en 30 maart, alsmede 6 april 2009 waarbij de officier van justitie, de verdachte en zijn raadslieden hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], ter terechtzitting aanwezig en bijgestaan door mr. T.K.A.B. Eskes, advocaat te Dordrecht.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking jegens verdachte bestaat, zakelijk weergegeven, hierin dat:
- feit 1: hij in strijd met zijn beroepsgeheim als psycholoog vertrouwelijke gegevens over een cliënte heeft bekendgemaakt aan een andere psycholoog en aan een andere (ex) cliënte;
- feit 2: hij telefonisch via diens moeder een jongetje heeft bedreigd met de dood.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De politierechter is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman, mr. Bouwman, heeft aangevoerd dat in deze zaak tot een voorwaardelijk sepot is besloten, waarvan hem de voorwaarden nooit bekend zijn geworden en evenmin duidelijk is of het nu ten laste gelegde feit 1 (schending geheimhoudingsplicht) daarvan deel uitmaakt, hetgeen hem, bij gebrek aan wetenschap anderszins, doet concluderen tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven op die vragen evenmin uitsluitsel te kunnen geven, maar beschikt wel over informatie dat voornoemd sepot een zaak betrof met een parketnummer dat eindigt op -06.
De politierechter leidt daaruit af dat het nu ten laste gelegde feit 1 daarvan dan geen bestanddeel kan zijn geweest, omdat daarbij een parketnummer hoort dat eindigt op 07 en overigens de inleidende aangifte dateert van april 2007.
De raadsman heeft aangevoerd dat voor een feit van zo geringe omvang als de hier ten laste gelegde schending van de geheimhoudingsplicht geen strafzaak aanhangig had behoren te worden gemaakt. Het indienen van een klacht bij het College van Toezicht van het Nederlands Instituut van Psychologen, zou een passender middel zijn geweest, of er had gewacht kunnen worden op de uitslag van de procedure die nu bij het Medisch Tuchtcollege loopt. Daarbij komt dat erg lang, bijna 3 jaar, is gewacht met het doen van aangifte en sinds de aangifte ook al weer ruim anderhalf jaar is verstreken. De politierechter overweegt hierover dat, voor zover hiermee wordt gesteld dat de vervolgingsbeslissing disproportioneel is geweest en het openbaar ministerie daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard, het niet aan hem is te treden in de opportuniteitsvraag van een vervolgingsbeslissing, behoudens in zeer bijzondere gevallen, (bijvoorbeeld indien door die vervolging in zeer ernstige mate een beginsel van goede procesorde is geschonden). In dit geval is daarvan niet gebleken.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde bewezen is en grondt dat oordeel op de aangifte, de verklaring van de collega-psycholoog en de verklaring van de andere ex-cliënte. Zij meent dat het ten laste gelegde beoordeeld dient te worden aan de hand van de beroepscode NIP 1998, welke als in voldoende mate door de beroepsgroep aanvaard kan worden beschouwd. Er was geen acute situatie in de zin van die beroepscode, welke tot bekendmaking van gegevens noopte. Ook is niet gebleken van vooraf door aangeefster verleende toestemming contact op te nemen met een andere psycholoog. Voorts had de andere cliënte in het geheel geen weet behoren te hebben van aangeefsters hoedanigheid als patiënt bij verdachte. Het onder 2 ten laste gelegde is aldus de officier van justitie bewezen gezien de aangifte van de moeder van het jongetje en de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd.
4.2. Standpunt van verdachte
Verdachte is van mening dat vrijspraak, met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde, dient te volgen. De gegevens waarvan verstrekking hem wordt verweten, maakten geen deel uit van aangeefsters medisch dossier en waren dus niet vertrouwelijk. De informatie over het seksuele contact stond niet in relatie met aangeefsters behandeling en was dus niet vertrouwelijk. De informatie over de zaak tegen de medisch specialist en de (vermeende) suïcidaliteit van aangeefster zijn hem pas ter ore gekomen nadat de behandeling van aangeefster was geëindigd, maakten ook geen deel uit van de problematiek waarvoor behandeling was overeengekomen en zijn hem dus niet uit hoofde van de uitoefening van zijn beroep bekend geworden. Het verstrekken van personalia is gebruikelijk bij een overnamegesprek. Aangeefster heeft zelf haar identiteit tegenover de andere cliënte prijsgegeven. De verklaringen van aangeefster zijn inconsistent en onwaar, aldus verdachte.
