parketnummer: 11/712451-08
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 maart 2009
[naam],
geboren in 1980,
wonende te [adres en woonplaats].
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie. Tegen verdachte is verstek verleend.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - beide tenlastegelegde feiten bewezen achtend - gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
3.2 De vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [benadeelde partij].
De benadeelde partij wordt vertegenwoordigd door mr. T.K.A.B. Eskes, advocaat te Dordrecht.
De benadeelde partij vordert dat verdachte zal worden veroordeeld aan haar te betalen een bedrag van in totaal Eur 2.929,00 bestaande uit Eur 25,00 materiële schade, Eur 2.000,00 als voorschot voor immateriële schade en Eur 904,00 aan kosten rechtsbijstand.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van Eur 2.025,00 aan materiële en immateriële schade alsmede tot oplegging van de maatregel tot schadevergoeding voor dat bedrag. Op de kosten rechtsbijstand acht de officier van justitie het liquidatietarief in civiele zaken van toepassing. Hij acht zodoende deze kosten slechts toewijsbaar tot een bedrag van Eur 384,00.
4.1 Vrijspraak
Aan verdachte is onder 1. tenlastegelegd - kort en zakelijk samengevat - overtreding van artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht, te weten: dat hij de minderjarige aangeefster [benadeelde partij] opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen en/of te dulden. Aangeefster zou daartoe zijn bewogen door 'misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht'.
Het bestanddeel 'misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht' heeft de wetgever eveneens opgenomen in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht dat betrekking heeft op mensenhandel. Voorheen was voornoemd artikel opgenomen onder artikel 273a, daarvoor onder artikel 250a en oorspronkelijke onder artikel 250ter van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 250ter was indertijd opgenomen in Titel XIV (Misdrijven tegen de zeden) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht. Nu het hier eveneens een zedendelict betreft, zal de rechtbank dan ook voor wat betreft de interpretatie en uitleg van voornoemd bestanddeel naar analogie aansluiting zoeken bij het eerder genoemde artikel 273f.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp dat (uiteindelijk) heeft geleid tot het huidige artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (Kamerstukken II 1988-1989, 21 207, nr. 3) is door de wetgever met betrekking tot voornoemd bestanddeel onder meer overwogen "De in dit verband verboden gedragingen, bestaande in (...) het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht (...), beïnvloeden de wil waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken."
Uit de wetsgeschiedenis volgt onmiskenbaar dat de wetgever met voornoemd bestanddeel heeft beoogd de situatie van verminderde vrijheid tot het maken van eigen keuzen aan te duiden, waarvan het bestaan afgeleid kan worden uit tal van omstandigheden van feitelijke aard.
De officier van justitie heeft in de tenlastelegging voornoemd bestanddeel nader geconcretiseerd door het opnemen van - kort en zakelijk samengevat - het leeftijdsverschil tussen aangeefster [benadeelde partij] en verdachte en/of hun onderlinge familierelatie.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank het navolgende vastgesteld.
Tussen aangeefster en verdachte bestaat een leeftijdsverschil van 8 jaar. De rechtbank acht dit leeftijdsverschil - mede gezien de levensfase van beide betrokkenen - op zich niet zodanig, dat op grond daarvan zonder meer kan worden geconcludeerd dat er sprake was van overwicht. Voorts is uit de verklaringen van aangeefster en verdachte van een dergelijk overwicht niet gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank op grond van de verklaringen van aangeefster en verdachte vastgesteld dat de verhouding tussen hen min of meer gelijkwaardig was. Er was in ieder geval geen sprake van enige gezagsverhouding dan wel van (enige) ondergeschiktheid. Het enkele feit dat zij in de familieverhouding schoonzus versus zwager tot elkaar stonden, betekent niet dat op grond daarvan zonder meer kan worden geconcludeerd dat er sprake was van overwicht. Ook uit de verklaringen van aangeefster en verdachte is van een dergelijk overwicht niet gebleken.
Daarnaast acht de rechtbank nog van belang dat aangeefster zich bij een aantal confrontaties aan verdachte heeft weten te onttrekken. Ook van belang acht de rechtbank - nu er een zedendelict ten laste is gelegd - dat aangeefster zelf heeft verklaard dat zij in de tenlastegelegde periode reeds seksueel actief was. Zij was derhalve niet geheel blanco op seksueel gebied.
