ECLI:NL:RBDOR:2009:BH9626

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/500554-07
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkoop van hennep en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 2 april 2009 uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die zich schuldig had gemaakt aan de verkoop van hennep gedurende een langere periode. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering, gebaseerd op twee kortdurende observaties, onvoldoende was om een voordeelsberekening te maken. In plaats daarvan baseerde de rechtbank haar berekening op verschillende verklaringen uit het dossier. De veroordeelde had volgens de rechtbank in de periode van 16 oktober 2001 tot en met 16 oktober 2007 opzettelijk hennep verkocht en afgeleverd, met een totaal van meer dan 30 gram.

De rechtbank berekende het wederrechtelijk verkregen voordeel op basis van het aantal klanten en de gemiddelde hoeveelheid hennep die per klant werd verkocht. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de veroordeelde in totaal 7920 gram hennep had verkocht, wat resulteerde in een geschat voordeel van 23.760 euro. Na aftrek van kosten voor gripzakjes en een weegschaal, werd het totale wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op 23.438,55 euro.

De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De verdediging had verweer gevoerd tegen de vordering van de officier van justitie, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om het bedrag te matigen, gezien de draagkracht van de veroordeelde. De rechtbank benadrukte dat de veroordeelde in de toekomst mogelijk een verzoek kan indienen tot vermindering van de betalingsverplichting indien hij niet in staat is om aan deze verplichting te voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Meervoudige kamer
Parketnummer : 11/500554-07(ontneming)
Datum uitspraak : 2 april 2009
VERKORT VONNIS
ontneming
1. Onderzoek van de zaak.
In de ontnemingszaak tegen
[naam],
geboren in 1952,
wonende te [adres en woonplaats],
hierna te noemen: veroordeelde,
heeft de meervoudige strafkamer in de rechtbank Dordrecht de navolgende beslissing genomen.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting van 19 februari 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de verdediging, naar voren gebracht door de veroordeelde en zijn raadsvrouw mr. M.A.J. Beers, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht.
2. Het strafvonnis.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank te Dordrecht d.d. 12 februari 2008 is betrokkene veroordeeld ter zake van onder meer:
1.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3, ONDER B VAN DE OPIUMWET, GEGEVEN VERBOD, meermalen gepleegd;
3. De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie heeft gevorderd betrokkene te veroordelen tot betaling van een bedrag van Eur 104.435,90 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
4. De verdediging
De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de officier van justitie.
De veroordeelde zou alleen aan naaste familie en vrienden hebben verkocht, voor dezelfde prijs als hij inkocht, waardoor hij in het geheel geen winst zou hebben behaald.
Subsidiair is een draagkrachtverweer gevoerd.
5. De bewijsmiddelen.
De overtuiging van de rechtbank, dat veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de vermelde strafbare feiten is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing met de bewijsmiddelen vereist in een aan deze beslissing gehechte bijlage worden opgenomen.
6. Beoordeling van de vordering.
Bij de bepaling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank er van uit -conform het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 12 februari 2008 - dat veroordeelde:
in de periode van 16 oktober 2001 tot en met 16 oktober 2007 telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt hoeveelheden hennep van in totaal meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
De woning van veroordeelde is door de politie slechts gedurende twee dagen geobserveerd. Op 6 oktober 2007 is waargenomen dat 12 personen de woning van veroordeelde hebben bezocht (proces-verbaal van 8 december 2007, 07-113779). Op 16 oktober 2007 is waargenomen dat zeven personen de woning van veroordeelde kort hebben bezocht (proces-verbaal van bevindingen van 16 oktober 2007, PL1820/07-113779). Daarmee zijn te weinig waarnemingen in een bovendien te beperkte periode gedaan om op verantwoorde wijze in het kader van de voordeelsberekening te kunnen extrapoleren. Daar komt bij dat verklaringen van gebruikers en verklaringen van verdachte slechts betrekking hebben op de handel in hennep in delen van de bewezenverklaarde periode. De op extrapolatie gebaseerde voordeelsberekening uit het financieel rapport kan daarom niet onverkort worden gevolgd.
De rechtbank berekent het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt.
