ECLI:NL:RBDOR:2009:BH5776

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
12 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-500401-08
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van tbs met dwangverpleging na mishandeling en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 12 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling van zijn levensgezel en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 augustus 2008 in een supermarkt te Dordrecht zijn levensgezel beledigde en mishandelde. De aangeefster verklaarde dat de verdachte haar met luide stem uitschold en haar fysiek aanviel, wat door getuigen werd bevestigd. De rechtbank achtte de mishandeling wettig en overtuigend bewezen, evenals de bedreiging van een andere persoon op 24 juli 2008 in 's-Gravenhage. De verdachte had een lange geschiedenis van geweldsdelicten en was eerder veroordeeld voor ernstige misdrijven, waaronder verkrachtingen en diefstallen met geweld.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en narcistische trekken. Deskundigen concludeerden dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat er een groot risico op recidive bestond. Gezien de ernst van de feiten en de problematiek van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat de oplegging van tbs met dwangverpleging noodzakelijk was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 204 dagen, met de maatregel dat hij ter beschikking wordt gesteld en verpleegd zal worden. De rechtbank benadrukte dat er onvoldoende vertrouwen was dat een tbs met voorwaarden zou slagen, gezien de eerdere negatieve ervaringen van de verdachte met reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/500401-08 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2009
in de strafzaak tegen
[naam],
geboren in 1968,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Zuid West - De Dordtse Poorten, te Dordrecht.
Raadsman mr A.B. Baumgarten, advocaat te 's-Gravenhage.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 februari 2009, waarbij de officier van justitie mr. W.J.A. Struik en de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair en subsidiair: op 20 augustus 2008 te Dordrecht, heeft geprobeerd zijn levensgezel [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, danwel haar heeft mishandeld;
Feit 2: op 20 augustus 2008 te Dordrecht [slachtoffer 1] heeft beledigd;
Feit 3: op 24 juli 2008 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
Feit 4 primair en subsidiair: in de periode 7 augustus 2007 tot en met 31 juli 2008 te Dordrecht samen met een ander elektriciteit en/of gas heeft gestolen, danwel behulpzaam is geweest bij die diefstal of gelegenheid hiertoe heeft verschaft.
3 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten wettig en overtuigend bewezen. Met betrekking tot feit 1 geldt dat hij niet de poging zware mishandeling, maar de eenvoudige mishandeling bewezen acht. Niet blijkt volgens de officier van justitie dat het slaan met de vuist en het geven van een knietje in de buik met zulke kracht is gebeurd, dat dit tot zwaar lichamelijk letsel kon leiden. Ten aanzien van feit 4 houdt de officier van justitie als startdatum van de periode 9 mei 2008 aan, omdat verdachte deze datum heeft genoemd in zijn verklaring ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zijn pleidooi het volgende aangevoerd.
Feit 1:
Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Voor de in dit feit subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank, met die kanttekening dat niet bewezen is dat [slachtoffer 1] de "levensgezel" van verdachte was. Uit het dossier blijkt dat zij en verdachte nog maar kort een relatie hadden, die niet bestendig genoeg was om van "levensgezel" te kunnen spreken, aldus de raadsman.
Feit 2:
Ten aanzien van dit feit refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3:
De raadsman verzoekt de rechtbank verdachte van dit feit vrij te spreken. Van het enkele maken van een schietbeweging met de hand in de richting van [slachtoffer 2], zonder daarbij iets te zeggen, gaat volgens de raadsman onvoldoende dreiging uit om van bedreiging te kunnen spreken.
Feit 4:
De raadsman wijst erop, dat de rolverdeling tussen verdachte en degene die de kwekerij opzette, [medeverdachte], meer wijst in de richting van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bij of aan de diefstal dan het primaire medeplegen daarvan.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2:
Op 20 augustus 2008 kwam bij de meldkamer van de politie Zuid-Holland-Zuid de melding binnen dat op het Vogelplein te Dordrecht een vrouw in elkaar zou worden geslagen door een man met een roze vest, met zijn haar in een staartje . Verbalisanten kwamen ter plaatse en troffen in de buurt, op aanwijzingen van omstanders, een emotionele vrouw met zwart haar aan. Deze vrouw zei door haar vriend [verdachte] over haar lichaam en hoofd geslagen te zijn. Op haar aanwijzingen hield een van de verbalisanten - de hem ambtshalve bekende - [verdachte] aan. Deze droeg een roze vest en had zijn haar in een staartje.
