ECLI:NL:RBDOR:2009:BG9080

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/258 en 08/204
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten rechtsbijstand en schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft de raadkamer van de Rechtbank Dordrecht op 7 januari 2009 uitspraak gedaan over een verzoekschrift van verzoeker, dat was ingediend op 26 augustus 2008. Het verzoek betrof de vergoeding van kosten van rechtsbijstand en schadevergoeding in verband met een inverzekeringstelling en de invordering van het rijbewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker als verdachte in een strafzaak op 27 december 2007 is vrijgesproken, en dat het hoger beroep door de officier van justitie op 28 januari 2008 is ingetrokken. De raadkamer heeft het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, die verzoeker heeft gemaakt, beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering en de Wegenverkeerswet.

De raadkamer heeft besloten om verzoeker een vergoeding van € 10.000,00 toe te kennen voor de kosten van rechtsbijstand, alsook € 540,00 voor de kosten die gemoeid zijn met de indiening en behandeling van het verzoekschrift. Het verzoek tot vergoeding van wettelijke rente over de kosten van rechtsbijstand is afgewezen, omdat de raadkamer van oordeel is dat wettelijke rente pas verschuldigd is als de Staat in verzuim is. Daarnaast is verzoeker een vergoeding van € 95,00 toegekend voor de immateriële schade door de inverzekeringstelling en € 120,00 voor de dagen dat het rijbewijs is ingevorderd. De rechtbank heeft de beslissing schriftelijk vastgelegd en de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen, zodra deze onherroepelijk is geworden.

