ECLI:NL:RBDOR:2008:BG5745

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
27 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
199557 CV EXPL 07-3880
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en beëindiging daarvan; rechtsgeldigheid van verklaringen afgegeven door werkgever

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 27 november 2008, staat de rechtsgeldigheid van een arbeidsovereenkomst tussen [eiser in conventie] en de besloten vennootschap Schoonmaakbedrijf [voorletters] Van Pelt centraal. [eiser in conventie] vordert betaling van loon en vakantietoeslag, stellende dat zijn arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is voortgezet na een eerdere overeenkomst voor bepaalde tijd. De werkgever, Van Pelt, betwist dit en stelt dat de arbeidsovereenkomst op 18 september 2006 met wederzijds goedvinden is beëindigd. De kantonrechter heeft kennisgenomen van diverse processtukken, waaronder dagvaardingen en getuigenverklaringen, en heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst op 11 oktober 2005 voor de duur van zes maanden is aangegaan.

De rechter oordeelt dat de brief van 21 april 2006, waarin Van Pelt stelt dat [eiser in conventie] in vaste dienst is, enkel bedoeld was om aan een derde (verhuurder) informatie te verschaffen. De rechter concludeert dat, hoewel het onjuist is om als werkgever onjuiste verklaringen af te geven, [eiser in conventie] hieraan geen rechten kan ontlenen, omdat het verzoek om de verklaring geen ander doel had dan het verschaffen van informatie aan de verhuurder. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van [eiser in conventie] slechts toewijsbaar is voor de periode van 18 september 2006 tot 11 oktober 2006, en dat de wettelijke verhoging gematigd wordt tot 10%.

In reconventie vordert Van Pelt betaling van voorschotten die aan [eiser in conventie] zijn verstrekt, maar deze vordering wordt afgewezen omdat deze onvoldoende onderbouwd is. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 199557 CV EXPL 07-3880
[eiser in conventie] proc.kost.
vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 27 november 2008
in de zaak van
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. R. Scheltes,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Schoonmaakbedrijf [voorletters] Van Pelt,
gevestigd aan de Scheepmakerstraat 43
te 3334 KG Zwijndrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Gonlag.
Partijen worden hieronder verder aangeduid als [eiser in conventie] en Van Pelt.
1. Het procesverloop
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
de dagvaarding van 2 juli 2007,
de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2007 tevens tussenvonnis houdende bewijsopdracht,
het proces-verbaal van getuigenverhoor van 22 januari 2008,
de conclusie na enqûete tevens conclusie van antwoord in reconventie,
conclusie van antwoord na enqûete,
de door beide partijen ingediende producties.
2. De vaststaande feiten
In conventie en reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
[eiser in conventie] is op 11 oktober 2005 voor de duur van 6 maanden, mitsdien tot 11 april 2006 bij Van Pelt in dienst getreden als schoonmaker/opruimer voor 38 uur per week tegen een salaris van € 1.600,00 bruto per maand.
Bij brief van 21 april 2006 heeft Van Pelt aan [eiser in conventie] het navolgende ter kennis gebracht: “Hierbij delen wij u mede dat u sinds 11 oktober 2005 bij ons in vaste dienst bent. U bent bij ons in dienst voor de functie glazenwasser/schoonmaker. Uw maandsalaris is euro 1600,00 bruto per maand. (…)”.
Bij brief van 18 september 2006 heeft Van Pelt aan [eiser in conventie], nadat deze laatste zich had ziek gemeld, medegedeeld: “Hierbij delen wij u mede, dat wij de met u gesloten arbeidsovereenkomst, zoals telefonisch met u overeen gekomen, met ingang van 18 september 2006 beëindigen. (…)”.
[eiser in conventie] heeft die brief als een ontslagaanzegging beschouwd en hij heeft bij brief van 5 oktober 2006 aan Van Pelt de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
Van Pelt heeft daarop bij brief van 6 oktober 2006 aan [eiser in conventie] medegedeeld, dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur gold, dat deze op 11 april 2006 voor de duur van 6 maanden was verlengd, maar op 18 september 2006 met onderling goedvinden is beëindigd.
Bij beschikking van 14 augustus 2007 heeft de rechtbank Rotterdam, sector kanton de arbeidsovereenkomst op verzoek van Van Pelt per 15 augustus 2007 ex art. 7:685 BW voorwaardelijk ontbonden.
3. De vordering
De vordering in conventie
[eiser in conventie] vordert dat Van Pelt bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet dit toelaat Van Pelt te veroordelen tot betaling van:
I € 1.600,00 per maand vanaf 18 september 2006, vermeerderd met de vakantietoeslag van 8%, totdat aan de arbeidsovereenkomst een rechtsgeldig einde is gekomen;
II de verhoging ex artikel 7:625 BW over het bedrag sub I;
III de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de bedragen sub I en sub II;
IV de kosten van deze procedure, een salaris gemachtigde daarin begrepen.