[slachtoffer 1] deed op 20 augustus 2008 aangifte van onder meer belediging en mishandeling door verdachte. Zij verklaarde dat zij die dag met verdachte in een supermarkt op het Vogelplein te Dordrecht was. Aangeefster bevond zich op de afdeling met babyspullen toen zij verdachte vanaf ongeveer acht meter afstand met luide stem hoorde zeggen: "dat flik je me echt niet meer he stoephoer". Hij zei daarna tegen aangeefster dat zij naast hem moest blijven lopen. Toen aangeefster dat niet deed, en alvast vooruit liep, hoorde ze hem met luide stem zeggen: "kom hier hond", aldus aangeefster. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster heeft uitgescholden in de supermarkt, en dat hij haar mogelijk "hond" heeft genoemd. [getuige 1] heeft op 20 augustus 2008 als getuige bij de politie een verklaring afgelegd. Zij verklaarde dat zij die dag in de supermarkt aan het Vogelplein was, toen zij een hoop gescheld hoorde. Zij zag en hoorde dat een man met een roze vestje voortdurend liep te schelden en te tieren naar een meisje met donker haar. Uit persoonsbeschrijvingen in voornoemde bevindingen van verbalisanten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat deze man verdachte is geweest, en het meisje aangeefster. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op 20 augustus 2008 te Dordrecht heeft beledigd.
In de eerder genoemde aangifte heeft aangeefster uiteen gezet wat er is gebeurd toen zij en verdachte op 20 augustus 2008 de supermarkt aan het Vogelplein te Dordrecht hadden verlaten. Verdachte zei voortdurend dat zij naar hem moest komen en naar hem moest luisteren. Toen ze een weg wilde oversteken, voelde zij hoe hij met kracht aan haar haren trok, wat pijn deed. Aangeefster verklaarde dat verdachte haar bij de haren beet had toen zij voelde dat hij haar met de vuist op haar gezicht sloeg. Daarna gaf hij haar een klap op haar hoofd. Zij voelde hierdoor pijn. Verdachte sloeg volgens aangeefster daarna met de vlakke hand meermalen op haar gezicht, waarna hij aangeefsters haar losliet. Verdachte duwde aangeefster vervolgens met beide handen op de grond; zij viel op haar zij en achterhoofd op de grond, waarbij zij pijn voelde. Aangeefster stond op, terwijl verdachte in discussie ging met een man, die verdachte aansprak op zijn gedrag en die de politie belde. Verdachte sloeg aangeefster vervolgens weer, nu met de vuist op de borstkas. Aangeefster verklaarde hoe zij hierdoor op haar billen op de grond terecht kwam. Verdachte trok haar vervolgend aan de arm mee over de grond. Even later ging aangeefster nabij voornoemde man staan, in afwachting van de komst van de politie. Verdachte kwam daarop weer naar aangeefster toe, haalde haar in en gaf haar met kracht een knietje in de buik, waarbij zij pijn voelde, aldus aangeefster.
