parketnummer: 11/500479-08
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 februari 2009
[naam],
geboren in 1971,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
postadres [adres en plaats],
thans gedetineerd in de PI Rijnmond - HvB De IJssel, te Krimpen aan den IJssel.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft bewijsverweren gevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, omdat voor een bewezenverklaring van dat feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Het betreffende pistool is, gewikkeld in een panty, aangetroffen onder de zitting van de achterbank van de auto waarin verdachte zich als passagier bevond. In het pistool bevond zich een patroonhouder met daarin 13 kogels. Een andere (lege) patroonhouder is aangetroffen in het dashboardkastje van deze auto. De verdachte was niet de eigenaar van deze auto. Niet gebleken is dat de verdachte deze auto op een ander moment dan op 1 oktober 2008 tot zijn beschikking had. Het aangetroffen pistool met patroonhouder lag niet zichtbaar in de auto en verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat een pistool met patroonhouder zich in de auto bevond.
De rechtbank komt tot de conclusie dat uit het voorhanden bewijs onvoldoende valt af te leiden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid in de auto van het pistool met patroonhouder en munitie en dus dat deze ten laste gelegde gedraging niet bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van de lege patroonhouder die is aangetroffen in het dashboardkastje van de auto heeft verdachte bij de politie weliswaar verklaard dat hij deze op enig moment heeft zien liggen, doch gelet op de formulering van de tenlastelegging ("inclusief") is dit niet de patroonhouder waarop gedoeld wordt in de dagvaarding.
Gelet op het voorgaande zal de verdachte worden vrijgesproken van feit 2.
4.2 Verweren van de verdediging
4.2.1 Start opsporingsonderzoek
Ter terechtzitting heeft de raadsman betoogd dat de start van het opsporingsonderzoek onrechtmatig is geweest en dat, zo begrijpt de rechtbank, alle bewijsmiddelen die daarna zijn gevolgd, uitgesloten dienen te worden van het bewijs. De raadsman heeft tevens aangevoerd dat het ruiken van een hennepgeur nog niet betekent dat sprake was van een hoeveelheid van meer dan 30 gram, vanaf welke hoeveelheid het voorhanden hebben van hennep pas strafbaar is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2008 heeft verbalisant D. Geerts een hennepgeur geroken toen hij naast de auto stond waarin verdachte en medeverdachte zich bevonden hebben, van welke auto de ramen op dat moment geopend waren. Deze verbalisant heeft vervolgens in de auto gekeken en zag op de achterbank een tweetal grote tassen staan. Verbalisant heeft verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] eerst gevorderd tot uitlevering van eventuele drugs en daarna de tassen uit de auto gepakt en geopend. De rechtbank acht het aannemelijk dat de door de verbalisant waargenomen hennepgeur afkomstig was van het voertuig waarin verdachte zich bevonden had, althans konden verbalisanten zonder meer van die veronderstelling uitgaan. De rechtbank slaat in dit verband acht op het aanvullend proces-verbaal van verbalisant W.J. van den Berg d.d. 6 februari 2009 die heeft gerelateerd dat brigadier A.M. Brandt, werkzaam bij de Unit Forensische Opsporing onderzoek heeft verricht op de aangetroffen henneptoppen en heeft verklaard dat de henneptoppen welke in totaal in 7 dichtgesealde aluminium zakken waren verpakt, een duidelijke hennepgeur afscheidden.
De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat verbalisant D. Geerts een hennepgeur waarnam, er sprake is van een verdenking jegens verdachte van een misdrijf als omschreven in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering. Aldus is voldaan aan de voorwaarde van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering en is de doorzoeking van het voertuig en de zich daarin bevindende tassen rechtmatig geschied. De hoeveelheid van de - in later stadium - aangetroffen hennep is niet relevant voor het ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld.
De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte door de politie zonder bijstand van een tolk is gehoord, waardoor, zo begrijpt de rechtbank, deze verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Verdachte heeft op 1, 2 en 6 oktober 2008 tegenover de politie zonder bijstand van een tolk een verklaring afgelegd.
Gelet op de Richtlijn tolkenbijstand opsporingsonderzoek strafzaken van het College van procureurs-generaal, d.d. 11 juni 1996, in werking getreden op 1 september 1996, Stcrt. 1996, nr. 168, p. 8, (thans Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken d.d. 1 januari 2009) dient in eerste instantie de verbaliserende ambtenaar te beoordelen of de verdachte de Nederlandse taal al dan niet (voldoende) beheerst. Zo niet, dan beslist hij of het verhoor in een andere taal met behulp van een tolk wordt afgenomen. Bij twijfel of verschil van mening met de verdachte neemt de opsporingsambtenaar contact op met de (hulp)officier van justitie, die dan ter zake beslist. De vraag die voorligt, is of de verhorende ambtenaren terecht geen tolk hebben ingeschakeld bij de verhoren van verdachte. Bij vaststelling van de Nederlandse taalbeheersing geldt op grond van genoemde richtlijn een aantal indicatoren waaraan de rechtbank hierna toetst.
