parketnummer: 11/510372-08 [PROMIS]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 maart 2009
[naam],
geboren in 1972,
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht.
Raadsvrouw mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 maart 2009, waarbij de officier van justitie mr. J. Spaans, de verdachte en zijn raadsvrouw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: gedurende een periode van vier jaar, samen met een ander, cocaïne heeft gedeald
Feit 2: een vuurwapen (Bersa, kaliber .22 Long Rifle) en munitie (7 patronen, kaliber .22 Long Rifle) voorhanden heeft gehad
Feit 3: 49 gram cocaïne aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Als redengevend voor het bewijs dat verdachte in cocaïne heeft gehandeld wijst hij op de verklaring met die strekking van verdachte zelf. Voor de periode van vier jaar waarin de handel heeft plaatsgevonden en de samenwerking van verdachte met zijn broer in dat kader acht de officier van justitie onder meer relevant een aantal verklaringen van afnemers/gebruikers, afgeluisterde telefoongesprekken en het aantreffen van goederen bij verdachte en zijn broer, die duiden op de handel in verdovende middelen. Voor het bewijs van het voorhanden hebben van een wapen en munitie en een hoeveelheid cocaïne verwijst de officier van justitie onder meer naar de daarover door verdachte afgelegde (bekennende) verklaring.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 betoogd dat het wettig en overtuigend bewijs voor handel in cocaïne, in de periode vóór december 2007, ontbreekt en bepleit op die grond vrijspraak voor die periode. Zij wijst daarbij op de met elkaar overeenstemmende verklaringen van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5], waaruit zou blijken dat verdachte slechts gedurende één jaar cocaïne zou hebben verkocht. De raadsvrouw wijst in dit kader voorts op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8]. Deze zijn destijds als verdachten gehoord. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 en feit 3 is geen verweer gevoerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 2 december 2008 wordt verdachte in de woning van zijn vriendin aan de [adres] te Dordrecht aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2 onder B en C van de Opiumwet, kort gezegd het dealen en aanwezig hebben van harddrugs. In de woning van verdachte aan [adres] te Dordrecht en in de woning van zijn vriendin vindt een doorzoeking plaats waarbij onder meer ponypacks, (seal)zakjes met wit poeder, verpakkingsmateriaal en een weegschaal in beslag zijn genomen. De in beslaggenomen goederen zijn onderzocht waarbij er een positieve uitslag was op cocaïne en manitol (zijnde een versnijdingsmiddel). Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij ongeveer een jaar bezig is met de handel in cocaïne. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij vanaf de periode mei/juni 2008 in cocaïne heeft gehandeld. In de dagen na de aanhouding van verdachte en zijn broer [medeverdachte 1] (medeverdachte) zijn een aantal personen als verdachte gehoord waarvan, uit een tegen verdachte en zijn broer ingesteld onderzoek telecommunicatie, was gebleken dat zij regelmatig afspraken voor ontmoetingen met verdachte maakten. [medeverdachte 7] verklaart dat hij sinds vier jaar bij [verdachte] en [medeverdachte 1] cocaïne koopt en dat hij met allebei evenveel contact heeft. [medeverdachte 7] verklaart voorts dat hij gemiddeld één keer per week een halve gram koopt voor € 20,- en dat de koop dan vaak plaatsvindt bij café Bagatelle. [medeverdachte 8] verklaart dat zij 2 á 3 jaar geleden voor het eerst heeft gezien dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in de Bagatelle drugs verkochten. Ze verklaart dat ze 12 jaar geleden voor het eerst in de Bagatelle kwam en [verdachte] en [medeverdachte 1] toen ook al korte ontmoetingen hadden in de wc en dat zij vermoedt dat het om drugshandel ging. [medeverdachte 8] verklaart voorts dat [verdachte] de pakjes, waarvan zij denkt dat er cocaïne in zit, sinds januari 2008 bij haar thuis brengt voor haar vriend en dat dat sinds augustus/september 2008 wel vier of vijf keer per week gebeurde. [medeverdachte 2] (de partner van [medeverdachte 8]) verklaart dat hij voorheen 2 á 3 keer per week in de Bagatelle cocaïne kocht van de broers [verdachte] en [medeverdachte 1] maar dat [medeverdachte 8] dit nu sinds een jaar voor hem doet en dat hij nu vijf pakjes per week koopt á € 20 voor een halve gram. [medeverdachte 6] verklaart onder meer dat hij sinds 12 jaar coke gebruikt en dat hij [verdachte] en [medeverdachte 1] al 10 jaar kent. Hij verklaart sinds zes jaar bij [verdachte] te kopen en sinds vier jaar bij [medeverdachte 1]. [medeverdachte 6] verklaart verder dat hij twee keer met [verdachte] naar Rotterdam is geweest om de cocaïne te halen en dat hij het dan meenam naar het huis van [medeverdachte 1] om het samen met deze klaar te maken (mengen met manitol, pakjes vouwen, afwegen). Het dossier bevat verder verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] die beiden verklaren dat zij sinds een jaar bij [verdachte] en [medeverdachte 1], in de Bagatelle, cocaïne kopen voor € 20,- per halve gram. [medeverdachte 5] verklaart dat zij 4 á 5 keer een pakje coke van [verdachte] heeft gekregen.