Getuige [getuige 1] heeft de man in het roze vest en het meisje met het zwarte haar ook buiten de supermarkt nog gezien. Ze heeft verklaard dat zij op een afstand van ongeveer tien meter zag dat de man meerdere keren hard sloeg, zowel met de vlakke hand als met de vuist, en met name in het gezicht van de ander. [getuige 1] denkt dat het wel meer dan tien keer was dat hij sloeg; ze zag het hoofd van het meisje steeds heen en weer gaan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster heeft geslagen. Zoals de rechtbank eerder overwoog, acht de rechtbank zonder meer aannemelijk dat de man in de verklaring van [getuige 1] verdachte is, en het meisje aangeefster. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op 20 augustus 2008 heeft mishandeld. Anders dan de raadsman heeft betoogd merkt de rechtbank aangeefster wel aan als de levensgezel van verdachte. Blijkens de wetsgeschiedenis is hiervoor kenmerkend dat sprake is van een "nauwe persoonlijke betrekking" tussen twee meerderjarigen, anders dan als elkaars echtgenoot (zie Kamerstukken II 2002/03, nr. 28 484, nr. 5, p. 5). Aangeefster verklaart dat zij op 20 augustus 2008 sinds drie maanden een relatie had met verdachte. Desgevraagd heeft verdachte zelf ter terechtzitting verklaard dat aangeefster op 20 augustus 2008 zijn partner was. Kennelijk beschouwden verdachte en aangeefster elkaar ten tijde van het ten laste gelegde feit als zijn respectievelijk haar levenspartner. De rechtbank ziet hierin dan ook een voldoende nauwe persoonlijke betrekking om van levenspartner te kunnen spreken. Dat de relatie mogelijk "ups en downs" kende en enkele maanden oud was, maakt dit niet anders. De rechtbank acht hierbij tevens van belang, dat uit hun verklaringen blijkt dat verdachte en aangeefster op dat moment samenwoonden (zie ook Kamerstukken II 2003/04, nr. 28 484, nr. 34, p. 29).
Feit 3:
[slachtoffer 2] heeft op 24 juli 2008 aangifte gedaan van bedreiging. Hij verklaarde dat hij die dag te 's-Gravenhage met [slachtoffer 1] op de Hobbemastraat liep, toen hij een jongen aan de overkant van de straat zag lopen. [slachtoffer 1] zei tegen aangever dat die jongen [verdachte] was. Aangever kon die jongen goed zien. Hij zag dat die jongen hem aankeek en dat hij met zijn linkerhand een schietbeweging naar hem, [slachtoffer 2], maakte. Hij zag namelijk dat die jongen deed of hij een pistool in zijn hand vasthield en dat op hem richtte. [slachtoffer 1] heeft op 24 juli 2008 aangifte gedaan van mishandeling. Hierin heeft zij onder meer verklaard dat zij die dag op de Hobbemastraat heeft gezien dat verdachte met zijn linkerhand naar [slachtoffer 2] wees. Zij zag dat verdachte een gebaar met zijn hand maakte alsof hij met een pistool schoot. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag [slachtoffer 1] in 's-Gravenhage heeft opgezocht. Op grond van de voorgaande verklaringen acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, ziet de rechtbank in voornoemde handelingen van verdachte een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling. Het met de hand een schietbeweging naar iemand maken, en het daarbij aankijken van die persoon, kan immers bij de geadresseerde in het algemeen een redelijke vrees voor de uitvoering van een misdrijf als voornoemd opwekken.
Feit 4:
Op 13 augustus 2008 heeft [naam], als fraudespecialist werkzaam bij Eneco Services B.V., namens Stedin BV (een zelfstandig bedrijfsonderdeel van Eneco) aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit en gas vanuit een pand aan de [adres] te Dordrecht. Hij verklaart dat hij op 31 juli 2008 ter plaatse kwam nadat de politie in dat pand een hennepkwekerij had aangetroffen. [naam] heeft onderzoek gedaan naar de elektrische installatie in de meterkast en zag dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Hij zag dat aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen een illegale, vier-aderige elektriciteitskabel was aangesloten. Hij zag dat deze kabel uitkwam in een verdeelinrichting van elektriciteit van waaruit assimilatielampen werden gevoed in een hennepkwekerij. Aangever heeft een berekening gemaakt van de aldus ten behoeve van de kwekerij weggenomen elektra. De energienota voor het pand [adres] staat volgens aangever op naam van [verdachte], geboren in 1968. Aangever verklaart tenslotte dat de goederen eigendom zijn van Stedin B.V. en dat deze aan niemand het recht of toestemming heeft gegeven dit feit te plegen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in zijn woning aan de [adres] te Dordrecht zeven weken een hennepkwekerij in werking heeft gehad. Het was volgens verdachte ene [medeverdachte] die - met verdachtes medeweten en instemming - alles heeft aangebracht. De kwekerij is op 9 mei 2008 van start gegaan; twee weken ervoor had [medeverdachte] de elektra af- en weer aangesloten. [medeverdachte] heeft volgens verdachte niets met de meterstand gedaan, maar heeft elektriciteit voor de meter afgetapt, aldus verdachte.