4.3. Oordeel van de politierechter
Feit 1 (schending van de geheimhoudingsplicht)
Op 26 april 2007 is door [slachtoffer 1] tegen verdachte aangifte gedaan van schending van de geheimhoudingsplicht. Aangeefster vertelt dat zij van november 2000 tot oktober 2004 onder behandeling van verdachte is geweest vanwege een whiplash. In het begin heeft ze verdachte veel over zichzelf en haar verleden verteld, waaronder het feit dat ze een medisch tuchtrechtelijke zaak had aangespannen tegen een specialist. Tijdens de behandeling zijn er, aldus aangeefster, tussen haar en verdachte "zaken gepasseerd" waarvan zij aangifte heeft gedaan bij de zedenpolitie. Om die reden heeft zij verdachte in augustus 2004 gemeld dat zij over de gebeurtenissen wilde spreken met een andere psycholoog. Tijdens het eerste gesprek met die andere psycholoog in november 2004 bleek, aldus aangeefster, dat verdachte zonder haar toestemming vertrouwelijke informatie over haar aan de andere psycholoog had doorgespeeld, te weten informatie over/in de vorm van: persoonsgegevens, het seksuele contact tussen hen, de zaak tegen de specialist bij het medisch tuchtcollege en het feit dat zij suïcidaal zou zijn. Begin 2005 is aangeefster vervolgens anoniem via MSN in contact gekomen met [getuige 1]], een andere cliënte van verdachte. Van verdachte had aangeefster gehoord dat ook deze vrouw een zaak tegen verdachte had aangespannen. Uit dit contact bleek dat de vrouw in kwestie de identiteit van aangeefster kende en uit door verdachte aan die vrouw verzonden e-mails, waaruit aangeefster kennelijk kopie van een aantal fragmenten ter hand is gesteld, kwam naar voren dat verdachte die andere cliënte had verteld over zijn behandelrelatie met aangeefster, over de zaak tegen de medisch specialist en dat aangeefster gedreigd zou hebben met suïcide.
De andere psycholoog verklaart desgevraagd bij de rechter-commissaris dat verdachte hem in 2004 heeft gevraagd of hij de behandeling van aangeefster wilde overnemen indien zij daarom zou verzoeken. Verdachte heeft, aldus de psycholoog, toen gegevens verstrekt over aangeefster, die "onder het beroepsgeheim vallen". Hij heeft iets geschetst over de achtergrond van aangeefster en gaf een beeld van het verloop van de behandeling en wat daarin is misgegaan. Toen later aangeefster contact met de andere psycholoog opnam en hij haar meldde dat hij van de situatie op de hoogte was, was ze daar zeer verbaasd over, aldus de psycholoog. [getuige 1]], heeft verklaard dat zij van september 2003 tot januari 2004 bij verdachte in behandeling is geweest. In april 2004 hebben zij en verdachte nog een keer een gesprek gehad over hun privé-situatie en toen heeft er seksueel contact plaatsgevonden, aldus getuige. In november 2004 heeft ze verdachte op verzoek van diens echtgenote gebeld en toen kreeg ze te horen dat hij seksueel contact had gehad met aangeefster en dat aangeefster hem zou chanteren. Waarom aangeefster bij verdachte onder behandeling was zegt getuige toen niet gehoord te hebben. Zij herkent de door aangeefster overgelegde e-mail fragmenten als informatie tot gebruik waarvan zij via haar advocaat toestemming heeft gegeven.
In die e-mail fragmenten valt onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende te lezen:
(14 juni 2006) "Ik heb zo'n spijt dat ik je niet eerder heb verteld van mijn encounter met (naam aangeefster, pr) en de periode van chantage en afpersing in de maanden mei t/m november 2004".
(2 juli 2006) "De middelen die ze (aangeefster, pr) hiervoor gebruikte waren dus: (...) suïcide plegen als ik met haar niet de verdere gesprekken zou blijven voeren. Ze zei letterlijk: "als je geen verdere gesprekken met mij voert, dan rij ik mijn auto straks bij het naar huis gaan frontaal tegen een boom". (3 juli 2006) "een andere medisch specialist (...) hebben ze ook geprobeerd af te persen. Ik heb ook telefonisch contact gehad met deze man en hij zegt ook enorm getraumatiseerd te zijn geweest door zijn encounter met de familie (naam aangeefster, pr)".