Blijkens de processen-verbaal heeft verdachte tegenover de politie niet aangegeven iets niet te begrijpen dan wel zich niet in staat te achten om een verklaring tegenover de politie in de Nederlandse taal af te leggen. Bovendien blijkt uit de processen-verbaal dat de verdachte uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard. Blijkens de inhoud van zijn verklaring was verdachte blijkbaar in staat zijn eigen lezing van de gebeurtenis te geven en daarin nuances aan te brengen en zich, waar nodig, te verduidelijken. Het voorgaande wordt bevestigd door verbalisanten M. Reitsma en M. Corporaal in het aanvullend proces-verbaal van 5 februari 2009.
Ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 3 oktober 2008 en de raadkamerzittingen op 15 oktober, 12 november en 10 december 2008 is verdachte niet bijgestaan door een tolk. Ook op die momenten heeft verdachte niet kenbaar gemaakt dat hij iets niet begreep, evenmin heeft zijn raadsman dit medegedeeld.
Blijkens de door verdachte overgelegde stukken verblijft hij al lange tijd in Nederland, in ieder geval vanaf januari 1996.
Gezien het voorgaande ziet de rechtbank geen reden waarom de verhorende ambtenaren ambtshalve tot bijstand van een tolk hadden moeten besluiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met betrekking tot de verhoren van verdachte bij de politie geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, waardoor de desbetreffende processen-verbaal van verhoor van het (eventuele) bewijs zouden dienen te worden uitgesloten dan wel enige andere sanctionering vereist zou zijn.
4.2.3 Opzet
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 1 omdat verdachte zich niet bewust zou zijn geweest van de aanwezigheid van hennep in de auto en omdat hij geen beschikkingsmacht had over die hennep.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte] twee weken kende toen hij hem op 1 oktober 2008 toevallig tegenkwam in een koffiehuis. De medeverdachte [medeverdachte] zou hem hebben gevraagd om mee te rijden en de verdachte is naar eigen zeggen 'voor de gezelligheid' meegegaan. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist waar zij naar toe gingen, ook niet wist waarom zij ergens naartoe gingen of hoe laat hij weer terug zou zijn. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij een weedlucht rook toen hij in de auto stapte en dat hij hierover niets heeft gevraagd aan medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte heeft ook verklaard dat hij tassen op de achterbank van de auto heeft zien staan.
Door de politie is in totaal een hoeveelheid van ongeveer 34,75 kg hennep in de auto aangetroffen. Verdeeld over twee tassen op de achterbank en één tas in de kofferruimte.
Gelet op de feiten en omstandigheden, in samenhang bezien, trekt de rechtbank de conclusie dat verdachte zowel ten tijde van het maken van de afspraak met medeverdachte [medeverdachte] om met hem mee te rijden als het zich begeven in de auto, in ernstige mate tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht. Door onderzoek na te laten na het ruiken van een weedlucht en het zien van twee grote tassen op de achterbank en met zo'n onduidelijk verhaal omtrent het wegbrengen van een auto met een relatief onbekende zonder bijvoorbeeld een afspraak te maken omtrent de terugreis, heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij zich zou inlaten met het vervoeren van drugs. Verdachte heeft gehandeld met het vereiste opzet in ieder geval in de zin van voorwaardelijk opzet.
Droge/natte hennep
De raadsman heeft betoogd dat de in de auto aangetroffen hoeveelheid hennep verse oogst betreft en geen droge hennep. Dit zou tot gevolg hebben dat de uiteindelijke hoeveelheid verkoopbare hennep vele malen kleiner is dan is ten laste gelegde hoeveelheid en dat bij het opleggen van een eventuele straf rekening gehouden moet worden met die kleinere hoeveelheid aldus de raadsman.
De rechtbank volstaat in haar verwerping van dit verweer met verwijzing naar het aanvullend proces-verbaal d.d. 6 februari 2009 van verbalisant W.J. van den Berg die relateert dat sprake was van droge henneptoppen.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 1 oktober 2008 te Lexmond, gemeente Zederik, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 34,75 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II. Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.4 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 3 ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, te weten ongeveer 34,75 kilogram, een stof die schadelijk is voor de volksgezondheid.
Blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 oktober 2008 is verdachte eerder veroordeeld wegens hennepteelt. Die veroordeling is niet onherroepelijk.
De rechtbank heeft bij haar strafoplegging rekening gehouden met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Gelet op de grote hoeveelheid vervoerde hennep is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Deze straf heeft ten doel te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten zal schuldig maken.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, artikelen 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf (12) maanden, waarvan drie (3) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.I. Beudeker, voorzitter,
mr. A.P. Hameete, mr. J.A.M.J. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Dooren griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 februari 2009.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 1 oktober 2008 te Lexmond, gemeente Zederik, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 34,75 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
hij op of omstreeks 1 oktober 2008 te Lexmond, gemeente Zederik, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, althans een vuurwapen, (merk V.Bernardelli, type P.ONE, kaliber 9mm) inclusief patroonhouder(s), en/of munitie van categorie III, te weten 13 kogelpatronen (in een patroonhouder), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Parketnummer: 11/500479-08
Vonnis d.d. 24 februari 2009