De rechtbank is op basis van deze verklaringen van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in de periode vanaf ongeveer medio april 2008 (namelijk twee weken voor 9 mei 2008) tot 31 juli 2008, samen met een ander elektriciteit heeft gestolen. Dat [medeverdachte] volgens verdachte alles heeft uitgevoerd, doet niet af aan het feit dat naar het oordeel van de rechtbank sprake is geweest van een bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering tussen beiden. Zij merkt hen dan ook als medeplegers aan. De rechtbank zal verdachte vrijspreken voor diefstal van gas, nu op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat ook gas ten behoeve van de kwekerij "buiten de meter om" is verbruikt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
(subsidiair)
op 20 augustus 2008 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een
persoon, te weten [slachtoffer 1], zijnde verdachtes levensgezel,
- meermalen op het hoofd en het gezicht heeft gestompt en geslagen waarbij hij, verdachte die [slachtoffer 1] hard aan haar haren trok en bij haar haren vast had en vervolgens
- tegen het lichaam heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en vervolgens
- meermalen, althans eenmaal, tegen haar lichaam heeft geslagen envervolgens over de grond heeft meegetrokken
aan haar arm en vervolgens
- een knietje in de buik heeft gegeven,
waardoor deze pijn heeft ondervonden;
2.
op 20 augustus 2008 te Dordrecht opzettelijk beledigend [slachtoffer 1], in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "dat flik je me echt niet meer he stoephoer" en "kom hier hond";
3.
op 24 juli 2008 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn hand een schietbeweging in de richting van die [slachtoffer 2] gemaakt en daarbij deze [slachtoffer 2] aangekeken;
4.
omstreeks de periode van 15 april 2008 tot 31 juli 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander , met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen elektriciteit toebehorende aan Stedin BV, waarbij verdachte en zijn mededaderhet weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
1. (subsidiair)
MISHANDELING, BEGAAN TEGEN ZIJN LEVENSGEZEL;
2.
EENVOUDIGE BELEDIGING;
3.
BEDREIGING MET ENIG MISDRIJF TEGEN HET LEVEN GERICHT OF MET ZWARE MISHANDELING;
4.
DIEFSTAL DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN WAARBIJ DE SCHULDIGE HET WEG TE NEMEN GOED ONDER ZIJN BEREIK HEEFT GEBRACHT DOOR MIDDEL VAN BRAAK.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, en drs. M.H. de Groot, klinisch psycholoog, hebben een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte gedaan en hier rapporten over uitgebracht. Uit het rapport d.d. 19 november 2008 van dr. Kaiser komt - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
Ten tijde van de tenlastegelegde feiten op 24 juli 2008 en 20 augustus 2008 was er bij betrokkene sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. Hierdoor werden zijn gedragingen op dat moment beïnvloed. Hij kon zijn wil licht verminderd bepalen.
Vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis kan hij controleverlies en machteloosheid niet verdragen. Hij reageert hierop door de macht te nemen en de ander ondergeschikt te maken door gebruik van agressie. Hij wordt voor het tenlastegelegde als licht verminderd toerekeningsvatbaar ingeschat.
Uit het rapport d.d. 21 november 2008 van drs. De Groot komt - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren:
Ten tijde van de ten laste gelegde mishandeling op 20 augustus 2008 was er sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens is sprake van narcistische persoonlijkheidstrekken, mogelijk zelfs een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Door zijn ernstig gestoorde agressieregulatieproblematiek kon betrokkene, toen hij gefrustreerd raakte, zijn impulsieve, agressieve neigingen niet onderdrukken. Vooral vanwege deze ernstig gestoorde agressieregulatieproblematiek wordt betrokkene door rapporteur licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd.
De rechtbank overweegt dat de beschrijving van de persoonlijkheid van de verdachte in de rapportages van de deskundigen in hoge mate overeenstemt. De rechtbank kan zich met deze conclusies van de deskundigen verenigen op grond van de onderbouwing ervan. Zij is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dus strafbaar voor de door hem gepleegde strafbare feiten.