In de tweede verklaring van veroordeelde in het opsporingsonderzoek d.d. 17 oktober 2008, die als bijlage 15 bij het 'Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van de Politie Zuid-Holland-Zuid, Bureau Opsporing met rapportnummer 07-506611 d.d. 22 april 2008' (hierna te noemen: het rapport) is opgenomen, verklaart de veroordeelde op 17 oktober 2008: "Het kan best zijn dat ik al 4 of 5 jaar deal. Maar het is eigenlijk alleen maar in het najaar. Zeg maar de kouwe grond tijd en dat is maar 3 maanden. Soms is het weleens het geval dat ik in andere maanden ook voorraad heb, maar dat is niet normaal. Ik heb weleens inkoop gedaan en heb dan voorraad voor geruime tijd. Tja, dat kan dan voor maanden zijn. Ik heb maar gemiddeld 4 of 5 vaste klanten op een dag."
In bijlage 7 van het rapport verklaart [getuige 1] op 16 oktober 2007 - zakelijke weergegeven - : "Ik heb nu 2 zakjes weed gekocht voor Eur 24,-. Normaal koop ik 1x per week bij [verdachte], soms 1 en soms 2 zakjes, nooit meer. Ik koop al ruim 3 of 4 jaar mij softdrugs bij [verdachte]. Ik denk tussen de Eur 300,- en Eur 400,- per jaar, meer zal het niet zijn."
In bijlage 5 van het rapport verklaart [getuige 2] op 16 oktober 2007 - zakelijk weergegeven - : "je kan bij [verdachte] altijd terecht tussen 14.00 uur en 20.00 uur. Ik heb nu Eur 24,- gekocht, ik kocht 1x per week, meestal 1 à 2 zakjes weed voor Eur 12,-, 8 jaar lang."
In bijlage 13 van het rapport verklaart [getuige 3] (zoon van veroordeelde, geboren in 1981) op 16 oktober 2007 -zakelijk weergegeven - : "vanuit onze woning is er gehandeld in weed. Dat regelt mijn vader allemaal, vanaf mijn zeventiende dealt mijn vader echt in weed. Ik geloof dat hij nu Eur 12,- voor twee gram rekent."
Op grond van bovenstaande verklaringen en gelet op de (constante) voorraad hennep in de woning heeft de rechtbank, in het voordeel - bezien in het licht van de bewezenverklaarde periode - van de veroordeelde als uitgangspunt genomen, dat de veroordeelde gedurende 4 jaren in hennep heeft gehandeld waarbij de intensiteit van de handel heeft gevarieerd.
Voor wat betreft de maanden oktober, november, december gaat de rechtbank, uit van gemiddeld 5 klanten per dag. In de overige 9 maanden van het jaar gaat de rechtbank uit van gemiddeld 2 klanten per dag.
9 maanden, 2 klanten per dag:
Uitgaande van 30 dagen per maand: 9 maanden maal 30 dagen, maakt 270 dagen, à 2 klanten per dag, maakt 540 klanten gedurende 9 maanden per jaar.
3 maanden, 5 klanten per dag:
Uitgaande van 30 dagen per maand:
3 maanden maal 30 dagen, maakt 90 dagen à 5 klanten per dag, maakt 450 klanten gedurende 3 maanden per jaar.
Totaal aantal klanten per jaar: 990
990 klanten maal 4 jaar, maakt 3960 klanten in vier jaar tijd.
Gemiddeld 2 gram wiet per klant, maakt in totaal 7920 gram wiet.
De gemiddelde inkoopprijs bedraagt Eur 3, - per gram.
De gemiddelde verkoopprijs bedraagt Eur 12,- per 2 gram, derhalve Eur 6,- per gram
Dus Eur 3, - winst per gram maal 7920 maakt Eur 23.760, - behaald voordeel.
Overige kosten
De rechtbank zal uitgaan van de, door de verdediging onbetwiste, kosten uit de rapportage.
Deze kosten betreffen de kosten voor gripzakjes, waarbij wordt uitgegaan van 100 stuks voor Eur 0,55 en de kosten voor een weegschaal ad Eur 300, -.
De rechtbank baseert het geschatte voordeel op basis van 7920 gram, verkocht in zakjes van 2 gram, daarom 3.960 benodigde gripzakjes. In totaal heeft de veroordeelde 39 maal 100 zakjes van Eur 0,55 aan moeten schaffen, waardoor de kosten voor de gripzakjes Eur 21,45 bedragen.
Totaal behaald voordeel
Het totale door veroordeelde behaalde voordeel bedraagt Eur 23.760, - verminderd met Eur 300,- en Eur 21,45, maakt: Eur 23.438,55.
Draagkracht
Ten aanzien van het door de verdediging gevoerde draagkrachtverweer overweegt de rechtbank dat, mede gelet op de leeftijd en gezondheid van veroordeelde, hij nu en in de toekomst in staat moet worden geacht enig inkomen te verwerven, zodat thans geen aanleiding bestaat tot matiging van het bedrag dat veroordeelde als wederrechtelijk verkregen voordeel moet afdragen aan de Staat. Indien in de toekomst blijkt dat de veroordeelde niet in staat is inkomsten te verwerven om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, kan hij bij de rechtbank op grond van art. 577b Sv een verzoek indienen tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting.
7. De toegepaste wetsartikelen.
De opgelegde maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing.
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op Eur 23.438.55, =
( drieëntwintigduizend vierhonderdachtendertig euro en vijfenvijftig eurocent);
legt aan veroordeelde op de verplichting tot betaling van Eur 23.438,55 , =
(drieëntwintigduizend vierhonderdachtendertig euro en vijfenvijftig eurocent) aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. F.G.H. Kristen en mr. T. Kooijmans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Schroeijers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2009.
Door afwezigheid zijn mr. Kristen en mr. Kooijmans voornoemd buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.