RECHTBANK DORDRECHT
Pachtkamer
kenmerk: 219470 CP EXPL 08-1
vonnis van de pachtkamer te Gorinchem van 22 december 2008
[naam eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. H.P. Abma, advocaat te Purmerend,
[naam gedaagde],
wonende te [adres]
gedaagde,
gemachtigde mr. J.J. Nicolaas van Stichting Univé Rechtshulp (SUR).
Partijen worden hierna aangeduid als [naam eiser] respectievelijk [naam gedaagde].
Verloop van de procedure
De kantonrechter wijst vonnis op de volgende processtukken:
1. de dagvaarding van 4 augustus 2008;
2. de conclusie van antwoord;
3. het tussenvonnis van 22 september 2008;
4. de comparitie van partijen van 13 november 2008;
5. de pleitaantekeningen van beide partijen.
Omschrijving van het geschil
1.1. [naam eiser] is eigenaar van het perceel in de gemeente [plaatsnaam], sectie [X], nummers 9 en 11, tezamen 3.97.00 hectare groot.
1.2. Tussen de vader van [naam eiser] en de grootvader van [naam gedaagde] heeft een pachtovereenkomst bestaan met betrekking tot dit stuk los land, van 1956 tot 1966. In 1966 hebben de vader en de oom van [naam gedaagde] de pachtovereenkomst overgenomen. Vanaf 1996 hebben zij het bedrijf in maatschapsverband met ook [naam gedaagde] gevoerd. In 2003 is de vader van [naam gedaagde] overleden.
1.3. Bij overeenkomst tot wijziging van de pachtovereenkomst in mei 2005 is de oom van [naam gedaagde] gestopt als pachter en heeft de moeder van [naam gedaagde] de pachtovereenkomst voortgezet. Met ingang van 1 mei 2005 geldt de op 1 juli 2005 gesloten maatschapsovereenkomst tussen [naam gedaagde] en zijn moeder.
1.4. [naam eiser] heeft bij brief van 26 oktober 2006 aan de moeder van [naam gedaagde] de pachtovereenkomst tegen het einde van het lopende tijdvak opgezegd vanwege haar leeftijd. De moeder van [naam gedaagde] is op 17 juli 2007 65 jaar geworden.
1.5. De moeder van [naam gedaagde] heeft op 24 november 2006 de pachtkamer te Gorinchem verzocht de pachtovereenkomst met zes jaren te verlengen. Tevens heeft zij gevorderd [naam gedaagde] aan te merken als medepachter inzake de bestaande pachtovereenkomst met [naam eiser].
1.6. Bij beschikking van 11 juni 2007 heeft de pachtkamer het verzoek tot verlenging van de pachtovereenkomst afgewezen, op grond van artikel 38a lid 1 Pw (oud). Bij vonnis van eveneens 11 juni 2007 heeft de pachtkamer [naam gedaagde] als medepachter aangemerkt inzake de bestaande pachtovereenkomst. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking en het vonnis van 11 juni 2007.
1.7. Tussen partijen staat vast dat de pachtovereenkomst tussen [naam eiser] en de moeder van [naam gedaagde] per 1 november 2009 eindigt.
2.1. [naam eiser] vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat de pachtrelatie tussen [naam eiser] en [naam gedaagde] eindigt per 1 november 2009. Tevens vordert [naam eiser] dat [naam gedaagde] wordt veroordeeld het gepachte per 1 november 2009 te ontruimen en te verlaten en in behoorlijke staat op te leveren en ter beschikking te stellen van [naam eiser], met machtiging van [naam eiser] om, indien [naam gedaagde] aan deze veroordeling niet zal voldoen, de ontruiming zelf te bewerkstelligen, desnoods met behulp van justitie en politie. Tot slot vordert [naam eiser] een bedrag aan buitengerechtelijke kosten alsmede de proceskosten.
2.2. [naam eiser] voert hiervoor aan dat [naam gedaagde] medepachter is geworden in de bestaande, eindigende pachtverhouding.
3.1. [naam gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat [naam eiser] de pachtovereenkomst niet jegens hem heeft opgezegd, zodat deze na 1 november 2009 met de wettelijke termijn van zes jaren zal worden verlengd.