Verdachte verklaart dat hij aan voornoemde psycholoog inderdaad persoonsgegevens van aangeefster heeft verstrekt alsmede dat er seksueel contact met haar heeft plaatsgehad, dat er een zaak liep bij het medisch tuchtcollege en dat aangeefster suïcidaal zou zijn. Maar, aldus verdachte, was dit alles op verzoek van de collega-psycholoog en volledig volgens de gedragscode van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Aan de andere cliënte heeft hij, naar zijn zeggen, alleen verteld dat hij de relatie met haar beëindigde omdat hij bedreigd werd door aangeefster, alsmede wat de naam van aangeefster was .
In zijn laatste woord heeft verdachte betoogd dat aangeefster zelf als eerste haar identiteit heeft prijsgegeven, maar dat spoort niet met de hiervoor afgelegde verklaring en overigens evenmin met het MSN-contact dat aangeefster en de andere cliënte hebben gehad. In dat contact, waarvan een fragment in het dossier is gevoegd wordt - zakelijk weergegeven - het volgende gezegd:
(aangeefster: A, andere cliënte: B [getuige 1], pr)
'A: als hij contact legt vragen ze wel om een dossier nr
Daar moet je advocaat dan wel rekening mee houden
Want dat mag ik je niet geven omdat dat naam gebonden is
Als het niet lukt moet je advocaat maar contact met mij leggen
B: (naam verdachte) heeft gezegd dat jij (naam aangeefster) bent
A: ik zal in ieder geval mijn jurist hiervan op de hoogte brengen (...)
Zo lekker is hij
Zijn patiënt gegevens
B: net als mijn naam en achternaam
A: precies'
De vraag is aan de hand van welk referentiekader kan worden bepaald dat het om informatie ging die verdachte uit hoofde van zijn beroep als psycholoog geheim moest houden en dat hij dat wist, althans had moeten begrijpen. Van een wettelijke geheimhoudingsplicht is in deze zaak niet gebleken. Wel bestond ten tijde van het plegen van feit 1 (2004) een beroepscode (geldig van 1998 tot 2007) bij het Nederlands Instituut van Psychologen. Verdachte was toen, en is overigens nog steeds, aangesloten bij het NIP, zodat hij ten tijde van de gestelde schendingen van de geheimhoudingsplicht van die code, alsmede de inhoud ervan, wist of had kunnen weten. Over deze beroepscode is ter terechtzitting van 2 en 9 maart 2009 als deskundige gehoord mevrouw mr. R. Visser, medewerker beroepsethiek bij het NIP. Uit haar verklaring komt naar voren dat thans ongeveer 40% van de Nederlandse psychologen is aangesloten bij het NIP en nog eens 20% is georganiseerd in een andere beroepsvereniging. Haar zijn geen andere beroepscodes voor de psycholoog bekend dan die van het NIP en bij klachtenbeoordeling, zowel door het College van Toezicht van het NIP als door het Medisch Tuchtcollege, fungeert die beroepscode (vanaf 2007 geldt overigens een nieuwe) in toenemende mate als referentiekader.
Gezien het voorgaande ziet de politierechter de NIP-beroepscode 1998-2007 als een geschikt referentiekader voor beoordeling van de vraag of verdachte het onder 1 ten laste gelegde (schending van een geheimhoudingsplicht) heeft begaan.
De beroepscode 1998-2007 bevat een aantal bepalingen over geheimhouding, die voor zover relevant als volgt luiden:
III.2.4. Vertrouwelijkheid
III.2.4.1. Geheimhouding
In het directe contact met de betrokkene gaat de psycholoog een vertrouwensrelatie met hem aan. Daarom is de psycholoog verplicht tot geheimhouding van hetgeen hem uit hoofde van de uitoefening van zijn beroep ter kennis komt, voor zover die gegevens van vertrouwelijke aard zijn. Deze verplichting blijft na beëindiging van de professionele contacten bestaan.
(...) III.2.4.3. Doorbreken van de geheimhouding
De psycholoog is niet gehouden geheimhouding in acht te nemen, als hij gegronde redenen heeft om te menen dat het doorbreken van de geheimhouding het enige en laatste middel is om direct gevaar voor personen te voorkomen, dan wel wanneer hij door wettelijke bepalingen of een rechterlijke beslissing daartoe wordt gedwongen.