7 De oplegging van een straf en/of maatregel
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 204 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Gelet op de inhoud van de rapporten van de deskundigen en de reclassering en verdachtes documentatie is de officier van justitie van mening dat bovendien de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: "tbs") aan de orde is. De officier van justitie vordert aan verdachte naast voornoemde gevangenisstraf de maatregel van tbs met voorwaarden in de zin van artikel 38 Wetboek van Strafrecht op te leggen. Verdachte wordt zo in staat gesteld onder toezicht van de reclassering de nodige behandeling te ondergaan, met tbs met dwangverpleging als "stok achter de deur". Als voorwaarden dienen volgens de officier van justitie te worden opgelegd de voorwaarden genoemd in het maatregelrapport van 25 februari 2009, opgesteld door [naam], verbonden aan Bouman GGZ reclassering.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat tbs geen optie kan zijn, omdat aan de voorwaarden om tbs op te leggen niet is voldaan. Zoals de verdediging heeft aangevoerd dient verdachte te worden vrijgesproken van gekwalificeerde mishandeling, namelijk mishandeling van zijn levensgezel, en de bedreiging van [slachtoffer 2] (zie onder 4.2). Daarom kan volgens de raadsman geen sprake zijn van veroordeling voor een strafbaar feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht. Het zijn geen feiten waarvoor tbs passend is. Omdat verdachte volgens de deskundigen slechts als licht verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd, is tbs bovendien een te zware maatregel. Ook met een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is het doel van behandeling te bereiken, aldus de raadsman.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, evenals op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een supermarkt zijn partner beledigd. Winkelend publiek hoorde hoe verdachte haar uitschold, wat het geheel voor aangeefster extra vernederend moet hebben gemaakt. Uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt bovendien dat verdachte zodanig tekeer is gegaan, dat ook omstanders bang voor hem werden. Buiten de supermarkt is verdachte doorgegaan met zijn agressieve gedrag. Hij heeft zijn ruim twintig jaar jongere levenspartner zodanig mishandeld, dat omstanders de politie meldden dat een meisje "echt helemaal verrot zou worden geslagen", zoals het proces-verbaal van bevindingen (p.19 in het zaaks proces-verbaal) vermeldt. Verdachte is hiermee doorgegaan, ook nadat hij door een ander op zijn gedrag werd aangesproken, zoals blijkt uit de aangifte en ook de verklaring van ooggetuige [getuige 2] (p. 28). Dit handelen van verdachte is voor het slachtoffer niet alleen fysiek pijnlijk geweest, maar ook vernederend en beangstigend.
Enige weken ervoor bedreigde verdachte [slachtoffer 2]. Verdachte verklaarde zelf bij de politie dat hij niet geloofde dat die [slachtoffer 2] - zoals aangeefster zei - een oom van haar was, en dat hij zijn aanwezigheid bij haar niet vertrouwde (p. 19 in het zaaks proces-verbaal). [slachtoffer 2] verklaarde dat de schietbeweging zeer bedreigend op hem overkwam. Hij was bang dat verdachte zijn bedreiging waar ging maken en dat hij hem wat aan zou doen als hij de kans zou krijgen (p. 17).
Door de diefstal van elektriciteit heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank tenslotte slechts oog gehad voor eigen gewin, ook als dat ten koste van de eigendommen van een ander moest gaan. Hij zou immers de winst van de op te zetten hennepkwekerij naar eigen zeggen delen met [medeverdachte] (zie p. 61 in het zaaks proces-verbaal).