Beoordeling van het geschil
4. [naam gedaagde] is door het vonnis van de pachtkamer van 11 juni 2007 medepachter geworden in de reeds bestaande pachtovereenkomst. Door die toetreding van [naam gedaagde] tot de bestaande pachtovereenkomst met ingang van die datum is een nieuwe rechtstoestand ontstaan: in plaats van een pachtovereenkomst met enkel de moeder van [naam gedaagde] als pachter, is er vanaf 11 juni 2007 sprake van een pachtovereenkomst met de moeder van [naam gedaagde] als pachter en [naam gedaagde] zelf als medepachter. [naam eiser] heeft enkel opgezegd jegens de moeder van [naam gedaagde]. Anders dan [naam eiser] meent heeft de Rechtbank in haar beschikking van 11 juni 2007 niet vastgesteld dat de pachtovereenkomst per 1 november 2009 eindigt, maar de verlenging van de pachtovereenkomst met de moeder van [naam gedaagde] afgewezen. Na het ontstaan van de nieuwe rechtstoestand had [naam eiser] ook jegens [naam gedaagde] als medepachter op moeten zeggen, om beëindiging van de pachtovereenkomst te bewerkstelligen..
5. Voor zover [naam eiser] een beroep doet op de beschikking van de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem van 30 september 2003, wordt dit beroep gepasseerd. In die beschikking heeft het hof geoordeeld dat ‘vanaf het tijdstip waarop iemand als medepachter wordt aangemerkt bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de pachtovereenkomst de belangen van de nieuwe (mede)pachter moeten worden betrokken’. In het onderhavige geval was bij de beoordeling van het verzoek tot verlenging van de pachtovereenkomst [naam gedaagde] nog geen medepachter. Uit de beschikking van de pachtkamer van de rechtbank te Dordrecht van 11 juni 2007 blijkt niet dat de pachtkamer bij het afwijzen van het verlengingsverzoek van de moeder van [naam gedaagde] rekening heeft gehouden met de belangen van [naam gedaagde] als (beoogd) medepachter. Ten aanzien van [naam gedaagde] zijn derhalve geen gronden vastgesteld die aan een verlenging van de pachtovereenkomst in de weg zouden staan.
6. Ter zake van [naam eiser]s mening dat het pachtrecht geen promotieregeling kent, waarbij een medepachter bij het wegvallen van de pachter promoveert tot pachter wijst de rechtbank op de beschikking van de pachtkamer van het gerechtshof te Arnhem van 20 maart 1986, waarin onder meer wordt overwogen ‘dat in een geval van medepacht, indien de pachtovereenkomst ten aanzien van een van hen niet wordt verlengd, maar ten aanzien van de andere medepachter wel, de rechten van de medepachter ten aanzien van wie de pachtovereenkomst wordt verlengd, onbeperkt voor het geheel van het gepachte gelden’ en ‘dat dit in overeenstemming is met het stelsel van de Pachtwet, blijkend uit de artikelen 50 en 54 van de Pachtwet die er van uitgaan, dat de overblijvende medepachter het gebruik van het gepachte kan voortzetten en dat het volledige pachtrecht, dat de medepachter reeds van de aanvang van zijn recht had, voor de toekomst niet meer wordt beperkt door hetzelfde recht, dat de andere medepachter had’
7. Nu [naam eiser] niet jegens [naam gedaagde] heeft opgezegd en niet is gebleken dat de pachtkamer bij haar beslissing van 11 juni 2007 gronden ten aanzien van [naam gedaagde] heeft vastgesteld die aan verlenging van de pachtovereenkomst in de weg zouden staan, wordt geoordeeld dat de pachtovereenkomst tussen [naam eiser] en [naam gedaagde] ook na 1 november 2009 door zal lopen.
8. De vorderingen worden derhalve afgewezen en [naam eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
veroordeelt [naam eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [naam gedaagde] bepaald op:
aan salaris gemachtigde € 300,00
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. ir. A.J.E. Cartigny, voorzitter, G.A.J. Baars en J. Bikker, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2008, in aanwezigheid van de griffier.