III.2.4.4. Informatie over het doorbreken van de vertrouwelijkheid
Als de mogelijkheid bestaat dat zulks zich kan voordoen stelt de psycholoog de betrokkene indien mogelijk, ervan op de hoogte dat hij genoodzaakt kan zijn de vertrouwelijkheid te doorbreken. III.2.4.5. Reikwijdte van het doorbreken van de geheimhouding. Indien de psycholoog besluit tot het doorbreken van de geheimhouding dan mag zich dat niet verder uitstrekken dan in de gegeven omstandigheden is vereist en dient hij de betrokkene van zijn besluit op de hoogte te stellen.
Verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat hij aan de opvolgend psycholoog over aangeefster informatie heeft verstrekt terwijl hij zelf cliënt was in een behandelsituatie bij desbetreffende psycholoog en dat dit niet als een schending van de geheimhoudingsplicht kan worden gezien, omdat de behandelaar op zijn beurt ook weer tot geheimhouding van die informatie is verplicht. Of de uitzondering die verdachte hier op de geheimhoudingsplicht stelt juist is, kan in het midden blijven, omdat volgens de opvolgend psycholoog van die behandelrelatie geen sprake is geweest. Hij vertelt dat hij verdachte "herhaaldelijk heeft gezegd" dat hij hem in zijn nood niet kon helpen omdat hij reeds behandelaar van aangeefster was. "Ik ben dus uitdrukkelijk niet de behandelaar van verdachte" aldus - zakelijk weergegeven - de psycholoog.
Verdachte heeft betoogd dat de informatie die hij aan de collega-psycholoog heeft verstrekt mededelingen van aangeefster betroffen, die hem pas na beëindiging van de behandelrelatie ter ore zijn gekomen en voorts geen deel uitmaakten van het medisch dossier en/of geen doel dienden in de behandeling zoals die was overeengekomen.
Het feit dat tussen verdachte en aangeefster kortstondig seksueel contact heeft plaatsgehad, is inderdaad geen informatie die hem door aangeefster is verstrekt, noch waarvan verdachte op een andere manier uit hoofde van de uitoefening van zijn beroep kennis heeft verkregen, het contact diende in redelijkheid geen behandeldoel, noch had verdachte moeten begrijpen dat verstrekking ervan aan derden de vertrouwensrelatie tussen hem, in zijn rol als behandelaar, en aangeefster zou schaden. Verdachte zal op dit punt dan ook van het ten laste gelegde worden vrijgesproken. Omgekeerd betekent dit dat seksueel contact tussen behandelaar en cliënt, behoudens zeer bijzondere gevallen geen geheim vormt dat die behandelaar uit hoofde van zijn (vroegere) beroep dient te bewaren en dat een behandelaar zich in zoverre dan ook niet op enig verschoningsrecht kan beroepen.
Dat, zoals verdachte betoogt, alleen die informatie geheim is, die is opgenomen in het medisch dossier blijkt niet uit de hiervoor geciteerde beroepscode. Het betreft alle informatie die hem uit hoofde van zijn beroep bekend is geworden. Daaronder vallen in dit geval ook de personalia van aangeefster, de procedure tegen de medisch specialist waarover zij verdachte heeft verteld en haar (vermeende) suïcidaliteit. Verdachte heeft aangevoerd dat de behandeling van aangeefster in april 2004 is beëindigd en dat hem van suïcidaliteit pas daarna is gebleken, zodat ook dat gegeven hem niet uit hoofde van de uitoefening van zijn beroep ter kennis is gekomen. Aangeefster is echter van mening dat de behandeling tot oktober 2004 heeft geduurd. In het eerste telefoongesprek met voornoemde collega-psycholoog, dat in november 2004 heeft plaatsgevonden, is in de beleving van die psycholoog duidelijk nog sprake van een behandelaar die iemand zoekt om een behandeling 'over te nemen'. Dit verweer van verdachte verwerpt de politierechter dan ook.