De rechtbank heeft voor wat de persoon van verdachte betreft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor (ernstige) gewelds- en vermogensdelicten veroordeeld is. Hieruit blijkt tevens dat verdachte vanaf 1988 voortdurend in aanraking is gekomen met justitie. De enige periode waarin dit niet het geval is geweest, was de periode dat hij een gevangenisstraf van 12 jaren uitzat wegens (onder meer) verkrachtingen en diefstallen met geweld, het laatste in één geval met de dood ten gevolge.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden, zoals deze naar voren komen in het voorlichtingsrapport van Bouman GGZ Reclassering d.d. 28 november 2008. Dit rapport vermeldt dat verdachte in het verleden drie keer reclasseringstoezicht opgelegd heeft gekregen en dat deze alle voortijdig negatief zijn teruggerapporteerd. Op 23 februari 2006 is verdachte aangemeld bij de forensisch psychiatrische polikliniek Het Dok. Navraag bij zijn behandelaar bij het Dok wees uit dat een vierdaagse therapie nodig was. Vanaf augustus 2007 bezocht betrokkene het Dok onregelmatig, en was zijn opstelling afhoudend. Hij bleek vaak voorrang te geven aan andere afspraken, aldus de behandelaar. Rapporteur [naam] signaleert dat betrokkene, ondanks de intensieve begeleiding van zijn toezichthouder bij Bouman GGZ reclassering vanaf september 2006, en een uitgebreid hulpverleningsnetwerk, niet in staat is gebleken te stoppen met het plegen van gewelddadige delicten. Dit stemt de rapporteur niet hoopvol voor een werkend passend plan van aanpak in een ambulante setting. Het advies is nadrukkelijk niet een reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde op te leggen, gezien voornoemde ervaringen uit het verleden.
Uit het rapport van dr. Kaiser voornoemd komt naast hetgeen hiervoor onder 6 is aangegeven, tevens het navolgende naar voren - zakelijk weergegeven -:
Betrokkene externaliseert en bagatelliseert zijn probleemgedrag. Hij neemt weinig verantwoordelijkheid. Hij heeft een egocentrische houding en toont weinig empathie. Vanuit zijn narcisme is hij erg krenkbaar en op zijn hoede. Hij kan gezag slecht verdragen, met name als hij zich er machteloos bij voelt. Hij handelt impulsief en agressief in zulke onmachtsituaties. Dit is al sinds zijn dertiende een probleem. De kans op herhaling van een vergelijkbaar delict wordt als groot ingeschat.
Uit een brief van 20 juni 2008 van het Dok blijkt dat betrokkene in mei 2008 op advies van zijn hoofdbehandelaar werd uitgeschreven omdat hij niet gemotiveerd was voor dagbehandeling. Daarna kreeg hij een relatie met aangeefster en volgden er verschillende ruzies met haar waarin hij volgens hem fors gescholden heeft en volgens haar ook agressie gebruikte. Desondanks heeft hij zelf niet opnieuw hulp ingeschakeld.
Betrokkene geeft nu aan wel gemotiveerd te zijn voor dagbehandeling; die motivatie komt vooral als extern ingegeven voor. Het Dok heeft gesteld dat hij in dagbehandeling kan komen als hij wel gemotiveerd is. Onderzoeker zou hem derhalve toch een kans willen bieden om met een forse stok achter de deur middels een tbs met voorwaarden aldaar in behandeling te gaan. Onderzoeker acht tbs noodzakelijk gezien de zwakke motivatie van betrokkene voor behandeling, de bescherming die noodzakelijk is vanwege de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene die in relatie staat tot het recidivegevaar van een agressief delict, vooral in een relatie.
Klinisch psycholoog Drs. De Groot schrijft in diens eerder genoemd rapport:
Er is bij betrokkene sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, tevens zijn er narcistische persoonlijkheidstrekken, mogelijk tevens - stoornis. Impulsiviteit en een ernstig bemoeilijkte agressieregulatie staan hierbij op de voorgrond. Verder is er onmiskenbaar sprake van middelengebruik. Betrokkene is met name niet in staat om af te zien van het gebruik van zowel alcohol als cocaïne. Betrokkene is over zijn middelengebruik bagatelliserend, en zijn verklaringen hierover zijn wisselend. De kans op herhaling, vooral als betrokkene ook alcohol en/of cocaïne heeft gebruikt, is erg groot. Naar de mening van rapporteur is het absoluut nodig dat betrokkene behandeld wordt vanwege de ernstige sieregulatieproblematiek en vanwege het alcohol en cocaïnemisbruik. Betrokkene gaat zich immers al vanaf jonge leeftijd te buiten aan zowel verbaalagressieve en fysiekagressieve uitingen, waarvan al vele mensen het slachtoffer zijn geworden. Het is naar de mening van rapporteur overduidelijk dat er niet valt te ontkomen aan een behandeling in een dwingend kader. Aangezien betrokkene diverse keren heeft aangegeven behandeling noodzakelijk te vinden valt te proberen deze behandeling plaats te laten vinden in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Behandeling zal zowel gericht moeten zijn op de gestoorde agressieregulatie als op het misbruik van zowel alcohol als cocaïne.