Hij stelt daartoe, naast hetgeen in de feiten al is vermeld, het volgende.
De arbeidsovereenkomst is als gevolg van de brief van 21 april 2006 voor onbepaalde
tijd voortgezet. Van een beëindiging op basis van wederzijds goedvinden is nooit sprake
geweest. [eiser in conventie] is nog immer arbeidsongeschikt, maar ontvangt geen
Ziektewetuitkering van het UWV, omdat het UWV zich op het standpunt stelt dat [eiser in
conventie] nog voor onbepaalde tijd bij Van Pelt in dienst is, althans tot 15 augustus 2007 het
tijdstip van de voorwaardelijke ontbinding.
Het verweer in conventie
De conclusie van Van Pelt strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van het geding. Zij voert als verweer het volgende aan.
De brief van 21 april 2006 is op verzoek van [eiser in conventie] opgesteld en diende uitsluitend ten behoeve van een nieuwe verhuurder van het beoogde woonhuis van [eiser in conventie] te worden gebruikt, die om zo’n verklaring had gevraagd. Van Pelt biedt haar werknemers altijd drie maal een overeenkomst voor bepaalde tijd aan en pas daarna voor onbepaalde tijd. [eiser in conventie] was daar nog niet aan toe.
Op basis van die regel was het dienstverband met [eiser in conventie] op 11 april 2006 wederom met 6 maanden verlengd. Dat is bij (andere) brief van 21 april 2006 aan [eiser in conventie] bevestigd.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank niet van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst op 18 september 2006 met wederzijds goedvinden is geëindigd, voert Van Pelt aan dat de beëindiging dan in ieder geval op 11 oktober 2006 heeft plaats gehad, vanwege het aflopen van de tweede periode voor bepaalde tijd.
Van Pelt doet een beroep op matiging van de loonvordering.
[eiser in conventie] vroeg en kreeg wegens financiële problemen (er lagen ook loonbeslagen onder Van Pelt) regelmatig voorschotten op zijn salaris. Die te veel betaalde voorschotten worden in reconventie teruggevorderd.
De vordering in reconventie
Van Pelt vordert na twee wijzigingen van de eis om [eiser in conventie] bij vonnis te veroordelen , voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 723,18,-- , vermeerderd met de wettelijke rente daarover te rekenen vanaf 4 oktober 2007 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
Dit bedrag is samengesteld uit € 564,18 wegens aan [eiser in conventie] betaald voorschot en € 159,00 wegens betaalde boete(s) ter zake van door [eiser in conventie] begane verkeersovertredingen.
Het bedrag wordt gevorderd met als uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst op 18 september 2006 met wederzijds goedvinden is geëindigd. Bij het niet honoreren van dat standpunt refereert Van Pelt zich in de reconventie aan het oordeel van de rechtbank.
Het verweer in reconventie
De conclusie van [eiser in conventie] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Van Pelt in de kosten van het geding. Hij voert als verweer aan dat de onderbouwing van de tegenvordering niet inzichtelijk en onvolledig is, dat er geen rekening is gehouden met vakantietoeslag en dat de verkeersboetes tijdens werktijd opgelopen niet mochten worden ingehouden.
Verdere verloop van de procedure
Aan Van Pelt is ter gelegenheid van de comparitie van partijen op 13 november 2007 een bewijsopdracht gegeven, luidende: “laat Van Pelt toe tot het bewijs van haar stelling dat er tussen partijen een dienstverband voor bepaalde tijd bestond en dat dit dienstverband op 11 oktober 2006 van rechtswege is geëindigd.”.
Daartoe heeft Van Pelt een drietal getuigen doen horen. Het betreft [eiser in conventie],
[administrateur bij Van Pelt] broer van [directeur] en [directeur van Van Pelt], welke laatste niet door de rechtbank, maar door de raadslieden van partijen is gehoord met de mededeling dat die verklaring als onder ede afgelegd mag worden aangemerkt.
4. De beoordeling van het geschil
in conventie
Ter comparitie van 13 november 2007 heeft Van Pelt verklaard niet te kunnen bewijzen dat het dienstverband op 18 september 2006 met wederzijds goedvinden is geëindigd.
Met die wetenschap is toen geen bewijsopdracht dienaangaande opgelegd. Daarmee staat, gelet op de betwisting van [eiser in conventie], vast dat het dienstverband na 18 september 2006 doorliep.
De vraag is dan of het dienstverband tot 11 oktober 2006 doorliep, of dat het voor onbetaalde tijd heeft gegolden en mitsdien tot 15 augustus 2007 heeft voortgeduurd. [eiser in conventie] heeft ontkend dat hij de brief van 21 april 2006, waarin de verlenging van de arbeidsovereenkomst voor de duur van 6 maanden tot 11 oktober 2006 is neergelegd, heeft ontvangen. Ingevolge art 7:668 BW geldt dan dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege voor dezelfde periode wordt verlengd, tenzij hier de brief van 21 april 2006, waarin het dienstverband voor onbepaalde tijd staat vermeld, dat artikel heeft opzijgezet.
