RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 08/1377
uitspraak van de voorzieningenrechter
[xxx], wonende te Gorinchem, verzoeker,
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder,
gemachtigde: mr. D. den Hertog, advocaat te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 augustus 2008 heeft verweerder verzoeker primair met onmiddellijke ingang wegens ernstig plichtsverzuim strafontslag verleend uit zijn functie van intelligence officer bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) en subsidiair wegens ongeschiktheid voor het vervullen van zijn betrekking (eervol) ontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 1 oktober 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 20 november 2008 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 15 december 2008 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [xxx], medewerkers van de AIVD.
2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
Artikel 80, eerste lid, van het Algemeen rijksambtenarenreglement (hierna: ARAR) bepaalt dat de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, deswege disciplinair kan worden gestraft. Op grond van het tweede lid van artikel 80 ARAR omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het ARAR kan als disciplinaire straf ontslag worden opgelegd.
Op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
2.2. De voorzieningenrechter gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is sinds 1 juni 2002 bij de AIVD in dienst, laatstelijk in de functie van intelligence officer bij de directie Inlichtingen Buitenland.
Bij brief van 14 november 2007 heeft verweerder aan verzoeker het voornemen kenbaar gemaakt hem disciplinair ontslag te geven met onmiddellijke ingang wegens zeer ernstig plichtsverzuim.
Gelet op het hiervoor genoemde voornemen heeft verweerder verzoeker bij besluit van eveneens 14 november 2007 met onmiddellijke ingang geschorst.
Bij brief van 5 december 2007 heeft verzoeker zijn zienswijze ten aanzien van het voornemen tot het opleggen van strafontslag kenbaar gemaakt.
Tegen het besluit tot schorsing heeft verzoeker bij faxbericht van 20 december 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij brief van 16 januari 2008 heeft verweerder aan verzoeker kenbaar gemaakt dat de brief van 14 november 2007 wordt teruggenomen, behoudens voor het daarin vervatte besluit tot schorsing en de daarop betrekking hebbende bezwarenclausule. In de brief van 16 januari 2008 is verzoeker vervolgens een opsomming van de hem ten laste gelegde gedragingen gegeven, die overeenkomt met de verwijten die hem in de eerdere brief van 14 november 2007 werden gemaakt. Verzoeker is verzocht hierop te reageren.
Op 29 februari 2008 heeft verzoeker, onder verwijzing naar zijn zienswijze van 5 december 2007 en het tegen het besluit tot schorsing ingediende bezwaarschrift van 20 december 2007, te kennen gegeven geen behoefte te hebben nadere verantwoording af te leggen.
Op 20 maart 2008 heeft de Bezwarenadviescommissie personele aangelegenheden (hierna: de commissie) met betrekking tot het bezwaarschrift van 20 december 2007 advies uitgebracht. In overeenstemming met dit advies heeft verweerder bij besluit van 11 april 2008 het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij faxbericht van 16 mei 2008 beroep ingesteld. Op dit beroep heeft de rechtbank nog niet beslist.
Bij brief van 30 mei 2008 heeft verweerder aan verzoeker (wederom) het voornemen kenbaar gemaakt hem disciplinair te straffen, primair met de maatregel van ontslag met onmiddellijke ingang wegens zeer ernstig plichtsverzuim en subsidiair met ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van zijn betrekking, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij brieven van 20 juni respectievelijk 18 juli 2008 heeft verzoeker zijn zienswijzen hierop kenbaar gemaakt.
Op 8 december 2008 heeft er een inlichtingencomparitie plaats gevonden waar beide partijen zijn verschenen. Tijdens deze inlichtingencomparitie zijn, met instemming van partijen, zowel het hiervoor genoemde besluit van 11 april 2008 als het thans bestreden besluit van
20 augustus 2008 aan de orde gekomen. De comparitie heeft geresulteerd in een aantal met beide partijen gemaakte afspraken met betrekking tot (onder meer) het nader onderbouwen van ingenomen stellingen. Deze afspraken zijn vastgelegd in een proces-verbaal.