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 7], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8]. De rechtbank ziet in de verklaringen van de hiervoor genoemde afnemers, en met name gelet op de onderlinge consistentie waar het betreft de plaatsen van verkoop en de prijs, in samenhang bezien, aanleiding om de verklaring van verdachte dat hij slechts gedurende een jaar heeft gehandeld, ongeloofwaardig te achten. De rechtbank is op grond van het voorstaande van oordeel dat voldoende vast staat dat verdachte in de periode van vier jaar voor zijn aanhouding, in nauwe en bewuste samenwerking met zijn broer [medeverdachte 1], gebruikershoeveelheden cocaïne heeft verkocht aan een niet onaanzienlijke klantenkring en dat hij de cocaïne voorts heeft bewerkt en verstrekt.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het voorhanden hebben van een vuurwapen categorie III en munitie categorie III (feit 2) wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van technisch onderzoek van het aangetroffen vuurwapen en de munitie.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht het aanwezig hebben van een hoeveelheid (49 gram) cocaïne (feit 3) wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte;
- het proces-verbaal van bevindingen inhoudende een overzicht (NFI)nummering van inbeslaggenomen goederen;
- het onderzoeksrapport van het NFI
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 1 december 2008 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander , meermalen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en bewerkt een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 2 december 2008 te Dordrecht (in een woning aan de [adres]) een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, zijnde een pistool (Bersa, kaliber .22 Long Rifle), en munitie van categorie III, te weten (in een patroonhouder) 7 patronen (kaliber .22 Long Rifle), voorhanden heeft gehad;
3.
op 2 december 2008 te Dordrecht (in een woning aan de [adres]) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
FEIT 1:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, MEERMALEN GEPLEEGD;
FEIT 2:
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE;
FEIT 3:
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat zij - bij bewezenverklaring van handel in cocaïne voor de duur van een jaar en het bezit van het wapen en de 49 gram cocaïne - een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest passend acht. Verder heeft zij verzocht bij strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte kinderen heeft, dat het dealen niet de 'core business' van verdachte was en met de aangekondigde vordering voordeelsontneming.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier jaar, samen met zijn broer [medeverdachte 1], bezig gehouden met de verkoop van (gebruikershoeveelheden) cocaïne. Verdachte en zijn broer verkochten met name in en rond het café Bagatelle maar er werden ook telefonisch afspraken op andere locaties gemaakt en zelfs werden de dagelijkse porties cocaïne bij de klanten aan huis bezorgd. Waar de ene klant wat vaker [verdachte] als verstrekker van de cocaïne aanwijst en een ander weer een voorkeur leek te hebben voor [medeverdachte 1] lijkt de rol van beide broers inwisselbaar. Verdachte en zijn broer zijn daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en schadelijk is voor de gezondheid. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat verslaafden in de regel vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag naast motieven gelegen in het voorzien in zijn eigen verslaving.
Daarnaast heeft verdachte in de woning van zijn moeder een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad en heeft verdachte in de woning van zijn vriendin een aanzienlijke hoeveelheid (49 gram) cocaïne aanwezig gehad.
Over verdachte is geen voorlichtingsrapportage opgemaakt. Uit hetgeen ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden is besproken blijkt niet van een hulpvraag bij verdachte.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging ten nadele van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte nog niet zo lang geleden (2006) is veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het aanwezig hebben van een stof op lijst I van de Opiumwet.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsvrouw ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte naar voren is gebracht geen aanleiding deze straf te matigen.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 48 maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema, voorzitter, mr. drs. E. van Schouten en
mr. J.S. van Duurling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 maart 2009.
mr. J.S. van Duurling is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 1 december 2008 te Dordrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 2 december 2008 te Dordrecht (in een woning aan de [adres]) een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, zijnde een pistool (Bersa, kaliber .22 Long Rifle), en/of munitie van categorie III, te weten (in een patroonhouder) 7 patronen (kaliber .22 Long Rifle), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
(bijlage 2.6.6)
hij op of omstreeks 2 december 2008 te Dordrecht (in een woning aan de [adres]) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 49 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Parketnummer: 11/510372-08
Vonnis d.d. 31 maart 2009