De rechtbank concludeert dan ook dat is er geen sprake was van overwicht. Daar komt bij dat de rechtbank voor de aanwezigheid van misbruik van het overwicht eveneens onvoldoende bewijs heeft gevonden. Misbruik veronderstelt opzet en van verdachtes (voorwaardelijk) opzet op het (gebruik maken van het) tenlastegelegde leeftijdsverschil en de familierelatie is niet gebleken.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken voor het onder 1. tenlastegelegde feit.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de periode van 1 mei 2004 tot en met 25 december 2004 te Spijkenisse, met [benadeelde partij] (geboren [datum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
- het masseren van haar blote borsten en
- het meermalen zoenen op haar mond en
- het meermalen knijpen in haar billen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
2. MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN ZESTIEN JAREN BUITEN ECHT ONTUCHTIGE HANDELINGEN PLEGEN, MEERMALEN GEPLEEGD.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd met zijn toenmalig schoonzusje dat destijds de leeftijd van 16 jaar nog niet had bereikt. Verdachte heeft daarmee het in hem gestelde vertrouwen op ernstige wijze geschaad, misbruikt en veronachtzaamd.
Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit dan ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot (blijvende) psychische schade. Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan 16 jaar dan ook uitdrukkelijk beschermd.
In dit geval houdt de rechtbank er rekening mee dat het slachtoffer ten tijde van het feit reeds seksueel actief was.
Tegen deze achtergronden bezien, dient desondanks tegen feiten als de onderhavige streng en consequent te worden opgetreden. De aard van de feiten rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
De rechtbank betrekt in haar uiteindelijke beoordeling omtrent de strafmaat de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die uit het strafdossier zijn gebleken. Tevens betrekt de rechtbank in haar afwegingen het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en het tijdsverloop, nu de feiten in 2004 hebben plaatsgevonden.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
7.2 De vordering van de benadeelde patij
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij overweegt de rechtbank het navolgende.
De benadeelde partij heeft onder meer gevorderd een bedrag aan immateriële schade kennelijk veroorzaakt door de tenlastegelegde feiten. Nu verdachte gedeeltelijk zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, kan de rechtbank niet op eenvoudige wijze vaststellen dat de bij de benadeelde partij ontstane immateriële schade louter en alleen of bij uitstek is veroorzaakt door de wel bewezenverklaarde strafbare feiten. De vordering is daarmee niet van zodanig eenvoudige aard, dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De benadeelde partij dient op grond hiervan dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, met verwijzing in de kosten als hierna in het dictum vermeld.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1. ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte wegens deze feiten tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWEE (2)MAANDEN;
bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd die wordt bepaald op TWEE JAREN, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij], (vertegenwoordiger: mr. T.K.A.B. Eskes, Vijverweg 10 te 3312 AT Dordrecht) niet-ontvankelijk in haar vordering, met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht, met veroordeling tevens van de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot deze uitspraak begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L.J.M. Heijnen, voorzitter, mr. W.H.L. Jurgens en
mr.dr. M.I. Blagrove, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gaal griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 maart 2009.
Mr. Heijnen is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij in op of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot 1 september 2005 te Mookhoek, gemeente Strijen en/of Spijkenisse een of meermalen door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, te weten het leeftijdsverschil (8 jaren) tussen verdachte en [benadeelde partij] en/of de positie van hem, verdachte, als echtgenoot van de zus van [benadeelde partij], een persoon, [benadeelde partij], geboren [datum] waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen, te
weten
- het masseren, althans betasten van haar blote borsten en/of
- het op haar mond zoenen en/of
- het knijpen in, althans betasten van haar billen
te plegen of zodanige handelingen van verdachte te dulden;
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2004 tot en met 25 december 2004 te Spijkenisse, met [benadeelde partij] (geboren [datum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het masseren, althans betasten van haar blote borsten en/of
- het meermalen zoenen op haar mond en/of
- het meermalen knijpen in, althans betasten van haar billen.
Parketnummer: 11/712451-08
Vonnis d.d. 26 maart 2009