2.3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten verzoeker disciplinair te straffen met ontslag vanwege zeer ernstig plichtsverzuim. Hieraan heeft verweerder de volgende verweten handelingen ten grondslag gelegd. Verzoeker heeft de systemen van de dienst, in strijd met de instructies, oneigenlijk gebruikt voor privédoeleinden. Ook heeft verzoeker gedurende enkele weken ongeoorloofd zoekslagen verricht op zijn eigen telefoonnummer en op dat van familie en collega's, buiten de aan hem opgedragen werkzaamheden. Een door hem geconstateerd lek in het systeem heeft verzoeker niet direct gemeld aan de dienst. Volgens verweerder heeft verzoeker zich voorts op oneigenlijke wijze tot de dienst gericht met betrekking tot een verzoek om interventie in de procedure omtrent de verblijfstatus van zijn vader. Verder stelt verweerder dat verzoeker in complottheorieën denkt, waardoor verzoeker een oneigenlijk mechanisme achter het handelen van de dienst veronderstelt en verzoeker zich daarvan zelf bedient c.q. heeft bediend. Verweerder kwalificeert het samenstel van deze handelingen als zeer ernstig plichtsverzuim en acht primair de sanctie van strafontslag een gepaste maatregel. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat deze handelingen verzoeker ongeschikt maken voor de functie van intelligence officer hetgeen subsidiair een ongeschiktheidsontslag rechtvaardigt.
2.4. Verzoeker is van mening dat verweerder ten onrechte heeft besloten tot de disciplinaire maatregel van ontslag. Er is geen sprake van ernstig plichtsverzuim. Volgens verzoeker heeft hij in het kader van zijn werkzaamheden zoekslagen verricht waarbij hij per toeval zijn eigen telefoonnummer is tegengekomen als gevolg van een lek in het systeem. Verzoeker heeft tijdig en op de voorgeschreven wijze geprobeerd dit lek ongedaan te laten maken. Uit bezorgdheid over de toegang voor anderen tot persoonlijke informatie heeft verzoeker daarna nog zoekslagen op zijn eigen gegevens verricht. Verzoeker stelt voorts dat hij zijn functie nimmer heeft misbruikt om te interveniëren in de procedure omtrent de verblijfstatus van zijn vader. Er is in dit kader geen sprake geweest van verbale dreigementen in een gesprek met de beveiligingsadviseur (BVA). Verzoeker is altijd integer en betrouwbaar geweest. Verzoeker verwijst hiervoor onder meer naar de uitkomsten van eerdere met hem gehouden functioneringsgesprekken. Volgens verzoeker is hij onvoldoende in de gelegenheid gesteld toegang te verkrijgen tot - voor hem ontlastend - bewijsmateriaal. Verzoeker acht het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende onderbouwd. Voor zover verzoeker enig verwijt valt te maken, is verzoeker van mening dat het bestreden besluit in strijd is met het proportionaliteitsbeginsel.
2.5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.5.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, met zijn verzoek om voorlopige voorziening beoogt dat het bestreden besluit wordt geschorst. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening, nu verzoeker sinds 20 augustus 2008 geen bezoldiging meer heeft ontvangen.
2.5.2. Als gevolg van ter zake vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet het een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een voornemen tot strafoplegging duidelijk zijn ter zake van welk handelen of nalaten hij zich dient te verantwoorden (onder meer de uitspraak van de CRvB van 13 maart 2008, LJN BC7462). Hiermee verdraagt zich niet de omstandigheid dat in het ontslagbesluit handelingen zijn omschreven die niet kunnen worden teruggevoerd tot de omschrijving van de aan de ambtenaar verweten gedragingen in het voornemen.
In het bestreden besluit is opgenomen dat de aan verzoeker verweten handelingen (onder meer) betreffen het denken in complottheorieën, waardoor verzoeker een oneigenlijk mechanisme achter het handelen van de dienst veronderstelt en verzoeker zich daarvan zelf bedient c.q. heeft bediend. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze handeling niet kan worden teruggevoerd tot de verzoeker ten laste gelegde gedragingen, zoals omschreven in de hiervoor genoemde brief van 16 januari 2008 en het voornemen van 30 mei 2008. Gelet hierop dient te worden geoordeeld dat verweerder bij het uitbrengen van het voornemen vorenbedoelde duidelijkheid onvoldoende in acht heeft genomen en is verzoeker ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld zich in zijn zienswijze hieromtrent uit te laten. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan deze handeling niet aan het ontslag ten grondslag worden gelegd.
2.5.3. Zoals blijkt uit het bestreden besluit bestaat het plichtsverzuim er - overigens - uit dat verzoeker:
- gedurende enkele weken ongeoorloofd zoekslagen heeft verricht in de informatiesystemen van de dienst buiten de aan hem opgedragen werkzaamheden;
- een door hem geconstateerde onvolkomenheid in het systeem niet direct aan de dienst heeft gemeld;
- met oneigenlijke bewoordingen, dreigend de steun van de dienst heeft willen verwerven om privébelangen, te weten de positie van verzoekers vader, te dienen.