Gelet op de inhoud van deze rapporten, de aard van de feiten en de eerdere strafrechtelijke veroordelingen van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van de tbs-maatregel noodzakelijk is. Uit het feit dat de rechtbank verdachte zal veroordelen voor overtreding van de artikelen 285 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, en de raadsman dus niet volgt in zijn betoog verdachte hiervan vrij te spreken, volgt dat aan de voorwaarde van artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Ook de relatieve ernst van de feiten - voor zover daarvan al sprake is - staat hieraan niet in de weg. Juist de aard van (met name de eerste drie) thans gepleegde feiten geeft tot de maatregel aanleiding. Deze feiten deden zich immers voor in de relatie met verdachtes partner, waarbij het onvermogen de ander daarin enige mate van vrijheid te gunnen leidde tot agressie. Het door voornoemde deskundigen omschreven gevaar voor herhaling maakt dat de rechtbank zich ernstige zorgen maakt voor toekomstig gewelddadig gedrag. Zoals hiervoor aangegeven, heeft het verleden laten zien waartoe verdachte zonder behandeling in staat is. Anders dan de raadsman heeft bepleit, doet de mate van ontoerekeningsvatbaarheid voor het al dan niet opleggen van een tbs-maatregel niet terzake. Uit voornoemde rapportages moge tenslotte duidelijk blijken dat behandeling via een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zoals door de raadsman bepleit, geen kans van slagen heeft.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd, mede in aanmerking genomen dat
- bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond;
- de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen als omschreven in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van Strafrecht;
- de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel met verpleging eist.
Beide deskundigen geven, de rechtbank in overweging verdachte tbs met voorwaarden in de zin van artikel 38 Wetboek van Strafrecht op te leggen; verdachte wordt blijkens de rapporten het voordeel van de bij de deskundigen hierover bestaande twijfel gegeven. Gelet op dit advies heeft de reclassering als beoogd toezichthouder daags voor de zitting een "maatregelrapport" opgesteld, met daarin een aantal in dit verband voorgestelde voorwaarden.
Anders dan voornoemde deskundigen, is de rechtbank echter van oordeel dat een bevel tot verpleging van overheidswege niet achterwege kan blijven. Hoewel verdachte heeft aangegeven behandeling te wensen, en hij zich desgevraagd ter zitting bereid heeft verklaard voornoemde voorwaarden na te leven - met de mededeling dat hij "wel zal moeten" als de rechtbank tot oplegging van de maatregel met deze voorwaarden beslist - heeft de rechtbank op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging gekregen dat verdachte daadwerkelijk intrinsiek ("van binnenuit") gemotiveerd is voor behandeling. De rechtbank acht voor het slagen van een traject van tbs met voorwaarden van groot belang, dat bij verdachte sprake is van een werkelijke motivatie en bereidheid tot medewerking hieraan. Ook uit voornoemd maatregelrapport komt op dit punt een geheel ander beeld naar voren. Rapporteur schrijft onder meer - zakelijk weergegeven -:
Het is maar zeer de vraag of een tbs met voorwaarden een voor betrokkene afdoende kader biedt, zeker gezien zijn bagatelliserende en externaliserende houding ten aanzien van de onderhavige feiten, verloop van eerder toezichtprocedures en zijn recidive in strafbare feiten in deze periodes. Het vooruitzicht is dat begeleiding in het kader van tbs met voorwaarden veel strijd zal opleveren. Daar komt bij dat betrokkene een deel van de door deskundigen vastgestelde problematiek, het middelengebruik, niet onderkent. Rapporteurs twijfel is ingegeven door het gegeven dat betrokkene door de jaren heen heeft laten zien dat hij zich niet schikt. Bij het Dok bestaat twijfel of betrokkene zich volledig kan inzetten voor behandeling. Hoewel hij daar welkom is, is het zeer de vraag of behandeling in dit kader afdoende effect zal sorteren, zeker gezien het feit dat het een herhaling van zetten lijkt te zijn van hetgeen de afgelopen twee jaar is geprobeerd.