Verdachte heeft niet gesteld, noch is aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een acute situatie als bedoeld in artikel III 2.4.3. van de beroepscode. Voor zover verdachte heeft willen aanvoeren dat hij niet aan geheimhouding was gebonden, omdat aangeefster hem toestemming heeft gegeven die te doorbreken en/of hij tevoren haar zijn besluit daartoe heeft voorgelegd, strijdt dat met de verklaring van aangeefster, die dat ontkent, en overigens ook met de verklaring van de collega-psycholoog. Laatstgenoemde heeft immers verklaard dat hem gevraagd werd de behandeling van aangeefster over te nemen 'indien zij daarom zou verzoeken' alsmede dat zij 'verbaasd' reageerde toen haar bleek dat hij al van de nodige gegevens op de hoogte was.
De conclusie uit het voorgaande is dat verdachte in zijn contact met de opvolgend psycholoog zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Datzelfde geldt ook, en nog sterker, ten aanzien van de informatie over aangeefster die verdachte in e-mailcontacten aan een andere cliënte heeft verstrekt. Daarvoor kan in de beroepscode geen rechtvaardigingsgrond worden gevonden en verdachte heeft overigens ook geen verweer in die richting geuit.
Op 11 januari 2006 is door [slachtoffer 2] aangifte gedaan tegen verdachte. Zij vertelt dat haar zoontje nog regelmatig naar zijn oude buurtje in Papendrecht, waar zij vroeger woonden, ging om daar met vriendjes te spelen en dat daar in de buurt verdachte woont, die zij kent als 'psycholoog of zoiets' en waarvan zij zegt te weten dat deze man 'nogal vreemd kan doen'. Op genoemde datum werd zij door deze man gebeld, aldus aangeefster, omdat haar zoontje zijn zoontje zou hebben gemolesteerd. Verdachte eiste dat aangeefster binnen een uur met haar zoontje excuses kwam aanbieden en zei daarbij, aldus aangeefster, letterlijk: "Als je er niet binnen een uur bent en ik kom [slachtoffer 2] tegen dan sla ik hem dood". Aangeefster zegt bang te zijn om naar verdachte toe te gaan omdat zij 'weet dat hij rare dingen kan doen'. Haar zoontje durft voorlopig niet alleen naar buiten en gaat zeker niet bij school spelen na schooltijd .
Verdachte verklaart op 12 januari 2006 bij de politie dat hij aangeefster inderdaad op het genoemde tijdstip heeft gebeld omdat haar zoontje zijn zoontje had gemolesteerd. Hij was erg emotioneel, heeft inderdaad geëist dat zij binnen een uur met haar zoontje excuses moest komen aanbieden en als zij niet zou komen dat hij dan zelf naar het plein zou komen en haar zoontje zelf wel onder handen zou nemen. Hij weet dat hij heel bedreigend is overgekomen. Hij heeft niet letterlijk gezegd dat hij het zoontje zou doodslaan, wel iets in de trent van dat hij hem 'alle hoeken van het plein zou laten zien'.
4.4. De bewezenverklaring
De politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2004 tot en met 26 april 2007 te Papendrecht, in elk geval in Nederland, geheimen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van beroep , te weten als psycholoog van [slachtoffer 1], verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, telkens vertrouwelijke informatie van die [slachtoffer 1] doorgegeven aan psycholoog [naam] en zijn, verdachtes, (voormalig) patiënte [getuige 1]], te weten:
- de persoonsgegevens van die [slachtoffer 1] en- het feit dat die [slachtoffer 1] een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medische tuchtcollege en- het feit dat die [slachtoffer 1] suïcidaal zou zijn.
op 11 januari 2006 te Papendrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend (telefonisch) de woorden toegevoegd (via tussenkomst van de moeder van [slachtoffer 2], zijnde [slachtoffer 2] (17-02-1967)): "Als je er niet binnen een uur bent en ik kom [slachtoffer 2] tegen, dan sla ik hem dood!".
De politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: opzettelijke schending van een beroepsgeheim, meermalen gepleegd;
Feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
6 De strafbaarheid van de verdachte
In het dossier bevindt zich een medische verklaring d.d. 06 juni 2006 van N.W. Pesman, behandelend psychiater van verdachte. Deze komt tot de conclusie dat de huidige indrukken ertoe leiden dat er op basis van de persoonlijkheidsstructuur van verdachte sprake is van een licht verminderde toerekeningsvatbaarheid met betrekking tot de feiten waarvoor hij wordt aangeklaagd. Hiermee doelt de psychiater kennelijk op de aanklachten van verdachtes (ex-)cliëntes, en dus het onder feit 1 ten laste gelegde. De rechtbank neemt dat oordeel met betrekking tot feit 1 over.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van EUR 1.000,00 waarvan EUR 500,00 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tegen de oplegging van een eventuele termijnbetaling maakt de officier van justitie geen bezwaar. Daarnaast vordert zij toewijzing van de vordering benadeelde partij ter grootte van EUR 125,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2 Het oordeel van de politierechter
De strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, diens financiële draagkracht daaronder begrepen, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, met name uit het uittreksel d.d. 14 mei 2008 uit de Justitiële Documentatie en uit het voorlichtingsrapport d.d. 13 april 2006 dat door de Reclassering Nederland is opgesteld.