Als gevolg van eveneens ter zake vaste jurisprudentie van de CRvB gelden in het ambtenarentuchtrecht weliswaar niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn, doch is anderzijds ook voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging(en) heeft schuldig gemaakt. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft de voorzieningenrechter die overtuiging niet kunnen verkrijgen.
2.5.4. Met betrekking tot het verwijt omtrent het ongeoorloofd verrichten van zoekslagen buiten opgedragen werkzaamheden alsmede het verwijt van het niet direct aan de dienst melden van een geconstateerde lek in het systeem, stelt de voorzieningenrechter vast dat deze verwijten niet berusten op feitelijke onderbouwingen. De bij het voornemen van
30 mei 2008 gevoegde bijlagen 1 en 2 kunnen niet als zodanige onderbouwing worden gezien aangezien deze bijlagen - voor een buitenstaander - ook in onderlinge samenhang bezien onleesbaar en onbegrijpelijk zijn. Het is de voorzieningenrechter voorts niet gebleken dat verweerder een gedegen en uitgebreid onderzoek heeft verricht naar vorengenoemde verweten gedragingen van verzoeker. Dit klemt te meer daar verweerder aan verzoeker reeds een jaar geleden een eerste voornemen tot het opleggen van strafontslag kenbaar heeft gemaakt. Daar komt bij dat op 8 december 2008 een comparitie van partijen heeft plaatsgevonden waarbij (onder meer) met verweerder afspraken zijn gemaakt ten aanzien van het feitelijk onderbouwen van stellingen. Ten tijde van de zitting waren deze onderbouwingen nog niet voorhanden. Het verhandelde ter zitting heeft evenmin geleid tot een nadere onderbouwing van de stellingen van verweerder. Dat het gedrag van verzoeker reeds op grond van de thans voorhanden zijnde gegevens kan worden aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim acht de voorzieningenrechter niet op grond van een deugdelijke onderbouwing voldoende overtuigend aangetoond.
2.5.5. Met betrekking tot het verwijt aan verzoeker omtrent het zich op oneigenlijke wijze tot de dienst richten met het oog op interventie in de verblijfsprocedure van zijn vader, stelt de voorzieningenrechter vast dat slechts tegenstrijdige verklaringen voorhanden zijn. De door verweerder gestelde dreigingen zouden door verzoeker zijn geuit in een gesprek tussen verzoeker en de BVA waarvan ook ter zitting niet is gebleken dat dit schriftelijk is vastgelegd. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft aangetoond dat verzoeker het hem op dit punt verweten plichtsverzuim heeft begaan.
2.5.6. Aangezien de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, niet is gebleken dat het bestreden besluit, ten aanzien van zowel het opleggen van het strafontslag als het ongeschiktheidsontslag, berust op een zorgvuldig en volledig onderzoek naar de relevante feiten en af te wegen belangen, is dit besluit naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter tot stand gekomen in strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde beginsel van de zorgvuldige voorbereiding van een besluit. Het bestreden besluit berust voorts (mede daardoor) op een onvoldoende feitelijke grondslag waardoor het in strijd is met het in de Awb neergelegde motiveringsbeginsel. Hoewel vorengenoemde gebreken in de nog te nemen beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld is de voorzieningenrechter er op voorhand niet van overtuigd dat dit daadwerkelijk (afdoende) zal gebeuren. Hij neemt hierbij in aanmerking de lange duur sinds het uitbrengen van het eerste voornemen tot het opleggen van strafontslag, op 14 november 2007, alsmede de omstandigheid dat ook de commissie in zijn advies van 20 maart 2008, in het kader van de opgelegde schorsing, reeds heeft gewezen op het belang van een gedegen onderzoek naar de verweten gedragingen.
De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit houdt in dat het besluit van 20 augustus 2008 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Verweerder heeft zich dienaangaande ter zitting op het standpunt gesteld dat in het geval een voorlopige voorziening wordt getroffen aan verzoeker (wederom) bezoldiging zal worden toegekend.
2.6. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu niet is gebleken dat verzoeker kosten heeft gemaakt die op grond van artikel 8:75, eerste lid, juncto artikel 8:84, vierde lid, van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- vergoedt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht,
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
-schorst het besluit van 20 augustus 2008 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
-bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. C. Willemsen, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 17 december 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.