In haar advies formuleert de reclassering tenslotte een aantal voorwaarden, maar merkt hierbij nogmaals op dat men weinig fiducie heeft in een succesvol verloop van de voorgestelde behandeling.
Het voorgaande maakt voor de rechtbank duidelijk dat zij er onvoldoende vertrouwen in kan hebben dat een tbs met voorwaarden kans van slagen heeft. Gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, acht de rechtbank verpleging van overheidswege noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van tbs zal worden opgelegd voor misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom meer dan vier jaar in beslag nemen.
Gelet op de aard en ernst van de feiten, acht de rechtbank naast de maatregel ook de oplegging van gevangenisstraf noodzakelijk. Met name gelet op het feit dat verdachte eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld dient deze gevangenisstraf langer te zijn dan de straf die gewoonlijk voor dit soort delicten pleegt te worden opgelegd. Verdachte heeft er echter tevens baat bij zo snel mogelijk in het kader van de tbs opgenomen te kunnen worden. De eis van de officier van justitie voor wat betreft het aantal dagen gevangenisstraf, waarbij verdachte de dag na de uitspraak zijn gevangenisstraf uitgezeten zal hebben, komt de rechtbank daarom niet onredelijk voor. Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 204 dagen passend en geboden.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 37a, 37b, 57, 266, 285, 300, 304, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1. primair ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.4 van dit vonnis;
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
- veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:
* een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TWEEHONDERD EN VIER (204) DAGEN;
beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
* GELAST DAT DE VERDACHTE TER BESCHIKKING WORDT GESTELD;
* BEVEELT DAT DE TER BESCHIKKING GESTELDE VAN OVERHEIDSWEGE WORDT VERPLEEGD;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Hameete voorzitter, mr. J.A.M.J. Janssen en mr. L.C. van Walree, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gaal griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 maart 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 20 augustus 2008 te Dordrecht ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], (zijnde
verdachtes levensgezel) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet
- meermalen, althans eenmaal (met de vuist) op/tegen het hoofd en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gestompt en/of geslagen (waarbij hij, verdachte die [slachtoffer 1] hard aan haar haren trok en/of bij haar haren vast had) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] over de grond heeft meegetrokken aan haar arm en/of vervolgens
- die [slachtoffer 1] een knietje in de buik heeft gegeven
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 augustus 2008 te Dordrecht opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1], zijnde verdachtes levensgezel),
- meermalen, althans eenmaal (met de vuist) op/tegen het hoofd en/of het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gestompt en/of geslagen (waarbij hij, verdachte die [slachtoffer 1] hard aan haar haren trok en/of bij haar haren vast had) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] tegen het lichaam heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, tegen haar lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] over de grond heeft meegetrokken aan haar arm en/of vervolgens
- die [slachtoffer 1] een knietje in de buik heeft gegeven,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 304 sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 20 augustus 2008 te Dordrecht opzettelijk beledigend [slachtoffer 1], in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "dat flik je me echt niet meer he stoephoer" en/of "kom hier hond", althans
woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
3.
(ter berechting gevoegd parketnummer 712525-08)
hij op of omstreeks 24 juli 2008 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zijn hand een schietbeweging naar en/of in de richting van die [slachtoffer 2] gemaakt en/of daarbij deze [slachtoffer 2] aangekeken, althans (een) gedraging(en) van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4.
(ter berechting gevoegd parketnummer 712226-08)
hij in of omstreeks de periode van 7 augustus 2007 tot en met 31 juli 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen gas en/of elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
één of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 7 augustus 2007 tot en met 31 juli 2008 te Dordrecht tezamen en in vereniging, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben
weggenomen gas en/of elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stedin BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan die onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of aan verdachte, waarbij die onbekend gebleven perso(o)n(en) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 7 augustus 2007 tot en met 31 juli 2008 te Dordrecht en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door deze onbekend gebleven perso(o)nen toegang tot de woning en/of (daarmee) de meterkast te verschaffen;
Parketnummer: 11/500401-08
Vonnis d.d. 12 maart 2009