Bij de vraag of voor de onder 1 genoemde feiten nog een straf moet worden opgelegd betrekt de politierechter de volgende omstandigheden. Weliswaar heeft verdachte de geheimhoudingsplicht geschonden, maar de informatie is niet terechtgekomen bij personen, die een groot risico vormden op verdere ongecontroleerde verspreiding van die informatie. Verder is sinds het plegen van de feiten bijna 5 jaren verstreken en is ook pas na ongeveer 3 jaren aangifte gedaan. Verdachte heeft mede door deze strafzaak lang onder druk gestaan, heeft beperkingen ondervonden en ondervindt (mede daardoor) deze nog steeds in het vinden van (vervangende) arbeid. Dit vonnis, en de openbaarheid die daaraan verbonden is, zal zijn positie verder ook niet verbeteren. De politierechter ziet dan ook niet welk doel in redelijkheid nog met het opleggen van een straf zou worden gediend. Verdachte zal dus schuldig worden verklaard zonder oplegging van straf.
Ten aanzien van feit 2 zal worden volstaan met een beperkte voorwaardelijke geldboete. Ook sinds het plegen van dit feit is inmiddels een lange tijdsduur verstreken.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van Eur 125,00 voor feit 1, bestaand uit Eur 25,00 wegens reiskosten voor het doen van aangifte en Eur 100,00 smartengeld. De gemaakte reiskosten komen de politierechter niet onaannemelijk voor en deze zal hij dan ook toewijzen. Ook het gevorderde smartengeld komt de politie redelijk voor, gelet op het bepaalde in artikel 6:106 sub b. van het Burgerlijk wetboek. Zeker door de informatie die verdachte over benadeelde heeft verstrekt aan een andere cliënte is haar privacy aangetast.
Overeenkomstig de vordering van de officier van justitie zal de politierechter ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 9a, 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 272, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- Verklaart verdachte schuldig zonder oplegging van straf;
- Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van Eur 125,00 (honderdvijfentwintig euro) en veroordeelt de verdachte voornoemd bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres en woonplaats], te betalen;
- Wijst af het meer of anders gevorderde;
- Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- Legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1], [adres en woonplaats] te betalen Eur 125,00 (honderdvijfentwintig euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- Bepaalt dat de voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
- Legt op een geldboete van Eur 250,00 (tweehonderdvijftig euro) subsidiair 5 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Hameete, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. U.F.B. van Berkel-de Jongh griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 april 2009.
Mr. A.P. Hameete is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2004 tot en met 26 april 2007 te Papendrecht, in elk geval in Nederland, (een) geheim(en) waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten als (voormalig) psycholoog van
[slachtoffer 1], verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, toen aldaar, (telkens) vertrouwelijke informatie van die [slachtoffer 1] doorgegeven aan psycholoog [naam] en/of zijn, verdachtes, (voormalig) patiënte [getuige 1]], te weten:
- de persoonsgegevens van die [slachtoffer 1] en/of
- informatie over het seksuele contact tussen verdachte en die [slachtoffer 1] en/of
- het feit dat die [slachtoffer 1] een zaak had aangespannen tegen een arts bij het medische tuchtcollege en/of
- het feit dat die [slachtoffer 1] suïcidaal zou zijn;
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht
(ter berechting gevoegd 700138/06)
hij op of omstreeks 11 januari 2006 te Papendrecht [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 2] dreigend (telefonisch) de
woorden toegevoegd (via tussenkomst van de moeder van [slachtoffer 2], zijnde [slachtoffer 2] (17-02-1967)):"Als je er niet binnen een uur bent en ik kom [slachtoffer 2] tegen, dan sla ik hem dood!", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;