Immers heeft Van Pelt (subsidiair) betoogd dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op 11 oktober 2006 eindigde, wat in strijd lijkt met voormelde brief aan [eiser in conventie] waarin de onbepaalde tijd staat vermeld.
Uit hetgeen door [eiser in conventie] is verklaard, blijkt dat hij nooit van Van Pelt heeft vernomen dat hij voor onbepaalde tijd in dienst was. “Dat heb ik pas voor het eerst ervaren toen de brief ten behoeve van de verhuurder werd opgesteld, althans toen het UWV mij op de inhoud van de brief wees. Ik heb gevraagd om een bevestiging van mijn dienstverband om twee redenen, namelijk in verband met de huur van het huis, maar ook omdat het contract voor bepaalde tijd was verlopen. Ik heb nooit gevraagd om te verklaren dat ik in vaste dienst was.“.
Deze verklaring van [eiser in conventie] is niet anders te duiden dan dat de brief van 21 april 2006 onmiskenbaar is geschreven ten behoeve van de woningbouwvereniging. Dat blijkt ook uit de inhoud van die brief, omdat daarin staat vermeld dat er “sinds 11 oktober 2005” sprake is van een “vast dienstverband”, wat qua genoemde ingangsdatum, gelet op de arbeidsovereenkomst, die op 11 oktober 2005 voor bepaalde tijd werd aangegaan, feitelijk onjuist is.
[eiser in conventie] was, gelet op zijn getuigenverklaring, niet eerder attent op de onbepaalde tijd tot hij daarop door het UWV. werd gewezen. De brief van 21 april 2006 ten behoeve van de verhuurder/woningbouwvereniging kan al om die reden geen wijziging van het contract tussen [eiser in conventie] en Van Pelt tot gevolg hebben gehad.
Natuurlijk is het incorrect en uiterst onverstandig om als werkgever in strijd met de waarheid
verklaringen ten behoeve van derden af te geven, maar indien het verzoek van de werknemer ter verkrijging van zo’n verklaring geen ander doel heeft dan om die derde informatie te verschaffen, kunnen daar verder door die werknemer (en ook door de werkgever) geen rechten aan worden ontleend. Het enkele feit dat [eiser in conventie], zoals hij heeft gesteld, ook een bevestiging van de arbeidsovereenkomst wilde, omdat het contract voor bepaalde tijd was afgelopen, is daarvoor ook onvoldoende. Immers was de arbeidsovereenkomst op grond van art 7:668 BW al van rechtswege verlengd. Daar komt nog bij dat het volgens Van Pelt, hetgeen door de getuige [administrateur bij Van Pelt] is bevestigd, vast beleid is om met alle nieuwe werknemers een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan en die overeenkomst twee keer te verlengen alvorens eventueel een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden. Door [eiser in conventie] zijn geen bijzondere redenen aangevoerd die een afwijking van dat beleid ten behoeve van hem zou moeten rechtvaardigen.
Dit houdt in dat de vordering van [eiser in conventie] slechts toewijsbaar is voor de periode van 18 september 2006 tot 11 oktober 2006. De wettelijke verhoging zal worden gematigd tot 10%.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd.
Bij conclusie na enqûete tevens conclusie van antwoord in reconventie heeft [eiser in conventie] nog aangevoerd dat hij ook over de maand augustus 2006 salaris te vorderen heeft, maar dat bedrag wordt niet in de conventie bij vermeerdering van de eis gevorderd, zodat dit hier verder buiten beschouwing zal worden gelaten.
in reconventie
De reconventionele vordering is na twee wijzigingen van de eis bepaald niet inzichtelijk geworden en mede gelet op het gevoerde verweer te ondoorzichtig om voor toewijzing in aanmerking te komen. Om proceseconomische redenen zal aan Van Pelt geen verdere gelegenheid meer worden gegeven om wederom met een onderbouwing te komen. De reconventionele vordering zal dan ook worden afgewezen.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Van Pelt worden veroordeeld in de proceskosten van de reconventie.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt van Pelt om tegen kwijting aan [eiser in conventie] te betalen naar rato een bedrag van € 1.600,00 per maand bruto, te rekenen van 18 september 2006 tot 11 oktober 2006, vermeerderd met de vakantietoeslag van 8% daarover, alsmede 10% wettelijke verhoging, vermeerderd met de wettelijke rente over voorgaande bedragen te rekenen vanaf de dagvaarding tot de dag der voldoening, onder compensatie van proceskosten in dier voege dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt Van Pelt in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser in conventie] bepaald op € 100,-- aan salaris van de gemachtigde, welk bedrag ingevolge artikel 243 Rv dient te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank Dordrecht;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 27 november 2008, in aanwezigheid van de griffier.