De uitspraak benadrukt de juridische complexiteit van de zaak, die verband houdt met een verkeersongeval met dodelijke afloop, en de tijd die nodig was voor de behandeling van de zaak. De rechtbank heeft de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op basis van redelijkheid en billijkheid, waarbij rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Registratienummers: 08/258 + 08/204
Beschikking van de meervoudige raadkamer in de rechtbank te Dordrecht op het verzoekschrift ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en artikel 164 lid 9 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994):
[Verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
[adres en woonplaats],
ten deze domicilie gekozen hebbend ten kantore van zijn raadsman [naam raadsman],
advocaat te [adres en woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door zijn raadsman, mr. [naam raadsman], voornoemd.
Ter griffie van deze rechtbank is op 26 augustus 2008 een verzoekschrift binnengekomen, strekkende tot:
I. vergoeding van de door verzoeker gemaakte kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, en de kosten van het opstellen en de behandeling van het verzoekschrift (artikel 591a Sv);
II. vergoeding van de schade die verzoeker ten gevolge van de inverzekering doorgebrachte tijd heeft geleden (artikel 89 Sv);
III. vergoeding van de schade ten gevolge van het feit dat verzoekers rijbewijs is ingevorderd (artikel 164 lid 9 WVW 1994).
De raadkamer heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft het verzoekschrift op 15 oktober 2008 behandeld ter openbare terechtzitting, ter gelegenheid waarvan de officier van justitie en verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman, zijn gehoord.
Ontvankelijkheid
Uit de stukken is gebleken dat verzoeker als verdachte bij vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank te Dordrecht op 27 december 2007 is vrijgesproken.
Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is op 28 januari 2008 ingetrokken.
De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verzoekschrift niet binnen drie maanden na het eindigen van de zaak is ingediend en verzoeker dan ook niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De officier van justitie heeft gesteld dat de mededeling van de intrekking van het hoger beroep op 28 januari 2008 per gewone brief naar het GBA adres van verzoeker is gestuurd, waarvan de officier een kopie heeft overgelegd. Tevens zou de kennisgeving in kopie naar de raadsman zijn gestuurd. Verzoeker ontkent deze kennisgeving te hebben ontvangen; evenmin
heeft zijn raadsman een kopie ontvangen. Pas toen de raadsman via een andere advocaat op 27 mei 2008 vernam dat het hoger beroep zou zijn ingetrokken, heeft de raadsman navraag gedaan. Met de bevestiging door het ressortsparket d.d. 4 juni 2008 raakte verzoeker op de hoogte van de intrekking van het hoger beroep, waarna het verzoek alsnog op 26 augustus
2008 is ingediend.
De rechtbank overweegt dat artikel 455 Sv weliswaar toelaat dat een dergelijke kennisgeving slechts per gewone post wordt verstuurd, maar dit neemt niet weg dat met de enkele overlegging van het afschrift de verzending niet kan worden aangetoond. De rechtbank stelt bovendien vast, dat van de verzending van het afschrift aan de raadsman geen kopie kan
worden overgelegd. De rechtbank neemt in ogenschouw dat blijkens de urenspecificatie tussen 28 januari 2008 en 27 mei 2008 er meermalen contact tussen verzoeker en raadsman was geweest. De rechtbank volgt daarom de raadsman in zijn stelling, dat gelet op die contacten, het in de rede zou hebben gelegen dat verzoeker de raadsman zou hebben geïnformeerd over de intrekking van het beroep, indien verzoeker die bekend zou zijn geweest. De rechtbank acht onder deze omstandigheden aannemelijk dat verzoeker niet eerder dan op 4 juni 2008 bekend raakte met het feit dat de vrijspraak onherroepelijk was geworden. Het verzoekschrift is dan ook tijdig ingediend.
Beoordeling van het verzoekschrift
I. Verzoek ex artikel 591a Wetboek van Strafvordering
1.1 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hem, gelet op artikel 591a Sv, vergoeding van genoemde kosten uit ‘s Rijks kas toekomt te vermeerderen met de wettelijke rente. Verzoeker heeft voor de verleende rechtsbijstand 2 declaraties ontvangen en betaald voor totaal EUR 14.466,84. Declaraties en urenverantwoordingen zijn bijgevoegd.
1.2 De officier van justitie heeft aangevoerd dat de posten ‘processtukken maken’ (14 uur) en ‘studiestukken algemeen’ (8.48 uur) onvoldoende onderbouwd zijn.
Van wettelijke rente in verband met vertraging van betaling van de verzochte bedragen kan volgens de officier van justitie geen sprake zijn, omdat hiervoor pas een titel ontstaat op het moment dat de raadkamer besluit tot gehele of gedeeltelijke vergoeding.
1.3 De raadkamer overweegt bij het verzoek tot vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente, het volgende. Gezien de juridische complexiteit van de zaak, het is een verkeersongeval met dodelijk afloop waarbij er is geschouwd door de raadsman, heeft de behandeling van deze zaak meer tijd gevergd dan een gemiddelde verkeerszaak. De omstandigheid dat de ene cliënt meer aandacht behoeft dan de andere, is naar oordeel van de raadkamer bij de vaststelling van de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand geen wegingsfactor. De rechtbank stelt de vergoeding naar redelijk- en billijkheid vast op een bedrag van EUR 10.000,00.
De raadkamer acht in de omstandigheden van het geval gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand in verband met het opstellen en de indiening van het onderhavige verzoekschrift.
Voor vergoeding van deze kosten wordt landelijk als uitgangspunt een forfaitair bedrag van EUR 540,00 gehanteerd indien – zoals in het onderhavige geval – het verzoekschrift mondeling in raadkamer wordt behandeld. De raadkamer ziet in deze zaak geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. Een bedrag van EUR 540,00 zal derhalve worden toegekend.
Het verzoek tot toekenning van de wettelijke rente over de opgevoerde kosten van rechtsbijstand wordt door de raadkamer afgewezen, omdat dit geen kosten zijn in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Naar het oordeel van de raadkamer is pas wettelijke rente is verschuldigd als de Staat in verzuim is een verschuldigd bedrag te betalen (zie ook Gerechtshof Arnhem d.d. 19 november 2007, LJN BD6988).
II Verzoek ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering
2.1 Verzoeker stelt zich voorts op het standpunt dat hem, gelet op artikel 89 Sv, een vergoeding van EUR 95,00 terzake van de door hem inverzekering doorgebrachte dag toekomt.
2.2 De officier van justitie heeft zich over dit verzoek niet uitgelaten.
2.3 De raadkamer is van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, er gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat voor de immateriële schade welke verzoeker tengevolge van ondergane inverzekeringstelling heeft geleden. Verzoeker kan aanspraak maken op de vergoeding voor één dag inverzekeringstelling op het politiebureau ad EUR 95,00. Dat bedrag zal worden toegekend.
III Verzoek op ex artikel 164 lid 9 Wegenverkeerswet 1994
3.1 Verzoeker heeft zijns inziens negen dagen niet over zijn rijbewijs kunnen beschikken en dient naar zijn mening ex aequo et bono te worden gecompenseerd met een bedrag van
EUR 250,00.
3.2 De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een vergoeding van EUR 10,00 per dag dat het rijbewijs is ingevorderd, redelijk is.
3.3 Uit het dossier blijkt dat het rijbewijs op 23 augustus 2008 is ingevorderd en op 4 september 2008 is teruggegeven aan verzoeker. Verzoeker heeft daarmee twaalf dagen niet over het rijbewijs kunnen beschikken. De raadkamer acht, met de officier van justitie een vergoeding redelijk van EUR 10,00 per dag dat het rijbewijs is ingevorderd, en zal daarom een bedrag van EUR 120,00 toekennen aan verzoeker, als compensatie voor de periode dat verzoeker het rijbewijs heeft moeten missen (zie ook Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 februari 2008, LJN BC5430).
BESLISSING:
De raadkamer:
I . kent ten aanzien van het verzoek op ex artikel 591a Wetboek van Strafvordering,
toe aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van EUR 10.000,00 (tienduizend euro) voor vergoeding kosten rechtsbijstand;
toe aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van EUR 540,00 (vijfhonderdveertig euro) voor kosten rechtsbijstand gemoeid met de indiening en behandeling van dit verzoekschrift;
en wijst af het verzoek tot vergoeding van de wettelijke rente over de kosten van rechtsbijstand;
II. kent ten aanzien van het verzoek op ex artikel 89 Wetboek van Strafvordering,
toe aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van EUR 95,00 (vijfennegentig euro) voor de ondergane inverzekeringstelling;
III. kent ten aanzien van het verzoek op ex artikel 164 lid 9 Wegenverkeerswet 1994,
toe aan verzoeker een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van EUR 120,00 (honderdtwintig euro) voor de dagen dat het rijbewijs is ingevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P. Hameete, voorzitter, mr. J.A.M.J. Janssen, en
mr. L.C. van Walree, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier L. Koppenaal, en schriftelijk gegeven op 7 januari 2009.
BEVELSCHRIFT:
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van voormelde beschikking voor het bedrag van de vergoeding, zodra deze beschikking onherroepelijk is geworden, en bepaalt dat deze op een door de raadsman opgegeven bankrekeningnummer zal worden gestort, te weten: [nummer] ten name van, de Stichting Beheer Derdengelden [naam] te [plaats].
mr. A.P. Hameete,